De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1
(1856)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 469]
| |
De paauw en de raaf.Ga naar voetnoot*‘Geef (sprak de Paauw), gy Raaf, die purperroode brozen,
Zy passen by mijn fraai met goud doorstikt gewaad:
Ge ontstalt ze me in den slaap, en 'k zag den dageraad
Sints daaglijks over my om 't vuile schoeisel blozen,
Dat by uw kleeding voegt, maar by mijn dosch misstaat.’
‘Vooral niet (zei de Raaf)! Ik weet van geen verruilen;
Doch had de misslag plaats, zoo heeft zy plaats in 't kleed.
Geef gy me uw veedrenpronk waarop ge u dus vermeet;
Mijn laarzen passen aan mijn voeten; u, die vuilen,
Waarmeê ge in zotten praal op mist- en drekhoop treedt.’
De Schildpad zat die twist eerst zwijgende aan te hooren,
Doch eindlijk roept zy uit: De Raaf heeft groot gelijk;
De hoogmoed stelt niet slechts het geen hy heeft te prijk,
Maar heeft Natuur aan elk zijn eigen deel beschoren,
Die rijk is wil altijd nog rijker zijn dan rijk.
Na Dschami gevolgd. 1826.
|
|