Brieven. Deel 5
(1837)–Willem Bilderdijk, Willem Messchert– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
V.
| |
[pagina 242]
| |
betrachten, en vraag U voor die vertraging geen modisch excus, maar herstel in uwe gedachte van het kwade denkbeeld, dat zy U van den ouden paai geven moest, die zoo slecht zijn wareld verstond, of zoo koud en zoo traag was, om dus geheel aan alle wellevendheid, voeglijkheid, en wat hem het hart moest instorten, te ontbreken. Eer ik daarvan ten minste eenige hoop van U ontfangen heb, durf ik waarlijk U mijn verschuldigde dankzegging niet doen, noch iets van uw aangenaam Dichtstukjen melden, maar de dank moet tot zoo lang in mijn boezem begraven blijven. Wilt gy er lucht aan geven, zoo neem eerst en vooraf dit klein en nietig boekgeschenkjen aan tot een teeken van vergeving, en dan....? Ja dan, dan bezwijk ik toch onder de verplichting, maar ten minste is 't dan een dubbel banquerout dat ik maak, en dit heeft iets aanzienlijkers. Onze Vriend da Costa aan wien ik het genoegen mijner bekendwording met UWelEd. danke, zit met zijne lieve Egâ juist by ons, terwijl ik dezen brief zal sluiten en beide, zoo wel als mijne Wederhelft, verzoeken U ook hunnen groet aan te nemen. Verschoon voor het overige de Ouden-mansverzen, daar ik U meê lastig valle, en die in sommige ooren niet zeer welluidend zullen zijn, en zekerlijk wat al te veel van het eentoonige gepiep hebben, dat de tytel aanduidt. Doch het Krekeltjen moet zich dood piepen, 't is zijn aart en zijn lot, dat dit medebrengt, en welhaast (laat dit den lieden ten troost zijn) zal hy uitgepiept hebben. | |
[pagina 243]
| |
Aanvaard de verzekering der oprechte gevoelens, waarmede ik blijve,
WelEdelgeboren Heer, UWelEd. Dv. Dienaar, bilderdijk. Leyden, 27 Sept. 1822. | |
2.WelEdelgeboren Heer!
Het Handschrift UwerWelEdgeb.Ga naar voetnoot(1) gaat, ingevolge uw geëerden van gisteren, hiernevens te rug. Ik ben alzins gevoelig voor het vertrouwen waarmede gy my wel hebt willen vereeren in 't toezenden, en even zeer voor de vriendschappelijke wijze der te rug vordering. Gy hebt mijne motiven (indien ik ze dus noemen kan; doch het zijn geen gronden die op den wil werken, maar wezendlijke impedimenten die het doen onmiddelijk raken) en aangenomen en gerechtvaardigd, en ik dank U voor de toegevendheid daarin bewezen, en hoedanige men zoo zeldzaam ondervindt. Zoo weinigen weten wat het inheeft, zich in eens anders standpunt te stellen, zijne ziel, denkwijze, en gevoel aan te nemen; en echter is men overmild, ja gretig, om anderen te beoordeelen, te raden, te berispen, voorschriften te geven waar men wil dat | |
[pagina 244]
| |
zy naar handelen, hun schriften, hun gedrag, naar plooien en wringen zullen! En inzonderheid is dit den ouderdom eigen, die juist minst in staat is zich boven zijn ingeworteld en ingeroest formulier van denken (indien ik 't dus noemen mag) op te heffen en zich in eens anders geest te verplaatsen. Doch gevoelen anderen 't niet, ik gevoel het dubbeld, en, zoo zeer wy met de jaren in gezonde theorie mogen winnen, zoo zeer nemen wy af in practicale toepassingen. lk heb vele, zeer vele goede stukken dus ter goeder trouw zien bederven, incohaerent en inconsequent maken, door verwringingen naar een geheel ander beginsel of oogpunt dan waarin het geschreven was. En (het geen UWEd. aanmerkt, is juist), na een korte poos zouden wy-zelven 't geen wy schreven, somtijds geheel anders opvatten en inrichten: waarom ik dan ook zoo geweldig tegen 't corrigeeren en likken van verzen ben, als die altijd de eenheid (het grootste en hoogste punt) schendt. Uw bericht en denkwijze over den staat van zaken doet my veel genoegen. Zekerlijk daar werkt eene stille ontwikkeling ter omhelzing van de hoogere (onfilozofische) waarheid, en zy zal doorbreken. Hoede zich de weldenkende slechts van proselijten-makery door geheime zucht, van factie tegen factie te stellen! Het is God die wasdom geeft, wy moeten niet meer willen dan 't goede zaad in eenvoudigheid des harten strooien; God-alleen bepaalt waar het wortel moet schieten. Een greintjen eerzucht om iets te zijn in Zijn hand, bederft alles, en Zijn Geest verlaat | |
[pagina 245]
| |
ons waar het ik opkoomt. Te veel is zoo kwaad als te weinig. - Gods wegen en wijzen van bedeeling zijn verscheiden, en geschikt naar ieders aanleg. Gezegend zij Hy in aanbidding, die louter wijsheid en weldadigheid is! Mijne lieve Wederhelft sukkelt steeds, en my doet het voorjaar (als steeds) gevoelig aan in hersens en zenuwen. - Alles wijst my op eene naderende ontbinding. - Ontfang met de Uwe onzen hartlijken groet en zie U als Vader en Egâ door eene gelukkige verlossing uwer Wederhelft en haar gelukkig herstel op nieuw gezegend! Wy zullen er deel in nemen. Voor 't overige gelief overreed te zijn van de welmeenendste en hartlijkste gevoelens waarmede ik my teeken, UWEG. Dv. Dr., bilderdijk. Leyden, 12 Maart 1823. |
|