De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 385] [p. 385] Verlichting. Toen week in eens die akelige nacht (Die als een mist mijn zinnen had betogen) Van 't dof gezicht, en de eerstverloren kracht Herstelde zich in mijn heropende oogen. Dus, wen een Zuiderstorm zich gierend nederstort En 't firmament bewolkt met dichte regenvlagen, Het zonlicht schuilgaat eer 't gestarnt' begint te dagen, En de aard met duisternis als overgoten wordt; Als dan de Noordenwind, ten kerker uitgeschoten, Die nacht van neevlen klieft en van den hemel vaagt, Den weggebannen' dag op nieuw te voorschijn daagt, En 't onderschepte licht een' doorgang heeft ontsloten, Dan breekt het ijlings uit, en schittert van omhoog Den stervling onvoorziens in 't opgetogen oog. Libr. I. Metr. III. Vorige Volgende