De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
De dag van wraak.Ga naar voetnoot*De dag van wraak, de dag spoedt aan
Die de aard in vonken op doet gaan,
Dien Grotsybil en Godstolk spelden.
Hoe beeft, hoe schokt dan ieder borst,
Wanneer de langverwachte Vorst
De deugd en 't misdrijf koomt vergelden!
Als 't donderend bazuingeschal,
Des aardrijks schoot doorklinken zal,
En alles voor Zijn vierschaar dagen; -
Natuur en Dood, verstomd, verkracht,
Het schepsel uit des afgronds nacht
Voor 's rechters zetel aau ziet klagen: -
Terwijl voor 't schrikbre Godsgericht
Het schuldboek opgeslagen ligt
Om 's warelds oordeel uit te spreken;
En niets, ontscholen aan den dag,
Dat vorschend oog ontslippen mag,
Dat rots en zeekolk door kan breken.
Rampzalig, ik! waar berg ik my?
Wat voorspraak dan? wat pleit my vrij,
Waar ook de heiligsten bezwijken? -
Gy, Gy verhoorder van 't gebed,
Die redbren uit genade redt,
ô Doe aan my uw deernis blijken!
| |
[pagina 164]
| |
Sla Gy, ô bronwel van genâ,
Niet my, maar Uw verdienste gâ,
En wat Gy deedt om my te sparen!
Hoe zocht Ge my door angst en nood!
Verloste my door kruis en dood!
En zoudt ge uw redd'ling niet bewaren?
Ik, oorzaak, voorwerp, prijs, en doel
(Gerechte Jezus, welk gevoel!)
Waarvoor Ge uw bloed hebt uitgegoten!
Ik, doemling, wien de wraak verstoot
In weêrwil van Uw offerdood!
En - 't Godlijk bloed om niet gevloten!
Neen, delg mijn schuld genadig uit,
Eer 't vreeslijk oogenblik ontspruit
Van 't onverbidbre vonnisspreken!
Betraand, en schaamrood in 't gelaat,
Erken ik al mijne euveldaad;
Ontfermend God, verhoor mijn smeeken!
Gy die Maria vrijspraak boodt,
Den moordenaar uw Rijk ontsloot;
Gy hebt ook my de hoop hergeven:
Mijn beê verdient niet dat Gy hoort;
Maar zelve Uw goedheid brengt haar voort,
En wil niet dat de zondaars sneven.
ô Schenk my, als Gy vierschaar spant,
De gunstplaats aan Uw rechterhand,
By de aan Uw stem getrouwe lammeren;
En, als ze Uw hemel op zien gaan,
ô Laat my 't vloekwoord niet verstaan,
Ten doem bestemd voor Helsche jammeren!
| |
[pagina 165]
| |
Ik smeek, ô God, in 't stof geknield,
't Verbrijzeld hart met rouw bezield;
Wees met mijn uiterste bewogen,
Wen de onherroepbre stond genaakt,
Die 't eind van elks verwachting maakt;
En alle mom wordt afgetogen!
Gy, God, Verlosser, Rechter, Heer!
Zie op den zwakken stervling neêr
Die wanhoops muil zich aan ziet gapen;
En geef hem, by de wroegingsmart
Van 't door zijn schuld getroffen hart,
In 't heil van Uw genâ te ontslapen!
Gevolgd naar het Kerkgezang: Dies irae.
1817.
|
|