De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ontrefbaarheid. Hy, die, bedaard, zijn' geest in ware kalmte richt, 't Onbuigbaar lot met voeten weet te treden, En 't wuft geval, in voor- en tegenheden, Verwachten kan met onverwrikt gezicht: Dien zal geen woên van bulderende golven, In ziedend schuim uit d' afgrond opgestookt; Geen zwavelpoel, die Etnaas boezem kookt, Als 't barstend vuur, te lang in de asch bedolven, Zijn haardsteê sloopt, en door haar navel breekt; Noch bliksemgloed, die 't hoog gebergte ontsteekt; Noch overmoed van aartsgeweldenaren Het hart vervaren. [pagina 386] [p. 386] Wat zijt ge van 't geweld van wreede dwingelanden Ontzet, ellendigen? Zy woeden zonder macht. Legt in uw eigen hart de hoop en vrees aan banden, Hun grimmigheid behoudt geen kracht; Maar hy wien de angst bekruipt van duchten of verlangen, Weet, van zich-zelven niet, maar andren, af te hangen, Geeft zelf den weêrstand op, by 't allereerst ontzeg, En werpt, in 't deinzen, schild en harnasplaten weg; Ja, zwoegend zonder doel of orden, Haakt zelf de keten vast om by gesleept te worden. Libr. I. Metr. IIII. Vorige Volgende