De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijOpstand tegen God.Ga naar voetnoot*Psalm II. De Almachtige regeert. Wat woelt gy, Vorsten, Staten,
Weêrspannig aan uw God, en van dien God verlaten!
Uw Heiland kondigt zich als 's Warelds Koning aan;
Gy, buigt ge u voor Zijn throon als Jezus onderdaan?
Verwacht ge uw heil van Hem, en 't lot der vorstendommen,
Geloovig, biddende, af, met eerbiedvol verstommen?
Beveelt ge uw wel en wee aan Zijne ontzachbre hand,
Wat machtig is te hoog, en boven wederstand? -
Neen, aan Geweld, aan List, Bedrog, en helsche Logen,
Als Staatkunst aangebeên, betrouwt ge uw staatsvermogen,
En zet, aan 't hoofd des throons, den Mammon op 't altaar.
| |
[pagina 107]
| |
Dien dient ge, en huldigt hem, of hy de Almachte waar.
Den Mammon, God ten hoon, uit d' afgrond opgedonderd;
Uit de onderaardsche kluft, ter strafplaats' afgezonderd,
Waar 't blaakrend zwavelvuur door 't ingewand der aard
Van 't vlammenkraken loeit, en door hare aders vaart;
Waar hy 't gedoemd metaal van uit zijn smeltfornuizen
Naar opwaart vloekt, en in den mijnstorm op doet bruizen,
En, 't sterflijk kroost ten val, tot doodlijk lokaas biedt,
Waarvoor 't zijn zweet, zijn bloed, geheel zijn ziel vergiet!
Dien dient ge, ô aardrijk; dit 's uw Godheid, aardsche Volken!
Hem rijst uw wierook, hem, den Vorst der Helsche kolken!
Dien Moloch wijdt ge uw kroost, u-zelf, ten offerbrand!
Dien, 't hart, n-zelv' ontrukt aan 't krimpend ingewand,
Voor dezen plaagt ge uw volk, ô gy der Volken vaderen,
En plettert hun de rug met 's afgods wagenraderen
Die ge omvoert, door uw hand met helschen toom gemend,
En met het bloed bespat waarin gy plaschlings rent.
Rampzaalgen, is 't voor dit, dat u die volken eeren,
Blijmoedig, aan uw staf, en trouw en liefde zweeren,
Op dat hun de adem-zelf, de werkkracht van 't verstand,
Betwist worde en ontroofd met de oefning van de hand?
Lijdt de Almacht, tot zoo verr' (indien ge aan Haar kunt denken)
De rechten der Natuur, de menschlijkheid, te krenken?
Aan de armoê 't mondvol broods te ontkneevlen door 't geweld,
Terwijl ge een Duivlenrot in weelde en wellust stelt,
En, op hun schoudren, trotsch in zegepraal gedragen,
Den rook verzwelgt eens Lands, verschroeid van 's hemels plagen?
Vaart voort, en laat de uw' staf door God betrouwde kooi
Aan tijgren, die gy weidt, aan wolvenras, ten prooi;
Beveelt en dwingt niet slechts, van die uw throon bekropen
't Gebruik van eigen vlijt, van eigen brein, te koopen;
Vervult hun roofnest niet met bloedige trofeên,
Op lammeren behaald, den gorgel afgesneên;
Verminkt de onnoozlen niet aan de arbeidzame handen,
Noch legt verstand en ziel in gruwbre duivelbanden;
Maar, weest u-zelv' gelijk! Verbiedt door de eigen wet
Uw' onderdaan de troost, de vrijheid van 't gebed,
Den zoen van Jezus bloed om niet van God te vragen;
En dwingtze om voor dat recht den prijs u op te dragen!
| |
[pagina 108]
| |
En dan, één voetstap nog, by 't geen ge u reeds vermat!
Verklaart uw Mammon God, heel de afgrond wordt uw schat.
Ge ontzet u? 't Is vergeefsch: Niets anders rest u langer.
De buik des afgronds zwelt, van nieuwe gruwlen zwanger.
Waar steunt uw zetel op? waar de onafhanklijkheid,
Waar meê ge uw volk, ja, streelt, maar huichelend misleidt,
Terwijl ge Natien, Gewesten, Landen, Steden,
Verwisselt, dat ge u-zelv' een ronder grens moogt kneden,
En, eenmaal aan het hoofd eens vrijen Staats gesteld,
Dien eigendunklijk sloopt, met andren samensmelt,
En naam en wapenschild, die aarde en zee vereeren,
Den wrok ten beste geeft van hun die u regeeren? -
Waar steunt die moedwil op, die zekerheid, die trots? -
Op de enkle mogendheid uws aangebeden' Gods.
Die schept u wapens, Krijgs- en Hofbezoldelingen,
Waarmeê ge, aan wie 't mishaagt, het dwangjuk op kunt dringen;
Die, gunstbejagers, die ge als bolwerk tusschen u
En 't onderdrukte volk (van klacht en noodkreet schuw)
Hebt opgeworpen tot meêplichtige in uw daden.
Maar die en u en 't volk nooit anders dan verraden.
Ja, schraapt, en mergelt uit; uw zetel rust op 't Goud;
De Hemel kent u niet. Vergeefs op Hem gebouwd!
Doch vruchtloos goud en bloed den volken uitgezogen,
En zielen (Jezus zorg) naar geldwaardy gewogen!
(Hoe veel 't gescherptst vernuft uit bloed of schatting putt',)
't Wordt haast in d' evenaar van 't wareldrond onnut.
't Zij goud, 't zij menschenbloed, (dat, op uw last vergoten,
Zich nog gelukkig voelt by bittrer leed-genooten!)
't Is eindig (groot of klein,) in zwaarte, tal, of maat,
En niets is 't dus, waarop uw waanzin zich verlaat.
De duizend wegen op aan duizend: t' elkenmalen
Vernietigt zich 't gewicht in wederzijdsche schalen:
En waar is zekerheid, zoo Na- met Nagebuur
Vereenigd tegen U, in 't eenmaal naadrend uur,
Uw zetel sloope en deel'? Wat zal den Vloekverwanten
(Ontvolkte koning van een bouwval!) tegenkanten?
Ontzag of dwang houdt op by 't wagglen van uw stoel,
| |
[pagina 109]
| |
En wat 's zijn grondslag toch? - De mond der Helsche poel.
De Helsche poel? - Hoe! zy, die met vereenigd pogen
Tot weêrstand van de Hel verrukt te wapen vlogen,
Een Dwingland velden, die, door d'afgrond aangezet,
Het woord der Godheid dacht te smooren voor zijn wet!
Zy! zelv' dier Hell' verpand? zy, van die Hel bekropen,
Wier macht, ze in 't aanzien Gods zich heiligden te sloopen? -
Ja, Vorsten; hoort de stem die klatert door de lucht,
't Verwijt des afvals, waar uw onderdaan om zucht.
De Dwingland werd gestraft, maar 't onrecht niet verbannen:
De willekeur, de dwang, maakt heerschers tot tyrannen;
Zy bleven! - Jezus kruis versiert geen kroonen meer:
Zijn lang verschopte wet ligt in het voetstof neêr,
't Verloochend Christendom dat Heidnen plaats moest maken,
Is balling van den throon; het heerschen, God verzaken.
De wet des afgronds heerscht, en gy, gy laat ze uw macht,
In spijt zelfs van uw hart, zoo 't naar zijn Goël smacht:
Ge erkent die Hellemacht, die Jezus stout ontthroonde,
En in Napoleon heur Onderrijksvorst kroonde.
Doch, roept ge u-zelven niet by onderling besluit,
Als Heerschers in den naam van 's warelds Heiland uit? -
Ach, zij 't geen mommery, waarmeê gy de Onderdanen,
Waarschijnlijk zelfs uw hart, te vreên, gerust, durft wanen,
Terwijl ge uw voetstap zet in 's dwinglands gruwelbaan,
Om tot het zelfde doel uw handen saam te slaan!
Neen, zij de ontzachbre naam voor wien Gods Englenscharen
Zich buigen, tot geen leus van Aardgeweldenaren!
De macht, door de Almacht Hem verzekerd, tot geen schijn,
Om 't monster dat u drijft, tot sluierkap te zijn!
Wat durft een menschlijk kroost Zijn Godsrijk zich verdeelen!
Ook Heerschzucht kan (is 't nood) in 's Heilands naam bevelen.
Men weet, wie lang voorheen, als Jezus ondervorst,
Zijn voetzool op den nek der menschheid zetten dorst.
Indien dat tijdstip keert, waar zal dan de onschuld vlieden?
Één macht, ééne aardsche macht, wil heel deze aard gebieden,
Één oppermacht, gesteund door 't algemeen geweld;
Één koningskroon die 't hoofd van al de vorsten knelt!
| |
[pagina 110]
| |
Vermeetlen, 't is de kroon die Christus hoofd moet dragen:
Wie zijt ge, ô menschenkroost, gy die haar durft bejagen,
Uit Satans hand aanvaardt, en hem verheergewaadt;
Op dat ge uw Goël in zijn naadrend Rijk weêrstaat? -
Één Rijkstaf over de aard, ô Jezus volgelingen! -
Neen, de Almacht laat zich 't recht door d' afgrond niet ontwringen.
Zy leed het Roomsch gezag, en, daar dat Rome zonk,
Het beeld, haar nagebootst met al zijn schijnbren pronk;
Maar eindlijk, 't is voorby. Dien wareldthroon te drukken
Zal geen vergangbre macht, geen Helmacht meer gelukken.
Dit was diens Henriks doel, die voor het moordtuig boog;
Dit, Frankrijks gruwelschuld, die God in 't aanzicht vloog:
Dit vordert Duitschland weêr, met de oude lasternamen,
Die 't blinde Heidendom in Christneneeuw beschamen;
Dit, Rusland, prat op naam eens meesters van 't heelal;
Maar wee, die zich in 't recht der Godheid stellen zal!
Zy zag uw dwaasheên aan; Zy zag uw ijdel woelen,
En deed in roede op roê haar Hemelwraak gevoelen.
Haar straf verdubbelde, en - Zy duldde weêr en zweeg,
Tot de ijslijkste overmoed het hoogste perk besteeg.
Thands overschrijdt ge ook dit! Nu vaart Zy schriklijk neder.
ô Koningen, ziet toe, keert tot uw plichten weder!
God is 't, die 't hoog gezag in uwe handen gaf:
Uw heilge Vadermacht daalt van Zijn hemel af.
Als Redders by een volk, aan 't roer des Staats gezonden,
Zijt gy door de Almacht vorst, en niet door Staatsverbonden.
Erkent Hem, weest uw volk tot vaders, hoopt op Hem,
En uw is 't hart des volks; daar is geen andre klem.
Hem eeren is uw heil; Hem dienen, meer dan krachten:
Zijn vrees ontziet geen Hel, geen sterfelijke machten;
En zalig hy-alleen, die, aan Zijn dienst gehecht,
Zich met geen macht verbindt die Jezus throon bevecht!
Zoo sloeg in 't Alpgebergt', Venetiens moerassen,
En 't zegenvol gewest dat Eems en Scheld omplasschen,
Een klein en nietig volk, door reine Godsdienstvrees,
Geweld en Heerschzucht af, hoe hoog hun woede rees. -
Maar Christendom maak plaats voor Waanzin, Godverzaken;
De strafroê wankt omhoog, de bliksemvuren blaken:
't Is al vertreden als een grashalm op het veld!
| |
[pagina 111]
| |
Doch God, is 't die verdelgt, en God, die weêr herstelt.
Wien voert Hy met zijn arm van uit de nacht van 't Noorden?
Wien roept Hy aan de Taag, op Rhijn- en Amstelboorden!
ô Vorsten, op wier hoofd Zijn welbehagen lag,
Waar-, waarom dit verbeurd door zucht naar meer gezag?
Waar-, waarom met een hart, door tegenspoed gelenigd,
U-zelf ten roof gehard, u meê tot roof vereenigd?
Den Gruweldader op zijn vloekspoor nagetreên?
Den God des rechts bedroefd, en 't hart des volks met een?
Staat af van 't trotsch ontwerp, uit d' afgrond voortgesproten!
Vergeefsch is 't, tegen God en 's Hoogsten raad besloten!
Die Duivel is de ziel eens Eedgespans alleen,
Die door 't ontaart geslacht op de aard wordt aangebeên,
En dubble woede brult, nu 't vreeslijk uur gaat dagen
Van 's Heilands zichtbren throon, en schrikbren zegewagen!
Ja, 't oogenblik genaakt. Beeft Vorsten! Volken, beeft!
Hy koomt, aan Hem is 't Rijk, die op de wolken zweeft!
Des Satans Rijk heeft uit. Nog weinige oogenblikken
Vermag hy 't, wie hem hoort, te gijz'len in zijn strikken;
Nog, weinige op een nieuw door zielendwang en moord
Te teistren. Maar houd stand, wie Jezus toebehoort!
Geen andre staf zal meer dit aardrijk overheeren:
Heerscht, Heerschers, door Zijn Geest! Hy zal door u regeeren.
Maar wie den Satan dient, aan hem zijn macht verbindt,
Hy siddre! Jezus koomt op 's Hemels wervelwind!
1816.
|
|