De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
Een stervende vaderaan zijne (aangenomen) negenjarige dochter, omtrent het laatst der zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot* ‘Mijn dochter! dochter, niet door 't bloed
Maar Vaderlijke zucht!
Treedt toe, eer in dit stervensuur
De stem mijn borst ontvlucht.
Ik schud dit sterflijk lichaam af,
En zie mijn hoop vervuld
In Hem die voor mijn zonden leed,
Voldoener voor mijn schuld.
Gy! hoor het Vaderlijk vermaan
In dees mijn laatste taal:
Herdenk het met een Kinderhart,
Niet eens, maar duizendmaal.
Hang, dierbre, dien Verlosser aan,
Gy kent Hem reeds door my;
En dan - zie al, wat is, vergaan,
Bemoedigd, dankbaar, blij!
Aan Hem behoort de macht alleen,
In Hemel en op aard:
En zalig, die Zijn Rijk verwacht!
Die op Zijn weêrkomst staart!
| |
[pagina 230]
| |
Het einde nadert, ô mijn Kind!
Van alle Staatsverdrag;
Beproevingdagen rijzen op,
Als de aarde nimmer zag:
Maar 't Rijk van Jezus is naby,
Hy keert met majesteit,
En zal den sikkel slaan in de oogst,
Die op Zijn aankomst beidt.
Mijn Kind, Zijn Heerlijkheid verschijnt
Wanneer men 't minst gelooft;
Maar 't tijdstip is van God bepaald
En hangt ons boven 't hoofd.
Ik sterf in dit vooruitgezicht;
ô Prent het in 't gemoed,
En melde 't uwer kindren kroost
Den spruiten uit hun bloed!
Gy zult dien gloriedag niet zien,
Mijn nog onnoozel Kind!
Noch zy, die ge eens by rijpe jeugd
In 't huwlijk overwint;
Noch 't Kroost dat uit die Kinders spruit;
Maar (ô verberg het niet,)
Het Kroost van dezen zal het zijn,
Dat Jezus weêrkomst ziet.’ -
Dus klonk op 't kalme bed des doods
Des grijzen Vaders taal;
In dank verhief hy 't brekend oog,
En 't schoot zijn laatsten straal! -
| |
[pagina 231]
| |
Hy stierf; de dochter werd een Vrouw,
Zag Kroost van Kroost uit Kroost;
En Kroost en Kleinkroost zeeg in 't graf,
In 's Heilands wil getroost.
Het Kroost dier laatsten leeft en lijdt,
En wacht in stille beê
De weêrkomst van zijn God en Heer,
En 't zalig Rijk der Vreê.
1822.
|
|