De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] Onbestendigheid. Zoodra de gloênde zonnekar Haar eerste stralen spreidt, Verbleekt de dofgeworden star Voor heure meerderheid. Als 't woud door Zefirs zoelen aâm Van lenteroosjens bloeit, De stormwind schudt de takjens saam, En 't tronkjen is verschroeid. Vaak blinkt de zee by kalme lucht Met effen spiegelvlak, Vaak heft haar 't buldrend windgerucht Naar 't weemlend starrendak. Zoo wisslend staat het gantsch heelal Op wankelbaren voet! Wat acht ge op gaven van 't geval, Op ras vervlogen goed? Ga, stervling, bouw op ijdlen schat! Een wet staat eeuwig pal: Dat nimmer 't geen een' oorsprong had Bestendig wezen zal. Libr. II. Metr. III. Vorige Volgende