De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
aant.Messias.
| |
[pagina 83]
| |
Verkwikking stort zijn loof op 't afgematte hart,Ga naar eind3
En heilrijk balsemvocht voor 's onderdrukten smart.
't Biedt koele schaduw aan voor 't heete middaggloeden,
En veilig overdek voor stormige onweêrvloeden:
En schuilplaats voor 't geweld, waar stille onnoozelheid
Zich moede en afgefoold ter sluimring nederleit.
De misdaad is niet meer! de aaloude schuld geweken.
Gerechtigheid keert weêr,Ga naar eind4 maar vindt geen kwaad te wreken,
En heft de weegschaal op met wapenlooze hand.
De Vrede heerscht alom met heur olijvenplant.
De in 't wit gedoschte Maagd daalt neder uit de wolken
Met nieuwen hemelglans en zegent land en volken.
Vliegt, jaren! spoedt, ô spoedt, en drijft dien morgen voort!
Wy dorsten, dierbaar wicht, naar 't uur van uw geboort'!
Verschijn, ô eedle spruit! verschijn, en word geboren!
Het Oosten vangt reeds aan uw' ochtend toe te gloren.
Natuur onthaalt u met des aardrijks edelst groen,
En offert aan uw koets gebloemte en veldfestoen,
Met al de lieflijkheên die 't Westerluchtjen waassemt,
Daar 't om uw wiegjen zweeft, en Lentegeurtjens aassemt.
De hooge Libanon wenkt uw geboorte toe.Ga naar eind5
De bosschen hupplen op 't gebergte, blij te moê.
'k Zie Sarons needrig dal van frissche rozen gloeien,
En Karmels bloemrijk hoofd met purpren luister bloeien!
Hoe dreunt de woesteny van dezen vreugdekreet:Ga naar eind6
‘Een God, een God verschijnt; gaat, maakt zijn baan gereed!
Bereidt, bereidt zijn pad!’ - De heuvelen weêrgalmen,
En roepen 't juichend toe aan de Arameesche Palmen;
‘Een God, een God verschijnt,’ roept bergspelonk en rots;
En 't aardrijk wacht de komst des naderenden Gods.
Zinkt, Bergen, zinkt! en rijst, gy kruipende valleien!
Gy, Ceders, buigt uw hoofd, en strooit den grond met meien!
Wijkt, Rotsgesteenten! en gy Stroomen, maakt ruimbaan!
Hy komt, de Heiland komt, biedt hem uw hulden aan!
De Heiland, van wiens komst de aaloude Dichters spelden!
De Heiland komt, hy koomt in de Idumeesche velden!
Hoort, doven; blinden, ziet! Ontsluit en oor en oog! -Ga naar eind7
Zoekt, blinden, zoekt het licht aan 's Hemels blaauwen boog:
Reeds straalt het ook voor u. Zijne Almacht breekt het duister:
| |
[pagina 84]
| |
Geniet, gelukkigen, geniet des Hemels luister! -
Gy, doven, komt, ontfangt in 't nieuwgeopend oor
't Betoovrend van de klank! heur luchtstroom dringt u door! -
Gy, sprakeloozen, spreekt! Gy, stommen, zwijgt niet langer!
Stort, stort een' boezem uit, van Zijnen lofzang zwanger!
Verleemden, werpt uw kruk blijmoedig van u weg,
En huppelt met de ree door struik en myrthehegg'!
En, kranken, juicht, ô juicht! uw pijnen zijn vervlogen. -
Geen tranen, of de hand des Redders zal ze droogen! -
De schrikbre Dood bezwijkt en zieltoogt van die hand,Ga naar eind8
En 's Afgronds Dwingland krimpt en worstelt in zijn' band. -
Gelijk de Veeknaap voor zijn diergeschatte lammerenGa naar eind9
Van zachte deernis smelt, gevoelig voor hun jammeren;
Hen met een teedre zorg langs malsche beemden weidt,
Met zuivre lucht verkwikt, aan 't levend water leidt;
't Verloorne wederzoekt, en 't opneemt in zijne armen
Om 't op zijn' schoot te voên, en aan zijn borst te warmen;
Zoo zal Hy 't menschlijk kroost, dat God hem overgaf,
Als Herder gadeslaan en hoeden met zijn' staf.
Hy, Vorst der Vrede, en God van eeuw tot eeuwigheden!Ga naar eind10
De Volken zullen 't staal tot ploeg en seissen smeden,Ga naar eind11
En 't ramm'lend harnas niet meer blinken over de aard,
Noch 't veld zich mesten met de drupp'ling van het zwaard.
Dan zullen stulp en hut het hoofd ten hemel beuren;
't Kortstondige geslacht zijn' arbeid niet betreuren;
Maar 't honderdjarig kroost, met frissche jeugd omkleed,Ga naar eind12
De vruchten zamelen van 't Ouderlijke zwect.
De wijngaard zal den disch van d' achterkleinzoon dekken;
Gebrek noch roof zijn hand naar 't erf des nabuurs strekken;
Maar de arm des zaaiers zal ook oogsten van zijn vlijt,
En juichen in 't genot daar hy zijn garven snijdt.
De Herder zal verbaasd in dorre wildernissen
De lelie bloeien zien uit klip en waterlissen,Ga naar eind13
En hooren onverwacht in 't schraal en dorstend zand
Een springbron ruischen, die den wasdom voert op 't land.
De rotskloof, 't gruwbre nest der schuifelende draken,
Zal gras en rietscheut voên en 't koelend windtjen smaken.
Dan maakt de distel plaats voor Myrth en eedlen Pijn;
En Palm- en Cederboom dekt heide en zandwoestijn.Ga naar eind14
| |
[pagina 85]
| |
De Beuk en fiere Den zal hei- en doornestruiken
Vervangen, en de olijf uit scheerlingzaad ontluiken.
Het lam zal met den Wolf verkeeren als gespeel;Ga naar eind15
De Luipaart naast het kalf zich vlijen in 't gareel:
De Leeuw zal zich op 't stroo aan 's runddiers kreb vergasten:
Geen Beer, geen Tijger taalt om 't geitjen aan te tasten.
Het pasgespeende kind drijft Panthers naar den vloed;
En de adder lekt in 't gras des moeden wandlaars voet.Ga naar eind16
De zoogling strijkt de huid der schubbige aspisslangen,
En durft den bazilisk in 't kindervuistjen prangen;
Steekt lachende de hand in Leeuw- en Drakenmuil,
En kruipt by 't wriemlend broed in d' open addrenkuil. -
Rijs, Vorstlijk SalemGa naar eind17, rijs, gekroond met zonneglansen!
Verhef uw schittrend hoofd en torenrijke transen!
Gods licht omstraalt u. Hef uw oogen op, en zie
De Vorsten van 't Heelal, gebogen op de knie,Ga naar eind18
Uw' Tempel eeren, en uwe outers met hun gaven
Bedekken: 't geurig Oost voor uwe altaren slaven,
En brengen wierook aan, en goud, en specery,
En galmen 's Hoogsten lof in vreemde melody!
Uw kroost vermeerdert zich by duizendduizendtallen:Ga naar eind19
Een eindeloos geslacht vervult uw ruime wallen:
Het uiterst zeestrand baart u kindren: neem hen aan!
Zie, zie uw hoven vol met vruchtbre ranken staan!
De Godheid zet voor u haar Hemelsluizen open,
En stroomt in zegen af, om Sion te overhoopen.
Sabéa bloeit voor u, met Indus nagelblom,Ga naar eind20
En Ofirs gloeiend stof doorgolft uw heiligdom.
't Brengt alles schatting op, geschenk, en offeranden,
En 's aardrijks overvloed vloeit stroomende in uw handen. -
Geen rijzende ochtendstond zal graauwen aan uw kim.Ga naar eind21
Geen zon vermeet' zich meer dat hy te wagen klimm'!
Geen maan zal aan zijn vlam haar zilvren lamp ontsteken;
Maar voor uw hemelglans zal zon en maan verbleeken,
Verdwijnen, en hun gloed vergaan in enklen nacht.
Een eindloos heller dag met onbewolkte pracht
Zal eeuwig over u en uw bewoners stralen,
En gloeien van het licht der diamanten zalen.
Ja, de Ongeschaapne-zelf zal uw verlichting zijn;
| |
[pagina 86]
| |
En de eeuwigheid wordt u een enkle zonneschijn! -
Deze Aarde gaat te niet met lucht en wolkgordijnen:Ga naar eind22
't Gestarnt' zal als een rook in 't enkle niet verdwijnen,
De rotsen, smelten; en 't gebergt', in asch vergaan:
Maar 't woord der Godheid blijft; daar is geen schokken aan.
ô Almacht! eeuwig is uw trouw; en onverbroken
Uw scepter! God van heil, Gy hebt het woord gesproken!Ga naar eind23
‘Uw Rijk houdt eeuwig stand!’ Uw waarheid triomfeert. -
Aanbidt, ô Englenrei! - Messias! Gy regeert.
Na pope gevolgd.
1805.
|
|