De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 420] [p. 420] De alziende. Homerus honigrijke tong Moog Febus heldren glans bezingen Als aller schepslen oog en 's aardrijks levenssprong; De stralen, die zijn hoofd omringen, Zijn machtloos 't hart der aard of 't zeenat door te dringen. Maar Hy die 't groot Heelal uit niet te voorschijn bracht, En op het menschelijk geslacht, Op alles, neêrziet uit den hoogen; Geen aardklomp wederstaat het doorzicht van zijne oogen, Geen in der wolken floers diep ingehulde nacht. Hy is 't, aan wiens gezicht geen schepsel is te onttrekken; Die in één aanblik vat, wat is, en was en wordt; Die 't onbeperkbaar oog op alles uit kan strekken: Hy is de ware zon, die 't nooit aan warmte schort. Libr. V. Metr. II. Vorige Volgende