De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Zelfbeschouwing. Hy, die met ingespannen geest Naar waarheid spoort, den doolweg vreest, Keer' 't innerlijk gezicht oplettend in zich-zelven! Ga in zijn' eigen' boezem rond, En leere, 't geen hy tracht van buiten op te delven, Te putten uit zijn' eigen' grond! Hy zal, bezitter van hem-zelv' verborgen schatten, In d'eigen' aart der ziel voor eeuwig weggeleid, En lang door 't donkre floers der dwaling overspreid, Een' heldren middagstraal door 't nachtkleed heen zien spatten, Waarvoor de nevel zwicht der doffe onwetendheid. ô Neen, hoe 's lichaams logge klomp De opmerkzaamheid der ziel verstomp', 't Heeft alle kennis niet uit 's menschen geest gedreven. Het zaad der waarheid blijft inwendig, wortelvast; En 't vruchtbare onderwijs moog 't groei en wasdom geven, Het kweekt geen scheutjen aan, dan 't geen van zelve wast. Hoe zouden we, onvoorziens, omtastende als de blinden, Op eenig voorstel ooit een wettig oordeel vinden, Zoo elk van ons geen bron van wetenschap besloot Die opwelde uit zich-zelve, en in het hart ontsproot? Ja, zoo wy Platoos naam niet te onrecht hoog waardeeren, God-zelf heeft onzen geest met kennis toegerust: 't Is bloote erinnering, het geen men schijnt te leeren, Maar bloote erinnering, zich-zelve niet bewust. Libr. III. Metr. XI. Vorige Volgende