De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 391] [p. 391] Onvergenoegdheid. Schoon de overvloed, met volgeladen' horen En nooitvermoeide hand, Meer schatten storten mocht dan 't opgekruide zand, Door stormen saamgehoogd, miljoenen telt aan 't strand, Of, dan de nacht gestarnt aan 't firmament doet gloren; Nog liet de sterveling, hoe veel de hemel gav', Van zijn geklag niet af. De Godheid moge in gunst zijn' staâgen wensch outfangen Zy kwiste bergen goud! Doe luister, eer, en roem, aan zijne wenken hangen! 't Is niets, 't is min dan niets voor 't onverzaad verlangen, Dat maat noch palen houdt. De vratige begeerte, onvatbaar voor 't genieten, Verslindt verkregen goed, en gaapt met hollen strot; En hoe 't geluk haar meer by stroomen toe moog schieten, Haar dorst ontsteekt te meer, en eischt te meer van 't lot. Wat rijkdom zal in 't eind' het rustloos hart vernoegen? Wat breidel 't hollend dier beteuglen in zijn vaart? Nooit, nimmer is hy rijk, die door zijn angstig zwoegen Behoeftig wordt verklaard. Libr. II. Metr. II. Vorige Volgende