De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
'S Hoogsten lof.Ga naar voetnoot*Op dat wy zouden zijn tot prijs zijner heerhjkheid. ô God, ik ben uw eigendom;
Gy hebt my 't licht gegeven!
Gy riept me in 't aanzijn, en waarom?
Om U ter Eer te leven.
Maar ô, mijn God, wat sluit dit in?
Dit vraag ik aan uw Menschenmin;
Dit, aan uw Alvermogen;
Dit vraag ik aan uw Heiligheid;
Gy, Godheid, die uw glorie spreidt
Door Aard en Hemelbogen!
Die Liefde, die uw schepsel voedt
En alle heil doet smaken;
Die vordert van mijn teêr gemoed
Een even hevig blaken.
Een liefde, die zich-zelf vergeet,
In 't troosten van zijns naasten leed,
In weldoen, zalven, heelen;
In 't veel of weinig dat zy heeft,
Met dankbaarheid voor die 't ons geeft,
Blijmoedig meê te deelen.
Die Liefde, die de zondenschuld
Aan menschen kost vergeven;
Die 't zwakke schepsel draagt en duldt,
Dat voor uw wraak moest beven;
Die eischt dat ook mijn hart verschoon',
| |
[pagina 51]
| |
Zac htmoedigheid voor wrevel toon',
En haat en wraakzucht smoore.
Dat 's naasten heil my dierbaar zij,
Mijn boezem willig met hem lij',
En voor zijn welzijn gloore.
Die Almacht, die des Afgronds diep,
De hooge Hemelzalen,
My-zelv' en 't groeiende aardrijk schiep,
En 't licht der zonnestralen:
Wat vergt my heur bewondering?
Ach! onderwerping in mijn' kring,
En lijdzaam zelfverzaken:
Verloochning van mijn eigen' wil;
En, in mijn lot gedwee en stil,
Naar hooger, niet te haken.
Die Heiligheid, waar 't Hemelsch licht,
Waar in Uwe Englen zweven,
Als aardsche neveldamp voor zwicht,
Uit poelen opgeheven;
Wat vraagt die? Afschrik van het kwaad,
Verboden lust - en zondenhaat;
Boetvaardig zelfverfoeien:
Verachting van des warelds slijk;
Verheffing tot het Hemelrijk;
En, voor uw dienst te gloeien.
Geen ijdel prijzen met den mond,
Geen bloot aanschouwend eeren,
Daar al wat is Uw Lof verkondt,
Is Uwen roem vermeeren.
Neen, van uw zorg en macht gewis,
Te smelten van erkentenis,
Met vlammend zielsverrukken;
Uw deugden en volkomenheên
Den Lof te zwaaien niet alleen,
Maar levend uit te drukken!
| |
[pagina 52]
| |
Almachtig, Heilig, weldoend God,
ô Doe my dit verkrijgen!
Gy, Vrijheer van uws schepsels lot,
Tot wien mijn zuchten stijgen!
Gy, loutrend vuur, Gy, Liefdegloed,
Doordring my 't Aardsch, het koud gemoed!
Herschep my naar Uw Wezen!
Dan leef, dan sterf ik tot Uw Eer!
Dan wordt Ge, ô aller schepslen Heer,
Van uw gewrocht geprezen!
1805.
|
|