De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Genieten.Ga naar voetnoot*O mille volte fortunato e mille,
Chi sa por meta a suoi pensieri in tanto,
Che per vana speranza immoderata
Di moderato ben non perda il frutto!
Guarini.
Gelukkig duizendmaal de man,
Die zoo zijn hart bedwingen kan,
Dat waanziek, dat onmatig hopen
Op ijdel, nooit verkrijgbaar zoet,
Hem 't wichtig en genietbaar goed,
Voor geene schaduw doe verkoopen!
Wat zoekt ge, ô nietig menschlijk kroost,
In nevels van verbeelding, troost,
En schept u-zelf uit ijdle dampen
Een wareld die geen wezen heeft,
Waar in gy ademt, woelt, en leeft,
Die vrij van stormen is en rampen?
Een wareld, die uw Eigenmin
Zich optooit naar heur' wensch en zin;
Waar 't hart, vervuld met zelfbehagen,
Verband, en orde, en voegsel slaakt,
't Heelal zich-zelve dienstbaar maakt,
Zich-zelv, van allen band ontslagen!
| |
[pagina 68]
| |
Die wareld (ach!) zal nooit bestaan!
Die zelfzucht vindt zich nooit voldaan!
Hier moet gy, en voor andren, leven:
Hier smaken wat u is bedeeld;
Hier, 't geen u aanlokt, vleit, of streelt,
't Gemeen belang ten offer geven.
Beklaag u! - Wreed, afgrijslijk Lot! -
Gewis, de Wijsheid van uw' God
Moest alles naar uw wenschen voegen!
't Heelal is slechts een kleinigheid,
Wanneer men 't in de weegschaal leidt,
By uw, uw ingebeeld genoegen!
ô Dwaas! zoo Aarde en Hemelrond
Eens onder uw bevelen stond,
Hoe deerlijk vondt gy u bedrogen!
Hoe zou uw opgeblazen waan
In 't gruwzaam wee verlegen staan,
Dat gy u-zelv' hadt toegetogen!
Nu lijdt ge? Ja, uit ongeduld,
Uit moedwil, wrevel, eigen schuld.
Gy kost, gy moest, gy zoudt genieten!
't Smaakt al de weldaân van Gods hand;
Zijn Goedheid houdt het al in stand,
En doet geluk en zegen vlieten.
Hy reikt by nooddruft laafenis:
Zijn overvloed vervult uw' disch:
Zijn vreugd klopt aan uw hart, Onwaarde!
Wat sluit gy 't; laat de weldaad in!
Doe open! smaak Gods menschenmin!
Uw heil is Hem het hoogst op aarde.
| |
[pagina 69]
| |
Ach! 't was tot kwelling niet of straf,
Zoo de Almacht u een leven gaf,
Geschikt tot vormen en volmaken.
't Was, om door aardsche zaligheid
Tot hooger vatbaarheên bereid,
Eens nog volmaakter heil te smaken.
Door aardsche zaligheid? ô Ja!
Sla de Almacht, sla Zijn Goedheid gâ:
Geen schepsel is dat heil beschoren,
En echter, alles, alles juicht.
Maar wat zijn' Schepper dank betuigt,
Gy durft dien dank in 't hart versmooren.
ô Ken uw voorrecht! ken uw' plicht!
Reeds Engel in 't vooruitgezicht,
Hier, Ondergodheid op dees wareld!
Gevallen, redloos; maar hersteld! -
Geen zucht, die in uw' boezem welt!
Geen traan, die in uwe oogen parelt! -
Ja, zucht en tranen borlen op.
Ja, sterfling, ieder harteklop
Aâmt dank aan 's Allerhoogsten goedheid.
ô Geef slechts uittocht aan dien dank:
Hy is der deugden eerste sprank,
Hy, de eerste bron van alle zoetheid.
1805.
|
|