| |
| |
| |
VIII.
Aan Bastiaan Heykens,
te Muyden.
1.
Mijn Heer, en waarde Vriend en Broeder in den Heere!
Hartelijk lief was ons uw aandoenlijke, deelnemende, en verkwikkende brief van Triumfzang over den dood. Heb dank voor dit uw aandenken, en voor de zegenvolle uitstortingen van uw in den eenigen Verlosser en Zaligmaker vertederd broederlijk gemoed, die ons diep getroffen hebben. My inzonderheid die in mijnen klimmenden ouderdom het oogenblik der ontbinding, als met groote stappen naderende aan moet merken en haar ieder oogenblik te gemoet stappe. Van mijn vijfdhalf jaar af krank en toen reeds van de Medicijnmeesters opgegeven, altijd zwak gebleven, en telkens met zware ziekten bezocht, heb ik van kindsbeen af, den dood als om my zien grijnzen, en op 't beter leven gestaard, met eene, gebrekkige, ja,
| |
| |
maar toch doorgaande overgift van my-zelven in de handen van die Voorzienigheid, die zich in geheel mijn levensloop tot in 't minste aan my openbaarde, en my altijd kracht naar kruis gaf; en met den hoogsten dank erkent geheel mijn hart de onvergelijkelijke barmhartigheid mijns Hemelschen Vaders jegens my onwaardige, en altijd zich-zelven (tot zelfs in de vernedering) verheffenden zondaar. Niets heb ik dan dank te bewijzen, ook voor de aanéénschakeling van tegenspoeden, die ik immer gevoeld heb my nuttig te zijn geweest, en die my geduurzaam tot Hem, tot mijnen Heiland te rug riepen, op Wien, en op Wien-alleen ik vertrouwe en zeker ben. Ja, mijn lieve Vriend en Broeder, Hy is het die voor ons gestorven is en weêr opgestaan, en Hy heeft den dood en het graf den prikkel ontnomen met onze zonde op Hem te nemen, en ons door Zijn bloed en lijden met eenen getergden God te verzoenen. In Hem leven, bewegen we ons, en zijn wy; niet meer ons eigen, maar Zijne vrijgekochten ten leven. Mocht dit ons ieder oogenblik van dit broze aanzijn even levendig voor oogen zweven, en dat zalig gevoel nimmer sluimeren! Doch ook dit doet Hy ons ten nutte strekken, opdat wy onze eigen onmacht niet vergeten, en altijd en steeds met nieuwe Heildorst tot Hem vlieden, aan Hem vasthouden, en meer en meer bevestigd worden, om de vrije genade eer te geven. Herrinneren we ons en elkanderen derhalve dikwijls aan deze Genade, en de Hope daaraan verknocht; dat geene lichaamlijke of andere zwakheid ons tot twij- | |
| |
selmoedigheid brenge, maar dat wy met Job mogen zeggen, ook in de wanhopigste oogenblikken van benaauwdheden der ziele: Dit weet ik, dat mijn Verlosser leeft - en ik zal uit mijn vleesch God aanschouwen!
Loven wy dus den Heere in leven en in sterven. In Hem hier op aarde te leven is zegen, onuitspreeklijke zegen, die voor de Zijnen is weggelegd. Schenke ons die Zijne eindlooze Genade ter bestemder ure, en verbeiden wy die in dankbaar toeverzicht en onderworpen verlangen, overtuigd dat niets ons van Zijne Goddelijke en oneindige Liesde zal kunnen afscheuren; en zij dit onze wederkeerige Heilwensch en dankende groet aan onzen waardigen en geliefden Broeder, uit de vereenigde harten van zijne
lieshebbende Broeder en Zuster,
bilderdijk,
en hunnen geliesden God en Heiland aanhangenden telg.
Leyden, den 19n May 1824.
| |
2.
Veelgeachte en geliefde Broeder en Vriend in onzen eenigen Heer en Zaligmaker!
Heb dank voor uw liefdevolle aanspraak die eene aanspraak naar mijn hart is en my boven uitdrukking welkom. Ik bevind my ziek en mijn lichaamstoestand en jaren zijn van dien aart, dat niemand licht den uitslag van deze ongesteldheid gepaard gaande met een
| |
| |
ongemak binnen de borst zal bepalen, doch het denkbeeld en de verwachting des doods is my geenzins vreemd. Van jongsaf was zy my voor den geest, en na een leven als 't mijne onder de zoo zichtbare Hand en leiding der Voorzienigheid, en in de Genade des Heeren, was my dit uitzicht, hoe naby het scheen, nooit verschriklijk; en hoe zou het dit zijn kunnen den gene die zijne eigen nietigheid en volstrekte onmacht en volstrekte verwerpelijkheid inziende, en daarvan doordrongen, den Genadeblik van zijnen almachtigen Heiland op zich heeft zien vallen, en met Hem getroost is, aan Wiens hand niemand ontvallen zal, dien Hy waarlijk heeft aangegrepen. Met Hem, en als Zijn eigendom, zijn geen wareld, geen dood, geen Duivel verschriklijk. Zy bereiken ons niet, en hebben geen vat op die Hem toebehoort. Zoet is 't, Hem te leven; zoet Hem te sterven, en ik ben verzadigd van dagen, en dank voor 't doorleefde, en begeere geene verlenging. Bid slechts, lieve Broeder voor my in de verduisterende oogenblikken die somwijlen door 't lichaam den geest benevelen, om een zacht en Christelijk voor Christenen stichtelijk uiteinde, op dat het de mijnen versterke in die zalige verwachting waarin wy leven, en laat uwe zegenbede over mijne dierbaarste betrekkingen niet ophouden. Ook hunnentwege gerust dale ik ten grave, en mistrouw den Vader en Helper van weezen en weduwen niet. Bid voor hen om volstandig geloof en betrouwen, en werpe Hy daarby toe, wat Hy (en niet wy) nuttig en noodig acht.
| |
| |
Zijn er pijnen te lijden? Ja, gy zegt wel, Jezus heeft zwarer geleden voor ons, en wy lijden er geene dan die heelende zijn, en geene smarten dan waarvan Hy den angel, den prikkel, heeft asgebroken.
Ook daarvoor heb ik Hem leeren danken, dat zy geneesmiddelen zijn van wat ons is bygebleven van 't eeuwigkankerend verderf, waarvan Hy ons heeft bevrijd door Zijne oneindige liefde. Gaan wy dus blijmoedig ten leven door de doodsvallei, in den naam van den eeuwig aangebeden en eeuwig geloofden Verlosser, die ons lief heeft gehad boven al wat de menschheid bevatten kan, en getrouw en waarachtig is. Aan den voet van Zijnen throon hopen wy elkander weder te zien, en wie van ons voorgaat, in de eeuwigheid is geen tijd, geen vroeger of later, en elks uur van aan- en opneming is bepaald, en den geroepene welkom.
Nu vaarwel, waarde Broeder, ik heb mijn hart aan U uitgestort; heb dank voor uwe liefde, en zij de liefde Gods, de genade des Heeren, en de gemeenschap des Heiligen Geestes met U en de uwen steeds voortdurende en over U en hen altijd vermeerderd. - Wat de uitkomst dezer mijner ziekte zijn moge, ik geef het gerust aan Hem op in wiens hand ik my eenmaal overgaf, en sluit dezen brief met het hart van eenen oprechten en U heil toebiddenden Broeder,
bilderdijk.
Leyden, den 11n July 1824.
| |
| |
| |
3.
Waarde en zeer geliefde Broeder in onzen Goddelijken Heer en Heiland!
Hartelijk aangenaam en verkwikkend was ons uwe korte maar lieve broederlijke brief, eergisteren ontfangen, waardoor ons uw deelnemend aandenken bevestigd wordt. Ja, het is als gy zegt, met ons arme pelgrims op deze reize naar 't beter Vaderland. Doch wat zijn de verdrietelijkheden en kwellingen dezes levens, wat is de lichaamlijke ongesteldheid, indien wy door alle bezwaren en nevelen heen, het oog des gemoeds slechts op de eenige Noordstar vestigen mogen, en 't Kompas van 't onfeilbaar Woord mogen behouden? Maar dit zal ons niemand ontweldigen, waardeeren wy 't slechts met een hart dat tot Hem opgeheven is, die tot ons nederdaalde, die onze behoefte kent en die naar Zijne goedheid en wijsheid vervullen zal, en dit eenmaal als de strijd volstreden zal zijn, met eene overvloeiende maat van gelukzaligheid. Wat ons betreft, by alle krankheden en zwakten mogen wy danken, en gevoelen den onwaardeerbaren zegen, die allen dank te boven gaat, en in het aardsche meer dan wy zouden durven bidden. Dank met en voor ons, lieve Broeder, en bid met ons om rechte dankbaarheid, en smeek met dat hart dat gy ons toedraagt geduurzaam voor ons lieve kind, dat de zaden van godvrucht die Zijne genade ontluiken deed, immer weliger in zijn teder hart mogen op- | |
| |
schieten om eenmaal de vruchten des eeuwigen levens te telen. Hy groet U nevens ons dankbaar voor uwe tederheid in deze Christelijke deelneming die gy hem betoont. Zoo doen ook wy, uwe broeder en zuster, in die volle vereeniging van hart, die de wareld niet kent. Denk veel aan ons in den gebede, wy wenschen het steeds aan U te doen; en zij de volheid der Genade onzes Heeren immer meer en meer over U uitgestort! Amen.
bilderdijk en Huisvr.
Leyden, den 14 November 1824.
| |
4.
Waarde Vriend en broeder in den Heere!
Hartlijk aangenaam en verkwikkend was my de ontfangst van het blijk uwes aandenkens en deelnemenden zuchts in mijn onuitspreeklijk verlies, waarvan het gewicht in mijn diep verval zoo van geest als van lichaam niet uit te drukken noch te beseffen is, en my, in den volsten zin, gants verpletterd heeft. Geheel mijn leven was jammer en ellende, maar immer vermocht ik 't door Gods ondersteuning te dragen, doch 't gene ik in dezen slag ondervinde, gaat alle begrip gants te boven en is door niets op te wegen. Ja, het is zoo: wy moeten in de Alvolmaakte Wijsheid die tevens Algoedheid is, onderwerpend berusten, maar niemand weet wat ik in de zalige ontslapene verlieze, en hoe my die onheelbare wonde verscheurt. Bid voor my, lieve
| |
| |
broeder, om sterkte en ondersteuning, want nimmer gevoelde ik die zoo noodig te hebben, en bid ook voor mijn dierbaar kind dat by mijne wezenloosheid in zijne onvoorbeeldig brave en Godgetrouwe Moeder alles verloren heeft. Heb dank voor uwe troostvolle deelneming in zijn en mijn leed, en zij de Genade in Hem die ons met Zijn dierbaar bloed en lijden vrijgekocht heeft, met U, met ons-allen zoo vele Hem erkennen en aannemen door het zaligmakend geloof waarin ook de ontslapene blijmoedig ter ruste ging.
Vaarwel en geloof my welmeenend,
Uw hartelijken Vriend en broeder,
bilderdijk.
Haarlem, 15 Juny 1830. |
|