De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verblindheid. Waartoe 't heelal zoo fel in rep en roer te stellen, Met eigen hand den dood zich-zelf op 't lijf gehaald, Die ongenoodigd naakt, vrijwillig aan komt snellen, En zijn' gezwinden kar in 't rennen niet bepaalt? Wien boschzwijn, slang, en leeuw, en beer, en pantherdieren Verwoed naar 't leven staan met open' muil en tand, Die nemen 't staal te baat, verhit als dolle stieren, En wringen 't onderling zich-zelf in 't ingewand. Wrocht dit 't verschil van aart en 't onderscheid van denken? Schent dit de onzinnigen in benden tegens een, Om met hun eigen bloed d' ontvolkten grond te drenken? En wettigt zulk een bron die dolle onmenschlijkheên? Neen, stervling! wat bestaat, moet 's Hoogsten grootheid melden; Verdelg, vervolg, noch haat, wat Hem geheiligd is! Maar, wilt ge aan elk die leeft naar billijkheid vergelden, Toon aan den brave uw liefde; aan snooden, deerenis! Libr. IIII. Metr. IIII. Vorige Volgende