De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 396]
| |
Wat woelt de trotsche om niet, om zijne hals te ontwringen
Aan 't juk der sterflijkheid?
't Gerucht wordt vruchteloos door verre wareldkringen
Gevoerd en uitgebreid,
En 't hooge huis verguld met blinkende eeretittelen;
De ontzachelijke dood sloopt tevens groot en kleen,
Bespot den ijdlen pronk waarmeê zich vorsten kittelen,
En maakt ellende en eer in alles lotgemeen.
Waar zijn de beenders thands van die doorluchte Grooten,
Zoo roemrijk in elks oog ten grafkuil' neêrgedaald?
Hun onverstorven faam is in een' naam besloten!
In weinig letters van een enklen naam bepaald!
En, zoo we een wonder zoet aan schoone woorden hechten,
Weet 's dooden rustende asch van 't geen ons oor bekoort?
Neen, als natuur en tijd van 't menschlijk lot beslechten,
Brengt de ijdle wind eens naams geen langer leven voort.
Onkenbaar heel en al, brengt ons geen faam in wezen:
En, stervling, wacht gy dit en leven in het graf?
Zoo hebt ge by den dood een' tweeden dood te vreezen,
En 't nijdig tijdverloop breekt uw verwachting af.
Libr. II. Metr. VII. |
|