De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 388] [p. 388] Gezette tijd. Als het felle kreeftgestarnt Door de zonnestralen barnt, Gaat des landmans hoop verloren; En zijn ruimgeschoten graan Vraagt hy aan de ontrouwe voren Vruchtloos weêr, om 't goudgeel koren Op zijn wagenen te laân. Wilt gy frissche violieren, Zoek ze niet in 't dorre bosch Als de winden met hun vieren Door de schrale velden gieren, By des aardrijks winterdosch. Vruchtloos strekt ge graâge handen Naar een' jongen lentesprank; Lust u 's wijnstoks godendrank, Doet de druif u watertanden, Bacchus heeft zijn druivenvocht Aan den najaartijd verknocht. Alles is zijn tijd beteekend: Ieder tijdstip kent zijn plicht. Beef, een orde stout verbrekend, Door Gods wijsheid ingericht. Voorbaat, die zich wijzer rekent, En die vaste wetten stoort, Brengt geen' blijden uitslag voort. Libr. I. Metr. VI. Vorige Volgende