De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij'S Heilands hemelvaart.Ga naar voetnoot*Maar nu, Christus is opgewekt uit den doode, en is de eersteling geworden der genen die ontslapen zijn. Stijgt hemelwaart, ô Jubelgalmen!
Stijgt, Lof-, en Dank-, en Zegepsalmen!
De Dood der zonde ligt geveld.
Zingt aarde, heemlen, wareldsfeere1n!
Buigt neder voor den Heer der Heeren,
Den uit het graf verrezen' Held!
Ja, 't graf heeft zijnen prooi hergeven,
ô Jezus, Gy hernaamt het leven,
Voor ons zoo moedig afgelegd!
Gy stijgt Verwinnaar uit het duister,
Daar 's Hemels ongeschapen luister
Uw' schedel met den krans omvlecht.
| |
[pagina 41]
| |
't Gejuich van uwe keurelingen
Vermengt zich met het zegezingen,
Dat daavrend door den hemel klinkt.
Gy hebt de onsterflijkheid herwonnen,
Wier glans met meer dan duizend zonnen
U van 't geheiligd voorhoofd blinkt.
De Seraf volgt met starende oogen
Uw opvaart siddrende in den hoogen,
En eert den ongeschapen' Zoon.
En, duizendduizend Englenscharen
In 't tintlend licht voorby gevaren,
Verheft ge U tot uws Vaders throon.
Daar zet ge, ô Dood- en Helvertreder,
Aan 's Vaders rechterhand U neder,
Uw' wederstreveren ten spijt!
Gy, God uit God, door God gezonden,
Gy, die der zonden vloek ontbonden
En 't schuldig aardrijk hebt bevrijd!
Gy hebt des Afgronds kracht verbroken;
Gy, van de wet ons losgesproken;
Gy hebt geleden en volbracht!
Gods aanschijn schittert van genade:
Gy zijt het, die de wraak verzaadde,
Gy, voor den doemeling geslacht!
Gy spraakt: ‘in 't bloed der offerstieren,Ga naar eind1
In 't vet der smeulende outervieren,
Is niets dat aan uw' eisch voldoet.
ô God! voor 't eerste morgengloren
Hebt Gy my tot uw dienst verkoren,
Hier ben ik, zie! aanvaard mijn bloed!’
| |
[pagina 42]
| |
Gy spraakt, Gy streedt; Gy hebt voldongen,
De Hel haar rijke buit ontwrongen,
En Gods genadelast volwrocht.
Juich, Aardrijk! juicht, verloste zielen,
Wie ooit in 's vijands boei vervielen,
Uw Heiland heeft u vrijgekocht!
‘Word op mijn' Hemelthroon verheven!
Ik heb 't Heelal U prijs gegeven;
Aan U behoort mijn heerlijkheid!’
Dus sprak God-zelf. Verloste vromen,
ô Gy, voor wie zijn bloed moest stroomen,
Knielt neder voor Zijn Majesteit!
Ja! stijgt, ô stijgt, gy Jubelgalmen!
Stijgt, Lof-, en Dank-, en Zegepsalmen,
Stijgt tot der Geesten zetel op!
Zingt, aarde, hemel, wareldsfeeren!
Zingt vrolijk, zingt den Heer der Heeren!
Den Draak verplette Hy den kop.
Ja, aarde, dal van eindloos treuren!
Thands moogt gy 't hoofd ten hemel beuren:
Gy zijt geen jammerwoning meer!
Laat d' afgrond, laat zijn slaven beven!
Wat zoude u nog verschrikking geven?
Het licht, liet leven, keerde weêr.
Voor ons heeft Hy de slang vertreden;
Voor ons de gruwbre smart geleden;
Voor ons zich-zelv' in 't stof verneêrd!
Voor ons dat dierbaar bloed vergoten!
Voor ons, afschuwbre vloekgenooten,
De afschuwelijkste dood begeerd!
| |
[pagina 43]
| |
Thands durv' geen twijfelmoedig treuren
Het heilbegeerig hart verscheuren!
De steenrots des Geloofs staat pal;
In 't baldrend woên van wind en golven
Getrouw, onwrikbaar, onbedolven,
En zegevierend op 't Heelal.
Gy, Heiland! hebt uw' uitverkoren
Een troost en onderstand beschoren,
Die in geen leed verijdeld wordt!
Uw geest is 't, die, ten troost der smarte,
In 't U getrouw beminnend harte
De vreugd van uwen Hemel stort!
Wy durven met volzeekre schreden
De heirbaan des Geloofs betreden,
Des Levens onbedrieglijk spoor!
Laat Dood en Wareld ons begrimmen;
Wy lachen met heur ijdle schimmen:
Gy-zelf, Gy gingt ons roemrijk voor!
Wat zijn ons jamm'ren of bezwaren!
Wy blijven op die eerkroon staren,
Die ons aan 't eind der baan verbeidt.
Gy wenkt ons toe, verheerlijkt Koning,
En hebt in Uwe Hemelwoning
Aan die Gy lief hebt, plaats bereid.
Haast keert Ge, op 't licht der Hemelwolken,
Voor 't oog der neêrgeslagen Volken,
En voert Uw vrijgekochten meê.
Wat toeft ge, ô morgen, dag des bevens!
Voor ons, geboortestond des levens,
En breekt de stille legersteê?
| |
[pagina 44]
| |
ô Vreeslijk zult Gy de Aard verschijnen,
Wanneer Ge, omstuwd met Serafijnen,
In Godlijke Almacht nederdaalt!
Ja, vreeslijk zal de Wraaktoon schallen!
Maar lieflijk voor de duizendtallen,
Op wie Uw dierbre Goedheid straalt!
Ja, zalig, zalig duizendwerven!
ô Zalig lijden! zalig sterven!
ô Zacht vermolmen in dit slijk!
ô Heerlijk, glorierijk ontwaken,
Om onverderflijk heil te smaken
In 't onverganklijk Hemelrijk!
Ja, Aard, verstuif in vlam en vonken,
Met al wat schoonst heeft uitgeblonken!
Deins af, bezwijkend Firmament!
Dooft uit, ô matte Zonnestralen!
Wy zullen met een' luister pralen,
Die beurtkeer noch verduistren kent.
Geen aardrijk kleeft ons aan de leden,
Die 't Hemelsch lichaam zal omkleeden,
Zoo onverderflijk als zijn God.
Snel aan, spoed aan, ô Dag der dagen!
Snel aan op Jezus welbehagen!
Voleind, vervul ons aller lot!
1805.
|