De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe beker des tegenspoeds.Ga naar voetnoot*Angstig schijnt het walgend hart
Naar de keel te zwellen,
Als het wrange teugen lept,
Uit des weêrspoeds bron geschept,
En de borst te knellen.
Strot en maagmond nijpt zich toe,
En bestaat er, bang te moê,
Tegen op te wellen.
Rilling grijpt het lichaam aan:
Mond en kaak verwringen:
Duisterheid betrekt het oog:
Ieder doorgezwolgen toog
| |
[pagina 104]
| |
Dreigt weêr op te springen.
Ja, men voelt het ingewand,
Als in op- en wederstand,
Naar den gorgel dringen.
Stervling, ja! die dronk valt hard:
Echter, leer hem slikken.
Is de smaak wat ongewoon,
't Is geen moordende bryoon,Ga naar eind1
Die u zal verstikken.
Heilzaam is hy op den duur,
En het mondverwringend zuur
Zal het hart verkwikken.
Zetten we ons aan deze bron!
Putten we uit heur ader!
Ze is geopend, hem ten baat,
Wien zijn heil ter harte gaat,
Door den besten vader.
Wrang is 't, wat zijn goedheid schenkt;
Zoetheid is met gift vermengd
Van den Aartsverrader.
Kranken van dit aardsche dal,
Komt, en moed gegrepen!
Hardt verhemelt', tong, en smaak!
Wat is wellust, wat, vermaak,
By der ziekte nepen?
Drinkt, gerust op uwen Arts!
Laat geen vrees voor luttel smarts
U in 't jammer sleepen!
1808.
|