De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De algemeene wet. Zoo gy de allerhoogste wet, Heel de schepping ingezet, Hel van geest wenscht na te speuren, Niets behoeft gy, dan het oog Naar den blaauwen hemelboog Onbelemmerd op te beuren. Zie daar ieder hemellicht, Onverzetbaar in hun plicht, De eensgestelde vreê bewaren. Nooit zal Titans felle gloed Febe met een' dollen moed In heur koude wielen varen. Noch de Beer aan 's warelds top, Die haar zuizelenden kop In den engsten kring laat zwieren, Zal, als heel het starrenheir Zich ontnuchtert in het meir Meê om vochtverfrissing tieren. [pagina 416] [p. 416] Steeds getrouw aan beurt en wacht, Boodschapt Hesperus de nacht Op gezette tijd en stonden: En de blijde morgenstar, Als heraut van Febus kar, Blijft den dageraad verkonden. Dus houdt onderlinge min Elk' planeet zijn loopbaan in, En verbiedt hem uit te spatten: Maar aan 't blinkend firmament Is de tweespalt onbekend, Die de wapens op doet vatten. 't Is deze Eendracht, die de twist Aller strijdigheden slist, Hoofd- door Hoofdstof temt en lenigt; Vocht en droogte, zwaar en licht, Dobbren leert in evenwicht, Gloed en kou' in bond vereenigt. Zy is 't die den klomp der aard, Door zijn log gewicht bezwaard, In de ruimte neêr doet zijgen; Daar zy vlam en weemlend vuur Door zijn hemelsche natuur, Naar zijn' oorsprong op doet stijgen. 't Is, voorzeker, 't is van daar, Zoo het nieuw ontsloten jaar Geuren aâmt en plantgewassen; Zomer Ceres halmen roost; 't Ooftrijk Najaar appels bloost; Winter wegspoelt in zijn plasschen. [pagina 417] [p. 417] 't Is van daar, dat al wat leeft Onderhoud en oorsprong heeft, Aanvang schept en groeivermogen; En dat alles wat ontluikt, In die nacht weêr nederduikt Waar het uit werd opgetogen. Hoog in 't ongenaakbaar licht, Schepper van dit Bouwgesticht, Wet- en wijsheids levende ader, Houdt met onverwrikbre hand God de wareld in zijn' hand, Heer van alles, aller Vader. Waar zijn zweep den loop aan gaf, Dat bepaalt Hy in zijn' draf, Wendt en dringt het in zijn kringen; Dat het, in zijn woesten vaart, Ordening en spoor bewaart, Zonder uit de bocht te springen. Dit, dit is die liefdeband, Die het alles houdt in stand, Duur en wezen doet genieten! 't Is weêrkeerigheid van gloed, Die den uitgestroomden vloed Naar zijn bron te rug doet vlieten. Libr. IIII. Metr. VI. Vorige Volgende