De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijChristendom.Ga naar voetnoot*Μηδὲν φοβοῦ ἃ μέλλεις πάσχειν. Neen, aard en Hemel moog bezwijken,
Gebergten beven als een riet,
Gestarnten uit hun standplaats wijken,
Maar Jezus Godspraak wankelt niet.
Hy, die Zijn Kruiskerk eens vergaârde
En uitbreidde over 't vlak der aarde,
Begeeft haar niet in 't hachlijkst uur.
Hy moog ze een wijl door 't wee beproeven;
Gelouterd rijst zy na 't bedroeven,
Als schittrend goud van uit het vuur.
| |
[pagina 228]
| |
Zij Christus lichaam in Zijn leden
Gescheurd door 't heilloos Wangeloof,
Door Waanzucht en Geweld bestreden;
Hy geeft haar d' afgrond niet ten roof.
Nog staat ze, in spijt van die haar haten;
Gedrukt, bekommerd, en verlaten,
Blijft Hy ze in deernis gadeslaan.
Ja, schijn' ze ons ook van de aard verdwenen;
Ook in 't onzichtbaar hartvereenen
Blijft zy voor de Eeuwigheid bestaan.
Erkennen we in dees bange tijden,
Hem die haar zuivert door dit leed;
En, moet het, deelen we alle lijden,
Tot smaad en wederspoed gereed!
Zijn adem zal hen steeds doorzweven
Die heilig aan Zijn Liefde kleven,
En 't Kruishout torsen op Zijn spoor.
Ja, toonen we ons Zijne onderdanen,
De stavers Zijner legervanen,
Wier arm Hy zich ter dienst verkoor!
Neen, 'k roep u niet tot ijdel pralen
Mijn Zoon, of schittrend schijngeluk.
Neen! tot vrijmoedig ademhalen,
Tot brijzling van het slavenjuk.
Dat juk der zelfheid, onzen schouderen
Eens opgelegd door zondige Ouderen,
Doch waar ons Jezus van ontheft,
Om in Zijn volheid weg te vlieten,
In 't rein en stoorloos Geestgenieten
Dat aard noch sterflijkheid beseft.
1822.
|
|