Brieven. Deel 5
(1837)–Willem Bilderdijk, Willem Messchert– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
I.
| |
[pagina 2]
| |
heid bekend, toen ik aan mijn Grootmoeders schoot met de printjens speelde en er de eerste hebreeuwsche letters uit leerde kennenGa naar voetnoot(1). Sedert is het zeldzaam geworden. Het is echter in de Koninklijke Boekery van Lodewijk geweest. De schrijver heeft de waarheid door een nevel gezien. En wellicht is eene reminiscentie van zijn werkjen by my de oorsprong geweest (zonder 't te weten) van mijne theorie van de Letters die ik by de oprichting van het Instituut, daar uitvoerig heb uitgelegd, en nu, verkort, in het licht meen te geven. - Ammans Surdus loquens was by mijn kindschheid een algemeen als Classic in zijn soort erkend boekjen. Ik verlang hartelijk U te zien, en hoop dat gy eenige dagen aan Leyden zult kunnen schenken. Middelerwijl verblijde ik my in de berichten dat uwe gezondheid zich wat beter schijnt te schikken en aan de Amsterdamsche lucht te gewennen. Wees zoo goed uwe geëerde familie van onze hoogachting en hartelijkheid te verzekeren, en dit ook by den goeden, braven, hartelijken Dr. à-Roy niet te vergeten: en bewaar my steeds een plaats in uwe vriendschap, verzekerd dat ik met de oprechtste gevoelens steeds ben,
WelEdelgeboren zeer geleerde Heer, UWelEdelgeb. Dienstv. Dienaar, bilderdijk. Leyden, 15 May 1819. | |
[pagina 3]
| |
2.Waarde, hartlijk geliefde Vriend!
Met verlangen en tevens met vrees heb ik den uwen te gemoet gezien, en hy heeft my diep getroffen. Ik onderstelde den toegebrachten slagGa naar voetnoot(1), ik gevoelde dien met en voor onzen dierbaren Vriend en meer dan bloedverwant, en was op het bloot gezicht van uw hand en cachet geschokt en geschud. Het is dan dus, en de brave man, wiens hart oprecht was en aan Gods beloftenis hing, heeft het lichaam afgelegd. Troost en ondersteun gy mijn Vriend, den bedroefde, gelijk ik-zelf het wenschte te doen, en doen zou, ware er niet onuitspreeklijk veel te ontzien, te vermijden, te ontwijken, en in acht te nemen in zulke tedere betrekkingen en omstandigheden. Niets anders dan de vrees, of liever 't vooruitzicht, van 't gebeurde, weêrhield my eenige regelen schrifts voor onzen Vriend aan U mede te geven, daar ik niet wist, hoe of wat hem uit te drukken, en dit zelsde verhindert my nu. Uw braaf, uw weldenkend hart, in uw schrijven aan my uitgevloeid, heest de troost die hy noodig heeft, en Hy op wien wy hopen, zal er de Zijne byvoegen. Oneindig en onpeilbaar is Zijne Genade en die vindt het hart in het beslissend oogenblik, al zijn | |
[pagina 4]
| |
onze oogen, verstand, en kennis onverlicht. De belofte aan Abraham houdt stand, en wordt niet verbeurd, niet verloren, door nevelen van buiten; en waar geene vijandschap tegen God en waarheid, en verlochening Zijner beloftenis is, maar verwachting, vertrouwen, en standvastigheid ten aanzien van 't geen het doel en uiteinde aller Openbaring is. Ja, wy zullen ons wederzien; dit is een Filozosische thesis geworden waarin geene beteekenis is, maar voor en tusschen den waarachtigen Jood en waarachtigen Christen is zy geopenbaarde, is zy Goddelijke zekerheid; en het is in het licht der vervulling van Gods beloftenis, dat wy elkander 't welkom zullen toegalmen, en het met het ἁγιος, ἅγιος in één smelten.
Lieve Vriend, zorg dat deze brief in geene verkeerde handen kome. Hy kon misduid en misbruikt worden, en is voor U en onzen bedroefde-alleen uit mijn hart gevloeid, en gy beide verstaat hem ten volle en zult hem bestemmen met het uwe. - Ja, gy zegt wel, ook de gebeden eens zoons voor zijn vader zijn krachtig! Ook waar God kracht tot bidden geeft, daar (geloos my) verhoort Hy! Doch misschien ga ik in mijn ijver verder dan ik moest, om binnen de palen te blijven, die ik my, tot voorkoming van ongelegenheden in zoo tedere omstandigheden en waarin misschien een ander oog dan waarvoor het bestemd was, mijn schrijven zien mocht. Gy weet, dat ik alle betrekkingen eerbiedige met de plichten die zy ons opleggen; wees gy des de tolk van mijn hart en gevoelens gelijk gy die kent. | |
[pagina 5]
| |
Mijne Egâ deelt met my, en hartelijk, in de aandoeningen die dit stersgeval ons heeft moeten inboezemen; verzeker hiervan, bid ik, de bedroefde Weduw en betrekkingen, en betuig hun onze hoogachting en innige vriendschapsverkleefdheid. Heb nogmaals dank voor uw vriendlijk bezoek, onderhoud, en deelneming in 't geen ons betreft, en geloos my steeds met het zelfde en onveranderlijk hart, den Uwe, bilderdijk. Leyden, 27 Febr. 1822. | |
3.Mijn waarde Vriend!
Onze beste, broederlijk, kinderlijk en Christlijk lievende da Costa zal U gemeld hebben, hoe het heeft kunnen zijn dat ik uwen hartlijken en overdierbaren brief uit Velp zoo lang onbeandwoord liet, en nu weder op dien van den 8n dezer in gebreken bleef. Gy kunt U geen denkbeeld maken van mijne innige verzwakking en het snel toenemen daarvan, 't geen my by elke aandoening, even als by elke inspanning van geest, overhoop smijt, zoo dat ik geheel beve en niet schrijven kan. Voor 't overige ben ik redelijk; van mijn borstkwaal word ik niets meer gewaar, zelfs het nagebleven mal-aise niet meer, doch naar mate deze gebeterd is, heb ik, benevens de overige verzwakking, wederom meer gedurige hoofdpijn. Wat | |
[pagina 6]
| |
mijne Vrouw aangaat, zy gaat voort in den zelfden toestand............ De toestand waarin Gy U bevindt, mijn lieve Vriend, zweeft my niet alleen steeds voor oogen, maar drukt my geduurzaam op liet hart. Hy in wien wy gelooven, sterke, trooste, en bemoedige U, en besture naar Zijne oneindige goedheid en wijsheid alles wat wy of Lot of contingentia gewoon zijn te noemen, tot het heerlijkst en zaligst einde! Met genoegen verneem ik dat het verblijf in Gelderland voor uwe gezondheid dienstig geweest is. Inderdaad, ik beschouw Amsterdam en de Medische praktijk als niet voor uw lichaamsgestel geschikt; maar Hy die machtig is, kan, tegen alle uitzichten aan, redden en behouden; ja, wat daar het meest tegen schijnt te strijden, maakt Hy er het werktuig toe. Bidden wy slechts om den eenvoud des harten, en alles zal wel zijn! Gy kent mijne gevoelens, gy verstaat ze, en zoo ik nalatig ben in mijn schrijven, waan niet dat ik 't ben in aan U te denken tusschen God en mijn ziel. Mijne Egâ doet dit als ik en met het zelfde hart. De bekendmaking met den Heer de Clercq was ons aangenaam in alle mooglijke opzichten. Groet ZijnEd. van ons, zoo wel als al wie U waard zijn, in welke betrekking ook! Wie de schrijver van het stukjen, geteekend S.C.V. zijGa naar voetnoot(1), weet ik niet; en zeker! het ware ruim zoo | |
[pagina 7]
| |
goed weggebleven; doch de man schijnt het wel gemeend te hebben, en het is zoo, dat niemand (denk ik) my verdenken zal, van daarvan iets geweten te hebben. Intusschen koomt het my voor dat ondanks het ijsselijk kraaien der Neologen in Godsdienst- en Staatsleer ('t geen er mooglijk zels een symptoma van is) de begrippen eene zekere wending ten goede beginnen te krijgen. God zegene dit! Hy die by het diepe verval en de afschuwlijkste afwijkingen in de rechtzinzinnige Kerk, het licht uit het middelpunt der duisternis-zelve doet voortbreken, tot zelfs uit de Vrijmetselary! Waarlijk, het is niet die loopt of draaft, maar de Geest blaast waar Hy wil, en daar is geen wederstand aan, en ook geen recht op voor te wenden. Menschenwijsheid, en menschenpogingen zijn niets, dan voor zoo verre zy uit Hem zijn, en die dit vergeet is dwaas en afvallig. Zijne beloftenissen niet te min houden stand en zullen vervuld worden, ondanks den nevel die een tijd lang, die eeuwen, over ons hangen mag, maar voor den alles opklarenden dag, den dag van vervulling en dank, zwichten zal! Wanhopen wy dus nooit, maar blijven wy getrouw aan waarheid en plicht: wanhopen wy ook niet aan iemand onzer natuurgenooten! God is aller God, en Zijn bevel, liefde. Aan Zijne Voorzienigheid zij dus alles verbleven! De twee stukken waarvan gy meldt ken ik niet. Doch wat den Medicus Pruijs van der Hoeven betreft. Deze is een man dien ik acht en waardeer. Zijn geheele familie (zy zijn drie broeders) onder- | |
[pagina 8]
| |
scheidt zich door ongemeene bekwaamheden, uitmuntenden aanleg, vlijt, en oprechte zucht voor waarheid en rechtheid. Een van hun zie ik nu en dan by my, die zeer kundig in de Natuurlijke Historie is. Verzeker uwe familie van mijne hoegachting. Wat zal ik hier nog byvoegen! Mijne beste wenschen, die tot God voor U opgaan, zullen U (mogen wy hopen en vertrouwen, en immers, wy mogen en moeten 't!) van Zijne genade toekomen, en alles boven die, alles wat Hemel- en gewetenszaligheid is, en in geenen wensch of bede bevat kan worden. Geen woord meer derhalve! - Vaarwel, wees van de mijnen gegroet en van God gezegend! Amen! Ik ben steeds de Uwe, bilderdijk. Leyden, 15 July 1822. | |
4.Veelgeliefde en dierbare Vriend!
Hoe heeft my uw schrijven van den 12en dezer, heden ontfangen, verheugd! Gedankt zij den Allerhoogste, den gezegenden Middelaar en Voorzienigen God, die alles tot Zijne eer en onze zaligheid stiert en daarstelt! Hoe blijd ben ik dat gy dien torn door zijt, tegen welken ik voor U zoo geweldig opzag! Het vertrouwen dat ik op het braaf en redenlijk karakter van uwen zoo achtenswaardigen Heer Oom vestigde, heeft my niet bedrogen. Ja, ik ben des | |
[pagina 9]
| |
zeker dat zijn hart niet dan achting kan toedragen, aan den gene die uit overtuiging den weg volgt, dien God hem aanwijst. In dit punt is hy inderdaad Christen, als wy; en het tegendeel zou eene innige gewetensdwang zijn, die slechts niet tot uiterlijke gewelddadigheid uitborst, en waar eene rechtschapenheid als de zijne niet vatbaar voor is. En zou de zoo weldenkende man, indien voor een anderhalf honderd jaren de ondraaglijke bygeloovigheden en wezendlijke asgodery in de Roomsche Kerk ingeslopen en heerschende, en door vuur en zwaard opgedrongen het Christendom niet op de verschrikkelijkste wijze in Spanje hadden doen ontaarden, en hy van ouder tot ouder in den waarachtigen Evangelieleer opgevoed was, wel ooit een besluit hebben kunnen nemen, om Jezus te verlochenen? Immers neen. Te verstandig is hy, om met het nieuwmodische Heidendom, alle profecien te verwerpen; en wat is de waarachtige Jood anders dan Christen in verwachting. Zijn de Joodsche gebeden niet vol van die waarheid? - Neen, de erkentenis van den Heiland verwijdert U niet van den braven Grijzaart, aan wien de banden van bloed en dankbaarheid U gelijkelijk verbinden; maar zy versterkt alle die betrekkingen door die eener hoogere en zuivere Liefde. ô Doe hem dit altijd, doe 't alle uw betrekkingen altijd, en in alles ondervinden! Hy, doorgeleerd in de Schristen, hy, waarachtig Jood en boven 't gemeene bygeloof, zal U van zijne zijde des te meer liefhebben, dat gy Gods roeping in 't hart gevolgd hebt. | |
[pagina 10]
| |
Wat voorts de wareldsche verdrieten, en (gelijk men ze noemt) ongelukken betrest, geen waarachtig Christen kan die in deze dagen ontwijken, noch mag het. Dit weet gy. Was het ooit waar, het is thands zichtbaar, dat men tusschen God en de wareld kiezen moet. Gy hebt, of wel liever, Gods genade heeft voor U gekozen, en zal U niet verlaten, maar bystaan, sterken, en onderschragen, en 't gebed aller braven zal met het uwe tot Hem opgaan die verhoort. Wat waagden, wat leden, wat ondergingen, ik zal niet zeggen vroegere Joden en Christenen voor hun leer en geloof in den eenigen God en Verlosser, maar uwe vaderen toen zy Spanje en welvaart verlicten en zich in een vreemd land schuilplaats zochten om hunne overtuiging vrij te belijden! En zal het dan ons den moed neêrslaan, wat mooglijk aan een stap verknocht wezen mag, daar ons 't hart toe verplicht? En wat zou ons overkomen kunnen, dan door Gods Voorzienigheid over ons bestemd tot ons waarachtig en onschatbaar heil? Lieve Vriend! Vraag aan my geene troost, die de Heilige Geest over U uitstort en verder uitstorten zal. Deze is de eenige die den naam van Trooster verdient. Hy zweeft over en in U, en mijn hart smelt weg van dankbaarheid, dat gy door geene bedrieglijke menschlijke disputatien, of strijdschriften, of silozosische systematische vonden waarmeê het verstand zich spitst, maar dus ongevoelig en van zelfs door de roepstem van 't hart het Euangelie in U geboren zaagt. Gy weet hoe ik tegen alle overreding | |
[pagina 11]
| |
ben, en de overtuiging alleen in de innige aanschouwing van 't hart doe bestaan, en deze heeft God U gegeven. Eer zij Hem! Mijne lieve Vrouw, wier hart geene andere gevoelens voor U heeft dan het mijne, en zich met my innig verheugt over de uitbreiding van het zalige Rijk des Vredevorsts, voegt haar groet van Christenliefde en broederschap by mijn zegenende wenschen over U. Zy was eenige dagen zeer mismoedig, doch thands weder opgebeurd en getroost in haren toestand........ Vaarwel, waarde Vriend, laat niet na den goeden en waardigen ouden Heer van mijne hoogachting en innige hartelijkheid te hemwaart te verzekeren. Groet ook uwe Ouders en inzonderheid ook mede van mijn Egâ uwe brave en lieve Moeder. Van onzen da Costa spreek ik niet, want gy zijt my één met hem, en ik scheide U nooit af in mijn denkbeeld. Vaarwel nogmaals! 's Hemels zegen ruste op U en vervuldige zich steeds over U! Amen! Gy weet dat ik oprechtelijk en met vaderlijk en broederlijk hart ben en blijve, De Uwe, bilderdijk. Leyden, den 16o Augs 1822. | |
[pagina 12]
| |
niet aan onzen waarden da Costa schreef. Doch daar dit het geval is, hoe zoude ik nalaten, daar eenige regels voor U by te voegen, wiens hart ik overtuigd ben dat even als 't zijne, oprecht en teder voor my klopt? En wat echter, wat zal, wat kan ik U schrijven na 't gene ik van de hardheid uwes toestands verneme? Hy die U tot Zijn Euangelie geroepen heeft, Hy die nooit de zijnen verlaat, en kracht naar kruis geeft, sterke U in dit oogenblik van verzoeking, van aanval, van strijd, die (ik gevoel het) U van alle kanten bestormt, en waarin Hy-alleen U pal kan doen staan, en dit zal! Ja, mijn lieve Vriend, Hy zal het; houd vast aan Hem, den eenigen Verlosser en toevlucht in tijd en eeuwigheid! Breek geene banden, die God in de Natuur geheiligd heeft; maar breekt Gods bestuur ze zonder uwe schuld, het is dat Hy U tot de vrijheid Zijns Evangeliums trekt, om Hem-alleen toe te behooren. Ik kan U van hier niets dan deze algemeenheden voorhouden, onkundig als ik ben (en ook wensch en behoor te zijn) van de duizenden van byzonderheden die om U plaats hebben. Ook is geen Raad, dan by Hem, by wien tevens de sterkte is. Jes. IX, 5. En deze waakt en strekt Zijne hand over U uit. ô Gevoel dit! In dit gevoel is het dat de wareld en alle wederstreving overwonnen wordt. Met diepe gevoeligheid ontsang ik uwe deelnemende vragen omtrent den toestand mijner Egâ. Maar mijn hart is te vol van den uwen, om in dit oogenblik daar naar eisch op te andwoorden........... | |
[pagina 13]
| |
Zy voegt haren liefde- en zegengroet by den mijnen, ontfang die, en bedenk wat ook 't hoogste lijden hier op aarde, en het aandoenlijkste zelfs, in vergelijking der heerlijkheid is die ons geopenbaard zal worden, en hoe zy die ons om Christus naam vervolgen, mede werktuigen ter onzer zaligheid zijn, voor wie ons gebed ook voor Gods throon op mag, ja moet gaan, en (ik durf er byvoegen) verhoord worden zal! de Uwe. bilderdijk. Leyden, 5 Septr 1822. | |
6.Mijn waarde Vriend!
In onze zeer ernstige ongerustheid over uwen toestand na met zware hoosdpijn vertrokken te zijn, was uw brief my (of zegge ik beter) ons-allen, eene ware verkwikking. Middelerwijl lagen wy wederom, ik slechts eenen dag maar mijne Egâ nu reeds verscheidene, ziek, en ook Lodewijk heest een etmaal krankte gehad, die echter van geene gevolgen schijnt. Mijne vrouw is steeds in den zelfden staat, vreeslijke congestie naar 't hoosd, met kleine pols en ter naauwernood voelbaar; waarvan dolle hoofdpijnen, voorts lendenpijnen, zwakte, neêrslachtigheid, doorgaande sluipkoorts, walging, rustloosheid en slaperigheid tevens, &c. &c. want gy kunt het overige door uwe physiologische kunde aanvullen, en dus behoeve ik | |
[pagina 14]
| |
het niet te melden. - Wat my betreft, ik ken my zelven niet, ik ben verdrietig, gedachtloos, slaperig, zonder te slapen, maar duttend en dubbend, zonder te kunnen lezen of schrijven, en (ongelukkig!) aan geenen arbeid gebonden. Ik gevoel my als verlaten en geestloos. Gewoonte van moedigheid en onderwerping alleen houden my staande, zonder vatbaarheid voor aandacht of werkzaamheid van geest of van lichaam. Ik ben als een doode klomp en op mijn kollegie versta ik-zels niet wat ik zegge of voordrage. Zekerlijk ik had die vernedering noodig, en dank God, te gevoelen dat ik niets ben dan klei wien zijne vormzelve niet eigen is. Opbeurend, ja, maar tevens beschamend en vernederend is my uw lieve brief en die, dien ik heden van onzen besten Vriend ontfange. Vaar voort, met hem, my en de mijnen aan onzen God en Verlosser op te dragen in uwe gebeden, ik doe het U en de uwen. Hoe verheug ik my in de onverhoopte beschikkingen der Voorzienigheid tot uw uiterlijk zoo wel als innerlijk genoegen! Morgen hoop ik aan onze lieve Vrienden te schrijven, groet hen intusschen van ons op het hartelijkst en vertrouwt dat gy-allen gelijkelijk in onze vaderlijke en broederlijke liefde en hartlijkheid deelt! Ik verheug my ook dat gy den braven Dierkinck nog gezien hebt. - Sluiten we ons in den gezegenden naam onzes Heilands en in Zijne Mogendheid, aan elkander, zoo velen Hem oprechtelijk eeren en | |
[pagina 15]
| |
op Hem wachten! Ontsang onzen Christelijken zegengroet, wees gesterkt van omhoog, en verzeker U en die tot ons behooren van de gevoelens die gy kent by Uwen oprechten Vriend bilderdijk. Leyden, 3 Xber 1822. | |
7.Waarde Vriend!
Het boekjenGa naar voetnoot(1) waarvan gy my melding maakt, was my niet anders bekend dan by berichten. Het is van een Dweeper, die niet weet door welken geest hy gedreven wordt, en zekerlijk een werk waarin de Geest der duisternis kenbaar is. Of de Approbatien die het toont, echt dan verdicht zijn weet ik niet. Uit het geen gy daaruit voordraagt, zie ik eene niet vreemde mengeling van waar en valsch (als meestal in zulke stukken), en eene groote verwarring van 't geen zeer verscheiden is. - Het loopt al wederom rond om dat ingebeelde getal van 666, dat altijd het struikelblok is geweest, en te meer, daar 3 maal 6 | |
[pagina 16]
| |
achttien is, Lodewijks naam de Romeinsche talletters inhoudt die dit 666 uitmaken en hy de XVIIIe van zijn naam is, en er nog meer byzonderheden in te vinden zijn; doch die toch ook noodwendig samen moeten stemmen bij de ware opvatting van 't woord ἀϱιϑμὺς, als naamteeken χζς, waarin alleen het persoonlijk criterium isGa naar voetnoot(1). Zoo zeer is het opgemerkte van Lactantius waar, dat er geene dwaling is of zy behelst waarheid, schoon onvolkomen en scheef. - Wat Alexander betreft, door den Geitenbok by Daniel aangeduid, ik schreef onlangs aan onzen geliefden da CostaGa naar voetnoot(2) ter gelegenheid van het boekjen van Hentzepeter, dat ik gaarne erken dat de series der zich opvolgende dieren van Daniels VIIIe Kapittel in onze dagen vernieuwd werd. Gelijk de Ram Cyrus, en ook den Kors Napoleon (ce nouveau Cyrus noemde hem de Bisschop van Nantes zonder te weten wat dit zeggen al inhield) voorstelt, zoo stelt de Geitenbok niet slechts Alexander van Macedonie, maar ook den Alexander 't hoofd van het foedus sacrum der Vorsten in onzen tijd voor, en het boekjen zegt daarin waar; ja het is veel meer dan een ne pouvoit-il pas? als de schrijver bybrengt om een onderstelling aan te nemen die tot de zaak niets doet, welke wy werklijk voor oogen hebben; en zoo volgt daarop het eigenlijke Antichristische Rijk in parallel | |
[pagina 17]
| |
met het Romeinsche dat op het Grieksche volgde. - Waar nu uw Autheur zijnen Remmon van daan haalt, of hoe hy dien hier in dringt, begrijp ik niet, ten zij hy daar, door de allusie op den naam van rome, den jongen Koning van Rome in vinden wil. Doch het is eene volstrekte blasphemie, zoo wanneer hy 't op het witte paard van Openb. XIX, 11, wil doen slaan, welks ruiter de gezegende Heiland-zelf is, en dat niet verward moet worden met Openb. VI, 2, 't geen de allegorie van het eerste tijdperk der Christenheid van zeven maal zeventig jaren is. - Even weinig vind ik reden om het op onzen Willem Fredrik George Lodewijk te doen slaan, en de Chaldeeuwsche applicatie van dat hoogte en zoo dan ook uitstekendheid, te kennen geeft, op een hooghangende, en by uitbreiding, op een uitnemend schoone boomvrucht, die zoo wel granaatappel als oranjenappel en waarschijnlijk nog wel meer andere (ten minste velerlei andere zaken) bevat, koomt my in zich zelfs zeer gewaagd voor; vooral, daar het als een Afgodsnaam voorkomt, en dus tot den Antichrist eigenaartig behoort. Eigenlijk is niets anders dan hoog, dat de grondbeteekenis is van het Thema ro in alle talen.
Van geheel anderen aart is uwe waarneming omtrent de kleuren der voorhangen en bekleedselen van den Tabernakel. - Ja, de vlag onzes Staats is het kenmerk van het Land, waar het heiligdom schuilen moest; en wanneer de Kerk buiten dien Staat gesloten werd, moest ook die vlag weggenomen worden, als na hare verbanning uit de zee, ten laatste forma- | |
[pagina 18]
| |
liter en in terminis door Napoleon geschiedde. - De Tricolore Fransche vlag is de omkeering daarvan; geene nabootsing, maar inversie. Want het rood is het bovenbekleedsel des tabernakels, zijn deksel. Exod. XXVI, 14 en XXXVI, 19. - Zoo is alles allusie, wat gebeurd is; voorspelling en vervulling. - En wilt ge in den naam van Oranje eene byzondere allusie vinden, zy ligt in de kleur-zelve, die de meniekleur is, het eigenlijke wapen- en vlaggenrood dat men allengs meer purperachtig heeft veranderd, maar in onze vlag uit de Oriflamme gesproten is, zoo als ook onze vlag oorspronklijk orange, blanche, bleu heet, en in vroeger tijden door onze Admiraliteiten dus verklaard is te zijn, doch het welk het Keezengouvernement van 1786 by eene expresse Staatsresolutie de onbeschaamdheid had van te ontkennen, of de domheid van niet te weten. En dit is ook het rood van het Oude Testament, onderscheiden van scharlaken- en purperrood. (Dus kon een Linzenkooksel rood genoemd worden. Genes. XXV, 30: maar niet, als men er vermiljoenkleur of purper door verstaat.) - En dus is Oranje dan ook in 't dekkleed des tabernakels voorbestemd geweest tot bescherming der Kerk. Gy ziet uit deze mijne zoo spoedige en deelnemende beandwoording, lieve Vriend, hoe zeer my uw schrijven aangenaam en welkom was. Doe dit dikwijls en wees altijd verzekerd, dat ik gaarne U mijne gedachten meêdeele; doch hou ze nooit anders dan voor gedachten, waaraan ik-zelf geene hooger waarde hecht dan de samenhang met Gods Heilig | |
[pagina 19]
| |
Woord er aan toekent; toets ze derhalve onbevooroordeeld, en stel er niets meer in, dan in die van elk onzer. - Ik dank den Almachtige voor uwe beterschap van den nieuwen aanval uwer kwaal, die ik nu eerst verneem, en waarin wy met en voor U lijden. Zijne genade bestrale U, doordringe uw hart, en verzekere zich U in het feest der Dankzegging en Gedachtnis van Jezus voor ons verbroken lichaam! Zaligend zij het U, en die het met U, vereenigd in Jezus liefde en alomtegenwoordigen Geest, genieten en vieren! - Op gisteren reeds dacht ik U te schrijven, en verlangde daarna, doch had geen tijd over, en heden kwam de uwe my voor. Heden is mijne Egâ weder naar de Kerk gegaan, tot het geen zy in eenigen tijd buiten staat was. Zy is dus (den Algoede zij dank!) redelijk en zoo ben ik mede; zwaar ongemak van de koude op 't hoofd uitgezonderd, 't welk ik echter niet beter weet te dekken. Lodewijk is welvarend, en allen groeten wy U met den hartelijken groet der vriendschap en des Christendoms. - Vaarwel, groet onze lieve Vrienden da Costa, wien ik nader schrijven zal, en wiens aandoenlijke brief van gisteren my mede zeer getroffen heeft. Zekerlijk deelt gy elkander mijn schrijven wel mede, want gelijk ons hart onverdeeld voor U-allen is, wie één uur tot ons in de heiligste aller betrekkingen (die tot Jezus Christus,) vereenigd heeft, zoo behoort tot U-allen, wat het uitvloeit. Voor 't overige, wat Paulus zegt: ‘Groetze die ons liefhebben in 't geloof!’ andere | |
[pagina 20]
| |
liefde toch of vriendschap is rook. ‘en zij de Genade met U-allen!’ - Wees altijd verzekerd van de oprechtheid der gevoelens, waarmede ik steeds ben en blijve, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 25 Xber 1822. P.S. Ons woord rood beteekent ook eigenlijk geen ander rood dan van 't geel af tot de lichtste bloedkleur en beteekent daarom in de Heilige Schrift ook zekerlijk geen robijn, zoo wy die nu noemen, maar veel eer den lapis Sardius. Het woord is van 't Thema ro, hoog, en 't is dus de hoogste kleur, of hooge kleur by uitstek, die over alle de andere heerscht en minst refractibel is. 't Is de hoogste sterkste goudgloed, waarvan ook aurantium malum en orange, dat is goudening. - Hier hangt ook meê samen het: koopt fijn goud &c. en dat het te Orange was dat het ware geloof in het daar gehouden Koncilie tegen de Pelagianen het eerst bevestigd (of, mag men zeggen) gevestigd is. Alles hangt in de Goddelijke huishouding aan één, had men slechts verlichte oogen om op te merken en een getrouw hart om er acht op te geven. - Doch wy moeten voorzichtig zijn, dat we geen geliefkoosde droomen voor opmerkingen of ingevingen houden. Wy wandelen nog in het duister en dutten al wandelende. - Vale! | |
[pagina 21]
| |
8.Zeer waarde en innig geliefde Vriend!
Vertrouw altijd en wees er onveranderlijk verzekerd van, dat uwe lieve hartlijke brieven my en den mijnen hoogst dierbaar en verkwikkende zijn, en dat, zoo ik U niet telken reize schrijve, onze zielen des niet te minder voor U ademen en haar geduurzame zuchten en gebeden voor U ten hemel stijgen; en kan of mag ik U eenige troost instorten, eenig genoegen of nut toebrengen, twijfel nooit aan de vaderlijke gevoelens die my vervullen. Maar wat ben ik, arme zondaar, dat ik my opwerpen zou, om op begenadigde zielen invloeden te oefenen, die noodwendig door onze byzondere zwak- en verkeerdheden aangedaan, met ongewillige toemengsels van aardsche begrippen en driften besmet zijn, indien al geene volkomen aardschgezindheid ademen? Ach, lieve Vriend, schrijven we elkanderen niet meer toe dan we zijn; en wat zijn wy, dan nietigheid! - Schrijf my dikwijls, mijn waarde Vriend en broeder, maar als vriend en broeder, en zonder zulk eene soort van vereering, die in 't Rijk der genade niemand, my allerminst, toebehoort, en smeek voor my om gevoel, altijd meer gevoel, en altijd dieper erkentenis, van onwaardigheid, van nietigheid, zonder welk gevoel en erkentenis ook hooger begenadigden tot afval, tot verzaking van God en Heiland, tot vertwijfeling, gebracht zijn. Steunen wy elkanderen broederlijk en onderling, maar verhef- | |
[pagina 22]
| |
fen we ons-zelven of elkander niet! Vermanen we elkander dat wy niets dan onnutte werktuigen, ondeugdelijke dienstknechten, δοῦλοι ἄχϱειοι zijn; en laat dit onzen ijver en dankbaarheid verdubbelen, wanneer wy ter medeuitwerking van iets goeds, iets Goddelijks (want ander goed is er niet), verwaardigd worden! Het is inderdaad, als gy wel aanmerkt, een bedroevende tijd van woede en godslastering; maar die tijd is voorzegd, en als voorbereiding van Jezus wederkomst, moet hy ons dierbaar en by alle jammer verheugende zijn. Gy zegt te recht, dat we als Christenen, elkander de hand moeten bieden en met het oog op God vereenigd, Zijne genade afsmeeken, om in dezen storm- en wervelwind staande te blijven, en aan het gezegend kruis vast te houden. Doen wy dat, lieve Vriend, bidden wy om getrouwheid, en de kracht zal ons niet ontbreken! Wy bidden somwijlen, en ach! maar al te vergeefs, zonder zichtbare uitwerking; doch van waar dit en waarom? Wy meenen te bidden, wy wenschen te bidden, maar het is geen gebed, en wy misbruiken er het gewichtig woord Amen by; 't geen helaas! by zoo velen niet meer zegt, of waarby zy niet meer of anders gevoelen, dan: ‘ja, dat wensch ik, zoo moge 't zijn!’ - Doch dit is het ware Amen, de bevestiging des gebeds niet. Neen, ons Amen is eene verklaring die wy aan God afleggen, dat wy zeker zijn dat Hy ons gebed verhoort en vervullen zal. Die zekerheid, lieve Vriend, maakt de kracht des gebeds uit; en die ze- | |
[pagina 23]
| |
kerheid is de inspraak-zelve des Heiligen Geests in onze harten. Van daar de oneindige kracht des gebeds, die wonderkracht, die, is ons hart slechts opgeheven, alles vermag, en waardoor wy met zekerheid in en door de dood wandelen, waarlijk ontrefbaar voor Duivel en wareld, en boven hun macht of bereik. O! schenke de Almachtige ons die door Zijnen Zoon, en wy zullen niet vreezen noch aarzelen, en Zijn weg en wil zal ons klaar zijn en wy ook hier reeds den Hemel smaken! Laat het U derhalve niet kwellen, mijn lieve zoon, dat men my in de Sociniaansche en Deïstische schriften tracht te mishandelen. Dit treft verscheiden weldenkenden, en nog in de afgeloopene week ontsing ik een brief van den welmeenenden en waarachtig voor my deelnemenden Wiselius daarover, met aanmaning om daar iets tegen te doen. Doch neen, mengen wy onze menschlijke eer of aanzien, of genoegens, of wat soort van belang het zijn mocht, nooit met de zaak onzes Heilands. Strijden wy voor Hem, niet voor ons; maar lijden wy (en wat is lijden in aanmerking met Jezus en met onzen plicht!) wat God gehengt, dat ons geschiede, met vergevend harte en onverbitterd gemoed. Gelukkig die voor Zijne zaak lijden en smaadheid ondergaan mag! - Zoeken wy 't niet, halen wy 't ons niet op den hals uit beginsel van werkheiligheid of eigentrots, noch verhovaardigen wy er ons op by anderen, of voor ons-zelven, maar danken wy er voor in toeverzicht op Hem, en met bede om nederigheid by onderwerping, en zelf- | |
[pagina 24]
| |
vernietiging! Vooral zijn wy gedachtig, dat de Duivel des Egoïsmus in alles de klaauw slaat om zich van ons hart meester te maken, en waken wy tegen zijne verleiding, op dat wy niet eindelijk bevonden worden, voor onzen eigen hoogmoed en niet voor de zaak die wy voorstaan, geleden te hebben! Strijden wy als gy zegt, tegen de geestelijke boosheden in de lucht, maar geven wy haar geene vestiging in ons hart! Het behoort onzen Verlosser-alleen, en Hem geheel. Mijne Egâ heeft weêr een zeer harden stoot doorgestaan, doch bevindt zich thands wederom beter, en met my is het (slaperigheid, werkeloosheid en daaglijksch verder verval van geheugen en oordeel uitgenomen) vrij redelijk, zoo als de lieve Lodewijk ook wel is. De ongesteldheid van onzen lieven da Costa hoop ik, naar de voorstelling die uw brief daar van geeft, voorby te zullen zijn. Blijdschap is het my en ons allen, de meerdere onbeklemdheid van borst en wat daarvan afhangt, by U, te verstaan. ô Mocht uw herstel eens volkomen zijn! Doch weten wy, zoo dra het het aardsche betreft, wat of waar om wy mogen bidden, en is het Uw wil geschiede niet het beste gebed voor ons? Hy, wien wy in Christus hebben leeren kennen, waakt over ons en stort Zijne gaven over ons naar Zijne wijsheid, die goedheid is; Hem zij en blijve dus ons Lot hier in vreugde en smart aanbevolen, in onafgebrokenen dank en lofgebed! Smeeken wy Zijnen zegen, en zij het aan Zijne Voorzienigheid verbleven, in welke vorm of gedaante hy ons toestroome, al ware 't somtijds | |
[pagina 25]
| |
eens voor 't oog der wereld verschrikkend. Ons moge hy welkom zijn en met gevoel en erkentenis der weldaden, ook in het onaangenaam of hardvallende gelegen, ontfangen worden! Vaarwel, dierbare Vriend, broeder, en zoon in den Heer, den Verlosser, den Zaligmaker, op wien Abraham gehoopt heeft, en die zich voor ons in Zijn Woord der vertroosting en in Zijnen geest geopenbaard heeft! Vaarwel, groet de onzen, en geloof my met die onveranderlijke gevoelens die gy my kent, en die God bevestige! steeds de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 22 January 1823. | |
9.Zeer waarde Vriend!
Ik schrijf U dezen in zeer zware hoofdpijn, kiespijn, en velerlei Rheumatique affectien, die weder en jaargetij, op mijn krank en gevoelig lichaam werkende, in dit gedeelte des jaars doorgaans te voorschijn brengen; doch (wat meer treft) voor 't bed mijner wederhelft, wier toestand, zeer gekraakt en geknakt door hare nu ruim tweejarige sukkeling, altijd lijdende is. Niet echter dat ik er in de tegenwoordige assiette gevaar in zie; maar gy gevoelt licht dat een zoodanige toestand voor ons beide persoonlijk en voor alle omgeving, betrekking, en belangstelling, | |
[pagina 26]
| |
verdrietig, belemmerend, en verstorend moet zijn; boven al wat oneindige te loorstellingen hy van rondom met zich moet sleepen. Doch dit zij zoo, daar het onzen genadigen Hemelschen Vader (Wiens wille geschiede!) dus behaagt, ons vertrouwen beproeft en sterkt, en met de troost der verwachting verzeld mag gaan, die zekerder dan alle aardsche uitzicht is. Zie daar, mijn dierbare en gevoelige Vriend, hoe 't met ons zij. Wy weten dat gy deel in onze gesteltenis neemt, gelijk wy in de uwe. Volkomenheid is op de aarde niet, maar het niet ongunstig tegenwoordige van uw lichaamsgezondheid verheugt ons. Wy vernemen dat gy zeer stil en afgetrokken leeft. Gy doet wel: uw gantsche wijze van zijn stemt daarmeê over een, en wat is er beter, dan de wareld die om ons is, buiten ons te houden? Uwe aanstelling als Doctor der Diaconie beschouwe ik als zeer gewenscht. Zy geeft U de gelegenheid van uwe verkregen kennisse toe te passen, nuttig te doen zijn, weldadig te maken, en brengt U in eene betrekking tot de Kerk en gemeente, door een anders geisoleerd leven wellicht slaauwer dan men zou mogen wenschen. De zegen des Allerhoogsten zij daarover! Het gevoel dat gy my uitdrukt over mijne HagarGa naar voetnoot(1), doet my veel genoegen. Een zeer geroemde brief van haar aan Abraham bestond er door wijlen Dr. van Schelle, Leydenaar en een der beste Poëeten van zijnen tijd, doch deze is in den toon van eene veronge- | |
[pagina 27]
| |
lijkte, en vol rechthaberei als de Duitschers 't noemen. 't Kwam my nuttig voor, de zaak, die gewoonlijk zeer verkeerd ingezien wordt, anders voor te stellen. Hagars trotschheid waarin men duidelijk de dienstmaagd ziet die, bemerkt zy eens of gelooft zy te bemerken, dat de man haar wel lijden mag, dadelijk de vrouw (als men 't noemt) op den kop zit, is in geheel haar geschiedenis kennelijk, en zy kon, na zich Saraas goede oogmerken met haar onttrokken te hebben, voor haar kind geene aanspraak, als die van Zilpa en Bilha op Jacobs erfenis, maken. Doch de domheid omtrent het Aartsvaderlijke is thands schriklijk, en geene onkunde meer, maar falsa persuasio. En waarlijk het is zoo in heel de gewijde en ook in de ongewijde geschiedenis. - Mocht dat heilig, dat innig uitzicht op 't middelpunt van alles, Jezus Christus, eens weder opgewekt worden, gelijk het in den tijd der Hervorming zich opende! Groet, bid ik, onzen waardigen da Costa en zijne lieve Wederhelft op 't hartelijkst, van mijne nu weder recht kranke Vrouw en van onzen Lodewijk, zoo wel als van uw innigen vriend, die Gods zegen en alle weldaden in Jezus Christus met vurige vaderlijke warmte en tederheid over U afsmeekt, en nooit aflaten zal (de Geest des Heeren sterke hem en ons allen!) met volkomen nadruk te zijn, De Uwe, bilderdijk. Leyden, den 20 Maart 1823.
PS. Ik ontfing juist heden een brief uit Vriesland, doch die ik zie van den 12 Novr ll. te zijn (zoo slecht | |
[pagina 28]
| |
gaat het met de Friesche Korrespondentie!) van den Predikant Outhuys te Minnertsga, die deze regels inhoudt, U en onzen Vriend da Costa betreffende: ‘Breng dezen Heeren, bid ik, my wel van aangezicht, maar niet van naam en roem onbekend, mijn vurigsten Christlijken groet over. Zeg hun, dat ik voor hun den Goddelijken Heiland heb gedankt, innerlijk verheugd en dankbaar dat de oplichting van Mozes sluier hun het heerlijk licht Zijner kennisse terstond in de oogen heeft doen stralen.’ - De man, wien ik van zijn zevende jaar af gekend heb, is en was altijd oprecht en getrouw. - Vale! | |
10.Waarde, Dierbare Vriend!
Ik heb uitgesteld uwen lieven brief van den 16n te beandwoorden, om dat ik wenschte U met een beter tijding betrekkelijk mijne Egâ te verblijden, die dus verre weêr te bed liggende, veel leed. Ik heb dan ook (dank zij Gods genadig bestuur!) dit geluk, daar zy, hoe zeer niet geheel herkomen, echter wederom over den vloêr begint te zijn, waarmeê ik slechts hoop dat zy zich niet te veel vergen moog!......Welk eene gezegende wending heeft alles dus verr' genomen! Dat gy na rijp en diep doordenken over de zoo enthusiastisch en factieus doorgedreven Vaccine (waarin de geruchtmakende en dwangzieke doorzetting alreeds | |
[pagina 29]
| |
den heerschenden Tijdgeest die uit den bozen is, voor my kenteekende) in mijne overtuiging getreden zijt, verwondert my niet zeer, maar 't verheugt my, U van de praefascinationes ook in dit opzicht bevrijd te zijn. Ja, lieve Vriend, die waarheid oprechtelijk lief heeft en zoekt, zal haar vinden, en niets slechts omhelzen maar erkennen; 't geen meer dan omhelzen is, want ook daarin is somtijds factie- of zelfzucht, waarvoor God ons behoede! Hy geve Zijn zegen over uw voornemen en arbeid! Wijt het aan mijne drokte, zoo ik thands kort ben. Ik bevind my steeds zwakker, en de onrust waar wy thands in zijn, hoe weinig ik my daar meê inlaat, vermoeit my boven verbeelding. 't Voorjaar op zichzelfs, 't gure weêr, alles werkt te samen met een zeer nadeeligen invloed op mijn gestel, en mijn borst waarin ik duidelijk een samengroeiing of cicatrisatio van de linker long met het diaphragma meen te kunnen bespeuren, wordt my weêr pijnlijk; ook kuch ik telkens, by bukking, nederligging, inspanning waar de latissimus dorsi by werkt, enz. en dit droog. - By mijne melkspijs meen ik my echter by voortduring best te vinden, schoon ik telkens op 't gebruik febriciteere met nog al vrij aanmerklijk ongemak. Met groot genoegen en innige deelneming vernemen wy dat de staat uwer gezondheid gunstiger zich schijnt op te doen dan sints lang. De Algoede bevestige dit en zij met U naar lichaam en ziel in de alvernieuwende kracht Zijner Genade, door welke wy zoo onverdiend en onverdienbaar verlost zijn! Amen! | |
[pagina 30]
| |
Ontfang onzer aller zegen- en broedergroet in den naam des Heeren! En geloof my steeds met de innigste tederheid, den Uwe, bilderdijk. Leyden, den 22 April 1823. | |
11.Dierbare Vriend!
Onze lieve da Costa zal U medegedeeld hebben dat wy wat beteren, immers voor 't oogenblik. Heb dank voor uwe hartlijke deelneming en vertroosting. In der daad de weldaden des Hemelschen Vaders zijn onmetelijk, ook in dit aardsche en tijdelijke. Welk een onvermoedelijke zegen in den keer dien de zwangerheid mijner Egâ genomen heest! - Ook de toestand van mijne borst, waar ik duidelijk de long aan de pleura vastgegroeid voel, hoe weinig belemmerend en weinig pijnelijk is my die, by hetgeen men verwachten zou! Danken wy, mijn Vriend; houden wy niet op te danken; nooit zullen wy dit genoeg. En dragen wy ook het lijden met dankbaarheid: want ook dit is ons weldaad! Vitringa is my bekend, en ik schat hem hoog. - Zeker zijn de Godgeleerden van den tijd der beroerte, uitstekende mannen geweest. - Men miskent hen; maar om niets anders dan dat men 1o, 't zich niet verwaardigt belang in de waarheid te stellen; 2o, geene Logica hoegenaamd meer heeft, en zelfs, geene vaste | |
[pagina 31]
| |
denkbeelden meer, terwijl Fransche, Engelsche, Duitsche winderigheid en de in alles ingedrongen stijl van woorden in oneigen beteekenis te gebruiken, het vehiculum rationis, de oratio, (de taal,) van alle juistheid beroofd heeft. - Dit heb ik vroeg beginnen te zien, en van daar is my die onvermoeide zucht tot de innige taalgrondbeoefening ingestort, als waarin de wortel des kankers zit. - Jammerlijk is dit in onze dagen geworden met een algemeene drift voor Oratorie door middel der talrijke of liever ontallijke Genootschappen te verspreiden, die in 't razende loopt. En van waar al die Genootschappen? Hun oorsprong is uit de Vrijmetselary, als ik U historicè zou kunnen bewijzen; en dat deze onchristensch is, geloof ik dat gy-zelf gevoelt: want of, zy is kwaad in oogmerk, of zy zoekt goed buiten Christus, en wat is dit? De vijandige geest der Vrijmetselaren tegen 't Illuminatismus is uit den haat tegen de Jezuiten, die by hunne ontbinding zich inzonderheid in de Loges poogden in te dringen, en toen nieuwe hooger en geheime graden uitdachten en trachteden door te drijven, waar van 't Illuminatismus eene emanatie is. Dit was de toenmalige Loges (in ons land vooral), waar men toen nog van geen verr' uitziende ontwerpen wist, zeer tegen de borst. De Illuminaten zagen op de oude Loges als op een kinderspel met verachting neêr, en behandelden ze, als onbeteekenend, en alleen dienstig om daaruit lieden voor hun hooger graden en plannen te vormen. Ook was het Illuminaat-zijn een staat van afgrijslijk slaafsche subordinatie, die er by ieder niet | |
[pagina 32]
| |
in wilde. Zie daar de geheele zaak, waarvan ik U mondeling meer zou kunnen zeggen. Wat den brief van Jacobus betreft, die is my gants geene straminea epistola als Luther hem noemde. Het is ook zoo niet, dat de gezegende Heiland daar niet genoeg in gedacht zou worden. Hoe dringt hy op de toekomst des Heeren, Kap. V, 7, 8, 9. Van het eerste vers waarby hy zich noemt, spreek ik niet. Maar Jacobus brief is niet algemeen ten aanzien van onderwerp als de overige apostolische brieven, maar loopt over één byzonder thema, de misvatting over het geloof, 't geen men als een bloot aanschouwend ding, niet als een levend en werkzaam beginsel beschouwde. Daar kwam dus minder dan ergens te pas, om den grond des geloofs enz. te roeren. Wy zitten hier lelijk in den boêl; alles in de war; werkvolk over den vloer, die met de drokte van May, 't opzetten van kermiskramen enz. enz. enz. niets uitvoeren; en nog heb ik geen plekjen waar ik een half uur stil en gerust kan zitten. De stormen dezer dagen waaien en loeien my ook vreeslijk door 't hoofd, en als ware 't door alle poren van 't lichaam. Ach, die onrust, die onrust! Doch geve ons Gods genade de inwendige rust des gemoeds slechts en - fractus illabatur orbis! Vaarwel, lieve Vriend, de genade Gods in onzen Heere Jezus Christus zij met U, met alle de onzen, met ons allen! Groet die ons waard zijn, en geloof my steeds met de teederste gevoelens, den Uwe, bilderdijk. Leyden, den 12n May 1823. | |
[pagina 33]
| |
12.Waarde Vriend!
Ik ben beschaamd voor my-zelven, op uwe laatste my zoo belangrijke letteren nog niets geandwoord te hebben. Wanneer iets niet allerdringendst is, sleurt het by my door die indolence of traagheid welke den ouderdom eigen is, van dag tot dag, en de dagen verdringen elkander met eene steeds voortrukkende snelheid die noodwendig in ratione inversâ van de onze is; zoo zy zelfs in volstrekten zin niet versnellen als ik niet nalaten kan my voor te stellen. - En waarlijk, niet slechts de zich verdringende opvolging van Staatsgebeurtenissen, maar alles in de Natuur, het niet meer rijpen van vruchten in het zelfde getal weken of maanden als voorheen, het schijnbaar ouder worden van dieren en menschen by het meerder verval van de lichamen, toonen my eene verbreking van de oude samenstemming des tijdloops met de during van groei en leven, die zich als aan mijn gevoel opdringt. - En ook indien ons berekeningen van tijden voor groote Epoques gegeven zijn, hoe zal men dit met de verkorting van de plagen om der geloovigen wille, vereffenen (zoo dat het één het ander niet omstoot,) dan op deze wijze? - Doch licht maakt men zich-zelven illusie en ik zou dit gevoel dat ik daarvan meen te gevoelen, by niemand willen aandringen. Het is zoo, lieve Vriend; de afscheiding van het | |
[pagina 34]
| |
Rijk van Christus en dat van Belial is zichtbaar geworden, en danken wy God voor dezen triomf van Waarheid en Geest! - Hy toont zich in alles, openbaar, in stilte, algemeen en individueel. - Maar hoe heerlijker deze aanbraak van den dag is, hoe woedender en krijschender 't nachtgevogelte zijn moet, en hoe meer wy om volstandigheid en wakkerheid moeten bidden. Misschien ware de afval nooit schuldiger dan thands; en 't bezwijken nooit rampzaliger. - En hoe licht valt dit in ons, wanneer wy slechts in de vreugde over dien triomf, en over 't geen de Geest Gods door ons als werktuigen werkt, een oogenblik vergeten werktuigen te zijn, en den Geest in blinden ijver voor uit loopen, zels willen en maatregelen smeeden! Geloof my: de morgenstond die de Hervorming toonde, heeft daardoor tot geenen waren dag, geen vollen zonneschijn konnen doorbreken, dat menschlijke combinatiën haar wilden besturen. Van daar zoo vele verdeeldheden, scheuringen, en wezendlijke versterking van de Roomsche bedorven kerk die er in omvang by verliezende, inderdaad in kracht en vastheid by gewonnen heeft. Het is God die het doen moet, door individueele werking in de harten; maar vereenigingen van menschen door menschen zijn altijd mislukt. - God vereenigt ze in de harten, en zy verstaan, zy zoeken, zy stichten, en versterken elkander, maar individualiter, en zoo moeten wy onzen Heer, God, en Heiland verwachten, die de zijnen hoofd voor hoofd kent en als 't tijdstip daar is, vergaderen zal. Het is zoo, als 't oude (wat ruwe) | |
[pagina 35]
| |
spreekwoord zegt: Men bouwt God geen kerk, of de Duivel krijgt er een kapel in. 't Kan niet anders. God-zelf moet zijn Kerk bouwen. Zaaien wy, ieder naar de mate ons gegeven; bidden wy om wasdom; besproeien wy! Maar 't is Christus die de zeis in de oogst zal slaan, Hy die de wasdom geeft, en ons voorbarig schoven binden is aanmatiging. - En dit was steeds de zuurdeessem die het goede deeg verdorf: Te handelen als of Jezus verre af was, en het aan ons menschen overgelaten had zijn Kerk te stichten, naar ons menschelijk inzien, en met menschelijk overleg. En dit juist verhindert, weêrstaat, en werkt den Heiligen Geest tegen, dat hy niet uitschiet en alles vervult. Individueel zijn wy geroepen, individueel moeten wy arbeiden, lijden, strijden, elk op zijne post; maar 't beleid van den strijd behoort by ons Goddelijk Hoofd. - 't Koomt my voor dat de Zaadzaaier, wien onze dierbare da Costa my onderdaags heeft doen kennen, dit wel begrijpt. Neen, geene nieuwe gemeenten moeten er gesticht, waar de organisatie van weder menschelijk zijn zou. Ieder huisvader, ieder persoonlijk moet zich voor God met de hem onzichtbare schare, in zijne afzondering vereenigen in den gebede, ieder werken, naar ingave des Geestes, aan God overlatende, hoe de stukken in elkander zullen passen, als het uur der vereeniging door Jezus-zelven daar is. Gy doet zoo, mijn lieve Vriend, onze waarde da Costa doet zoo, en gy beide kunt niet dan het even zoo gevoelen. Maar ik weet, wat voorbarigheid, | |
[pagina 36]
| |
wat blinde ijver onder menige welmeenenden kunnen vermogen, en mijn hart is daar ruim zoo veel bevreesd voor als voor de vijandlijke pogingen des Ongeloofs, en op de zulken wilde ik U opmerkzaam maken, en tegen een geestdrift wapenen, die zoo licht menschen bevangt, en waarvan de boze menigmaal misbruik maakte tot uitroeiing van 't geen men wilde planten, en waarvoor ik in dezen toestand inzonderheid hoog bezorgd ben. Byzonder aangenaam is het my dat onze Vriend een Collegie over de taal heeft aangevangen. Ja, mijn lieve Vriend, de beoefening en echte kennis der taal is van den algemeensten invloed. Aan haar hangt geheel onze denkwijze, zy is het die ons hart met ons verstand vereenigt, en door het verlies van het inzicht en gevoel voor haren aart, moest noodwendig de harmonie tusschen die beide verloren gaan. Zonder dit is er geene eenheid, geene waarheid, geene openbaring, geene Godheid voor den mensch, en het was eene der gruwlijkste kunstenaryen des vijands, het menschdom op te dringen, dat de taal, even zoo wel als het Staatsgezag, even zoo wel als recht en onrecht, zedelijkheid, en wat niet al, uit conventie is. - O die vervloekte conventie! - Doch daar leidt hy ons telkens heen, en van daar zelfs de duizenden punten van verval in de Kerk. En waar steunt die conventie op? Wat is haar beginsel? - Willekeur. - En wat is willekeur? - Determinatio ex se ipso. Godslastering derhalve en autolatrie. Doch wat weide ik hier uit over punten, waar- | |
[pagina 37]
| |
omtrent tusschen ons wel geen bedenking zal zijn! - Gy schrijft my van vlagen van mismoediging. Ja, mijn Vriend, vlagen van mismoediging, van duisternis, van benaauwdheid, zijn onafscheidelijk van onzen staat, en zy zijn mede een weldaad voor ons. Zonder de tusschenkomst van die zou de overtuiging onzer volstrekte nietigheid, de wellust der volstrekte ashanklijkheid van den Geest voor ons bezwalkt worden, en.....! Hoe meer drang om toevlucht tot den Genadethroon te nemen, hoe zaliger! - Danken wy ook voor die beangstigingen! Zy zijn 't werk van den Geest-zelven die ons zalig maakt! Met Ds. E. is het als gy zegt. De man is geroepen het hem aangewezen gedeelte akkers te bouwen en hy doet het met getrouwheid en hartlijkheid en met opzien naar zijnen grooten Meester. Maar zijn oog strekt zich over den geheelen omvang van den grond waarvan die akker een deel is, niet uit; en hy onderstelt dat ieder zijn plicht in eenvoudigheid des harten verricht als hy, al is 't dat iemand eens de houweel voor de spâ, of de eg voor de ploeg gebruikt, ja het zich gemaklijker maakt met het kouter uit de ploeg te nemen en met de bloote wielen rond te sjokken. Dit is in zijn zacht en welmeenend karakter. En hy die zijn akker bouwt en wiedt, wordt van hem wel meer gevergd? - Het is echter eene waarheid die in het oog straalt, - non defensoribus istis (hisque solis) Tempus egit. - | |
[pagina 38]
| |
Daar is ijver, daar is rondzien noodig, en hier toe wekt de Voorzienigheid ons op. Moge Hare genade en invloed dien ijver bestieren, en die zich opdringende waarnemingen van den staat der zaken recht doen beschouwen! Ik verlang zeer naar uw werk over de Vaccine. 't Zij gezegend! - Doen wy aan alle kanten afbreuk aan de listige verleiding dezer eeuw van afval. Ons hart zou zich niet vergeven de gelegenheid daartoe verzuimd te hebben. - Over het punt der sterslijsten kan ik U niets mededeelen. Doch bedenk dat die niet veel (ten minste) tegen ons afdoen kunnen. Want met de geweldige ontvolking van 't platte land door de ontzachlijke oorlogen moet de sterfte wel minder zijn. Doch zeker is het by my, dat de Vaccine de fomes voor geheele nieuwe ziekten moet worden, zoo wel als andere exaspereeren. Met leedwezen vernemen wy uit het schrijven van onzen waardigen Vriend, van een nieuw accès uwer asthma. Gode zij dank voor de aanvanklijke beterschap. - Wy sukkelen steeds voort. - Recht verblijdde ons de korte overkomst van onzen Vriend. Mochten we U ook eens zoo weder te zien krijgen! Want ons reisjen naar Amsterdam moeten wy wel als eene ondoenlijkheid opgeven, zoo veel vereenigt zich daar tegen. - Doch dit is (als alles) in Gods hand. - De gezondheid mijner Egâ is nog niet hersteld. Echter haar toestand is draaglijk, en met zeer goede tusschenpozingen. De lieve Lodewijk is wel. Gaarne schreef ik teffens aan onzen Vriend, maar | |
[pagina 39]
| |
de tijd begeeft my. - Groet hem derhalve en verschoon my voor dezen keer. - Wy groeten U, hem, de uwen en de zijnen, zoo verre betrekkingen en hartelijkheid zich uitstrekken, uit de oprechtheid van zegenende harten. De Genade des Heeren zij over U-allen, over die allen, ter zaligheid, en in alles ten goede. - Vaarwel, lieve Vriend, lieve zoon en broeder in Christus, gy weet hoe zeer ik uit voller hart my teekene de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 22e Juny 1823. | |
13.Waarde Vriend!
Ik heb het inderdaad ellendig getroffen. By de vermoeienissen van het verhuizen in 't gure en onstuimige weêr, doorwaaid, doorregend, doorweekt en afgemat, en vol rheumatique pijnen door geheel het lichaam, kan ik tot geen rust komen. Nog zit ik met het jammerlijk gewoel en geraas van allerlei werkvolk, en dat wel (pour comble de malheur) Leydenaars die meer babbelen dan werken, en wier onophoudelijk en lafklinkend praten nog erger dan de timmermans hamer of zaag en metselaars troffel, in mijn ooren dringt en mijn hersens beroert, zoo dat ik noch werken noch denken kan. Daar meenden wy de onrust byna door te zijn, en het overige dat er, hoe noodzakelijk ook, te doen valt, tot het naaste | |
[pagina 40]
| |
voorjaar te verschuiven, doch daar valt nu de muur van den bovengang om, maakt my de bovenvertrekken onbruikbaar, en zie daar op nieuw de heidenen in het erfdeel! - Doch geduld! Het is thands twee maanden, dat ik een huis ('t eenige dat ik krijgen kon), my overgroot en my boven mate door den hoogen huur bezwarend, geenerlei keur hebbende, betrok; en by slot van het jaar zal ik slechts (naar 't zich aan laat zien) een bloot achterhuisjen bewoond hebben; en dan wederom in het zelfde geval zijn! - Mijne Wederhelst heeft ook haar deel rijkelijk in de affectien van al dit op haar zoo aandoenlijk gestel. - Met dat alles, Gode zij dank ook voor deze schole van lijdzaamheid en geduld, en de taamlijke kalmte, waarin wy 't, als uit een schouwplaats, en niet als acteurs in het stuk, behartigen! Het geen gy my in uwen lieven van den 20n meldt omtrent onzen de Clercq bedroeft, maar verwondert my nietGa naar voetnoot(1). De doop is by de lieden eene plechtigheid geworden, en wat is het gevolg daarvan? Het denkbeeld van sacrament is by hen verloren. De inlijving in 't lichaam van Christus zijn dus woorden zonder zin, of behelzen niets innigs maar slaan eenvoudig op uiterlijke kerkgemeenschap. Het begrip der Protestanten dat de Doop niet noodwendig is ter zaligheid, (zoo zeer het, wel verstaan zijnde, waarachtig is) heeft alle belanstelling in deze heiliging | |
[pagina 41]
| |
(want dat is het) by de lieden verloren doen gaan, en het: ‘zie daar water, wat belet my gedoopt te worden?’ die heerlijke en snelle uitboezeming van den Moorman, welke ons schokt en met lofzang vervult, heeft in hun gevoel iets naïfs en belachlijks. 't Bygeloof der Roomsche Kerk, die er een opus operatum van makende, een kind reeds voor zijn geboorte in moeilijke baringen doopt, en dit by herhaling naarmate nu 't eene dan 't andere lid voorkomt, (met byvoeging: ‘voor zoo verr' gy nog niet gedoopt zijt’), en die dus ook nooddoop en plechtigen doop op elkander laat volgen: haar vrees dat het kind ongedoopt stervende den hemel zou missen, en in den limbus slechts eener onvolkomene zaligheid deelachtig worden: - dit heeft by 't Hervormen der Kerk eene soort van laauwheid voor den Doop ingeboezemd, die steeds meer en meer toenemen moest, en welhaast....de gezegende Heiland verhoede 't, wat ik daar uitdrukken wilde. Laat ik hier nog iets byvoegen. Het waschbad des Doops is een symbolum van de Wedergeboorte; het brood en de wijn is in 't Heilige Avondmaal een symbolum van Christus lichaam en bloed. - 't Zij zoo; maar wat is symbolum? Dit verstaat men niet, want alleen het hart kan dit verstaan, niet het verstand; en men heeft by Paulus gelezen dat onze Godsdienst een redelijke godsdienst is. Het is zoo, maar de reden zit in ons verstand niet; ze is een ongelijk hooger beginsel (ik heb er my in mijne Zielkundige Verhandelingen eenigzins over uitgelaten) en | |
[pagina 42]
| |
het is in het hart dat zy gevoeld wordt, zoo zeer en beter, gelijk zy in 't denkvermogen (en hier niet zonder duisterheid) gepercipieerd wordt. Symbola zijn geene bloote teekenen, d.i. willekeurig toegepaste voorwerpen dienstig om ons aan anderen te herinneren; geene ledige repraesentatien. Neen. De onzen noemen ze bondzegelen; dat is, bevestigingen van het gene waarvan zy teekenen zijn; maar ook deze uitdrukking drukt het niet uit. - Daar is eene diepe, innige, en in 't wezen der zaak liggende correspondentie, eene geestelijke, en door ons onder geene eigen woorden te brengen, samenstemming en betrekking tusschen het beteekende en het teeken, en het beteekende wordt met het teeken medegedeeld voor die 't in waarachtig geloove geniet of ontsangt. Doch die dit erkennen of er ten minste een (het zij duisterer het zij klarer) gevoel van hebben stellen dan toch in den Kinderdoop het ware belang niet, om dat (meenen zy) het kind voor dat gelooven niet vatbaar is. Ach, zy weten niet, wat kinderen vatbaar zijn te ontfangen, en hoe zy meer door het geestelijke in hunne lijdelijkheid doorstroomd worden dan wy. Zy hebben nooit opgemerkt, hoe een kind van slechts weinige maanden by een Christelijk sterfbed de ons onzichtbare Engelen (wier plaatselijk aanzijn zich aan ons niet dan door een zeker huiverend gevoel, en, of 't ware, beginsel van slaperigheid aankondigt,) aandoenlijk met op hen gevestigde oogen, toelacht en hoe zijne gelaatstrekken daarby als verhemeld worden! En wat nog eindeloos meer in aanmerking | |
[pagina 43]
| |
koomt; zy hebben geen denkbeeld van de eenheid tusschen Vader en Kind, en hoe de vader, uit wien het de menschelijke verdorvenheid aannam, het door zijn geloovig opdragen, als zich-zelf zijnde, waarachtig den God Vader, Zoon, en Heiligen Geest toeheiligt, en geestelijke afwassching daar meê gepaard gaat. Zelfs de zondvloed was een voorbeeld van 't waschbad des doops. Zie hiervan den schoonen Eersten brief van Apostel Petrus, die zoo veel bevat wat den lieden thands ik zal niet zeggen te diep is, maar waarvoor zy geene aandacht hebben. Doch weet iemand, ja denkt hy er over, wat water eigenlijk zij, en in welk verband het zoo wel als het vuur tot hooger beginsel, het licht, sta? Het licht, zeg ik, het geestelijkst uit de wareldschepping, en onmiddelijkst uitvloeisel der Godheid uit wie alles is? - Waarlijk onze gantsche Natuurkennis is nog kinderspel. Wat de menschelijke Vereenigingen hetreft om God (als 't ware) te dienen en in de hand te werken, daarover zijn wy het, tot mijn groot genoegen eens. Ik ken niets afgrijslijker dan de werkheiligheid. - Doch lieve Vriend, laten wy niet te verr' gaan! En daar wy ons wachten van in een kwaad te vallen, niet zonder oordeel des onderscheids toepassingen maken! - Waar Gods Geest menschen het hart gelijkelijk vervult en dus met vereenigde pogingen iets aan doet grijpen, wie zou daar veroordeelen? En kunnen wy dit uitwendig zien? Het is dus met vrije en uit het hart voortkomende toelagen ten goede, het is dus met alle gemeenschappelijkheid ter bevordering. | |
[pagina 44]
| |
Is het uit God, het zal dan zijn uitwerksel niet ontberen, ook dan zelss niet, wanneer het doel schijnt gemist te worden. Menschelijkheid zal er (zeker) zich altijd inmengen; maar doet zy dit niet by ieder van ons ook, in de afzonderlijke pogingen. - Doch dit keur ik (voor my-zelven, ik mag ongelijk hebben,) af en ik geloof dat hiermede de Geest Gods wijkt, als er overstemming wordt aangenomen; en de regel: ‘quod majori parti placuit, omnibus tuendum est,’ is godloos. 't Geen my mijn geweten doet afkeuren, mag ik niet voorstaan; dikwijls zelfs niet toelaten. Hiervan heb ik Voorzitter in het Instituut zijnde, zelfs wel eens tegen de meerderheid besloten, en dikwijls de zaak buiten conclusie gelaten. - Hierom zou ik nooit in een Crimineele Vierschaar gezeten hebben. Wat alle die bekeeringen betreft waar men zoo hoog van opgeeft: ik hou ze, over het aigemeen voor verstandelijke bekeeringen, en dus meer imaginair in den bekeerde dan wezendlijk. En wat de Joodsche Natie in massâ betreft, zekerlijk zal hare erkenning van den Messias wonderdadig zijn voor, of een uitwerksel van Zijne wederverschijning in kracht en heerlijkheid. Ita sentio. Maar individueel werkt God verschillend en langs velerlei wegen. - Doch is het zoo geheel onverschillig, dat by Onchristenen de vooroordeelen van verstand en opvoeding (al is het dan slechts verstandelijk) uitgeroeid worden? En kan dit mede geen weg van God zijn, tot voorbereiding ter vatbaarheid voor den Geest die uit Hem afdalen moet? Al wat goed is toch, is en daalt van God, en de verscheidenheid | |
[pagina 45]
| |
Zijner wegen en middelen is oneindig. - Stel, dat de dus bekeerde in der daad geen Christen zij, 't Christendom slechts louter intuïtif en zeer onvolkomen kent; is dit zelfs geene weldaad? Onthouden wy den behoeftige de aalmoes niet, al maakt zy hem ook niet rijk; geven wy hem den mantel als God hem in onzen weg zendt, al is 't dat die mantel hem niet bedekt, maar het halve lijf of meer ontbloot blijft, en zoo dun is dat de eerste de beste windvlaag die er in vat hem in flarden zal scheuren! Geven wy slechts ons gebed voor hem daarnevens, met gevoel dat ons geven niets is, maar Gods zegen alles, die uit niets (behaagt het Hem) alles kan doen voortkomen! Hartelijk aangenaam is my uw openhartig schrijven in alles. Ook mede inzonderheid wat het my van den braven van E. meldt. Deel dien gezegenden jongman mijn innigen groet mede; maar mijn lieve Vriend, ô! ga op alle mogelijke wijze eene vooringenomenheid tegen, die my innig grieft. Wie of wat ben ik! Een jammerlijk Adamskind, een riet door den wind heren derwaart gedreven en onvatbaar zich-zelven te steunen; en laat het toch nooit in ons opkomen zoo God door eenig kanaal iets doet afstroomen, den trechter voor iets meer dan een verwerpelijk werktuig te houden; bevoorrecht, ja, zoo 't geen bloote trechter ware, waar Zijne gaaf slechts doorgang door vindt, zonder zelfs het voorrecht van een spons te hebben, die van 't vocht toch nog iets (voor een poos ten minste) behoudt. Vergeten wy het δοῦλοι ἄχϱειοι nooit eenig oogenblik! Niemand gevoelt het gewicht | |
[pagina 46]
| |
daarvan sterker dan ik. ô Moge alle zelfbehagen, alle zelfheid uitgeroeid worden in dit zich-zelven veroordeelend en nooit genoeg verfoeiend hart! En voeden wy 't vooral niet! Doch mijn papier is vol. Genoeg dus voor ditmaal. Groet onze broeders in den Heer, wees gezegend met al die met U of ons in betrekking, vooral in die heilige betrekking staan, die ons zoo na aan het harte ligt, en geloof my steeds met het oprechtste vaderlijk gevoel, den Uwe, bilderdijk. Leyden, den 27e Juny 1823. | |
14.Waardste Vriend!
Wat zal, wat kan, wat mag ik op uwen dierbaren brief andwoorden, zoo vol van vertroostende berichten en uitzichten. Ja, overvloedig is deze jammcrlijke tijd van afval, ook in zegeningen die ons met dank moeten vervullen. Rijze die dank, rijze geheel ons hart naar omhoog en bereide 't zich om geheel lofzang te zijn! Wat zien wy om ons ter bedroeving over de verdolingen die haar volkomenheid in verderf bereiken moeten? Groeie 't onkruid op ter afmaaiing, daar immers geen menschen-voet het vertreden kan. De sikkel staat gereed uit te gaan; zien wy op de tarwoogst die rijpt in steeds meer en meer uitzweilende airen, door den daauw des Evangelies, door den zonneschijn der Genade ontwikkeld, en | |
[pagina 47]
| |
waarvoor de schuren des Hemels opengaan! - Ja, lieve Vriend, het Euangelie spreidt dezer dagen eene allerbyzonderste kracht uit, voorbereiding tot hooger bedeeling. Hoe velen valt Mozes dekkleed, hoe velen de duivclmom der Ongodistery en Natuurdienst af! Hoe wordt het sluimerende Woord in de harten van die 't ontfangen hebben, van die 't ter verkondiging geroepen waren, weder opgewekt! Dank zij den Almachtige! dank zij den Koning zijner Kerke! dank, den heiligenden en onwederstaanlijken Geest! - Uwe berichten deswegens zijn my hoogst dierbaar, onthoud ze my nooit. Doch het is even zoo waar, het geen gy my opmerkt, dat de menschlijke Genootschaps-geest, die van beheeren, van 't geld tot een middel te doen dienen om op anderen in te vloeien, en hen tot werktuig te maken (niet van den onmiddclijken Geest Gods, maar van combinatiën, van eerzucht, van werkheiliglieid, van vooruitloopen aan Gods Voorzienigheid,) een zuurdecg is dat een groote maat meels verderft; en dat dit zuurdeeg jammerlijk met het zout des Evangelies vermengd wordt. Neen, (gy hebt gelijk,) het Zendelingschap moet geen kostwinning zijn. - Doch gelijk 't onkruid in de tarwe, zoo laat God ook wel midden uit de dolik een gersthalm opschieten, en Hyalleen weet, waar en hoe? Mengen wy ons niet waar geen roeping is, maar bidden wy zegen over alle welgemeende pogingen, niet wetende waar en hoe de Geest werkt! Ja, gy hebt recht. Daar is een middelding tusschen | |
[pagina 48]
| |
teeken en beteekende, schoon dit niet bevat wordt. Het is de geestlijke insluiting; die men met lichaamlijke denkbeelden (te recht noemt onze taal ze beelden, 't zijn popjens voor ons verstand) niet begrijpen, niet verstaan kan. Men gevoelt het geestelijk beginsel des lichaams qua tale, niet: en hierom is schepping voor ons begrip een onding. Hierom is de éénheid van alles, hierom de te rug vloeiing van alles, hierom de ons weggelegde zaligheid, een gesloten boek. Geloof my, ons verstand is niet meer dan een innerlijk zintuig, even als het lichaamlijk gevoel (in verschillende vormen gewijzigd) een uiterlijk zintuig is. Het is daarom niet bedriegend; gelijk ons gezicht, by voorbeeld, ook niet bedriegend is: want beide (en zoo alle zintuigen) leveren den indruk getrouw op van het geen zy ontfangen. Maar geen gezicht-alleen kon ons de voorwerpen doen kennen; de overige zintuigen en de werking van 't verstand moeten er by samenkomen en 't is het resultaat hunner vereenigde werkingen waardoor wy iets kennen, voor zoo verre wy gezegd kunnen worden te kennen. - Even zoo heeft in 't geestelijke het verstand geen kracht of vatbaarheid van of voor kennen: hiertoe wordt (laat my by 't woord blijven!) een tweede, een hooger zintuig vereischt, en dit is de vatbaarheid van 't Geloof, dat is om den geestelijken invloed te ontfangen. Het is dus het Geloof, dat ons met de geestelijke hooger wareld verbindt, gelijk het gezicht met de zichtbare, gehoor met de klankwareld, sinaak met de Chemische, en reuk met de | |
[pagina 49]
| |
uit de werking dezer laatste zich ontwikkelende middelwareld vereenigt. - Hierin ligt zeer veel, mijn Vriend, 't geen ik U ter overdenking mag aanbevelen. Vergeef de duisterheid mijner voorstelling. De zaak moet innig gevoeld, maar kan niet in eigen bewoordingen gebracht worden. Maar denk op dezen voet eens na over het meerder edele of lage van de verschillende zintuigen, en 't zal U niet onvruchtbaar zijn, immers gelijk ik my voor durf stellen. Gy verblijdt ons met het uitzicht U hier te mogen zien! Hoe lief ons dit zijn zal behoef ik hier wel niet uit te drukken. - Wees intusschen gegroet, gezegend uit een vaderlijk en broederlijk hart. Gy kent het. De Uwe, bilderdijk. Leyden, 10 July 1823. | |
15.Geliefde Vriend!
De hoop welke onze waarde da Costa my gaf van U spoedig hier te zien, deed my de beandwoording van uw laatsten uitstellen. Ik kan echter niet langer van my verkrijgen te wachten. Uw laatste brief heeft my zeer getroffen door het geen gy my van het U voorgekomene in de Maatschappy van Weldadigheid meldt; alhoewel het my, recht uitgesproken, in geenen deele bevreemden kan. Gy zult hoe langer hoe meer ondervinden, mijn dierbare Vriend, dat alle Gezelschappen, ook met de beste voornemens opge- | |
[pagina 50]
| |
richt, ten verderve voeren. God wil geen menschenbeleid, geen vereenigingen uit menschlijke inzichten al zijn zy ten aanzien van 't doel zuiver en loflijk. De duivel van hoogmoed en Egoïsmus maakt er zich dadelijk meester van, en zy worden zijne werktuigen. - God stort zijn Geest in de harten, maar wil dienaars. Geen planmakers maar werkers in den wijngaard, ieder naar 't gene zijn hand te doen vindt en zijn meester hem ingeeft, en als δοῦλος ἄχϱ∊ιος, die weet dat hy niets kan of vermag dan door eene byzondere genade, maar zich niet met zijn mededienaars veroorlooft vooruit te werken, als ware 't om by zijnen Heer (op zijn Roomsch) een soort van plaschdank te behalen. Wy zijn soldaten in 't veld, en mogen geen boog- of musketschoot doen naar onderling overleg, maar naar het plan van den Gebieder, die het ons niet mededeelt. Dit weten wy dat wy met en onder Hem overwinnen, maar in een afgezonderden hoop die zich uit wil sloven, verloren gaan. De bevelhebber is het die weet, waar deze, waar die, waar alle de hoopen langs verschillende wegen, zich by één zullen vinden als 't oogenblik der bestemming daar is; en in hem te berusten, is tevens hun plicht en hun eenig behoud. ........Terwijl ik dit schrijf, heeft mijne Egâ wederom een zeer pijnlijk etmaal met hoofd en ingewanden en zenuwen doorgebracht, ten gevolge der ἐμμήνια en ligt dus te bed......Intusschen mat zy zich telkens af, en hiertoe doet veel, dat altijd hoog aanprijzen van de beweging dat in ieders | |
[pagina 51]
| |
mond is. Het is toch een vloek over de menschen, dat zy altijd goed of kwaad in plaats van relatif, absoluut willen nemen; en (geloof my) dit heeft duizende lichamen bedorven. 't Nimium en het intempestivum maakt immers alles verderflijk. - Dat ook ik hierby my gantsch niet wel bevinden kan, behoeve ik wel niet te melden. - Intusschen is er iets zonderlings in dit alles. Allengs naarmate mijne Wederhelft meer geheel en volkomen in gevoel en denken met my vereenigde, werd haar lichaamsgestel meer aan 't mijne analogue, en doorliep de stadien van het mijne in alle die zwakheden, en met alle de symptomata daarby, die by my afgewisseld hebben. Die zelfde hoofdpijnen (waarvan ik by anderen nooit dan in mijn Vader iets gelijkends gezien heb, want ik heb daar veel over waargenomen) zijn haar eigen geworden; de zelfde werking van zuren by voorbeeld (en zoo van meer zaken) heeft by haar, en met die zelfde successie van verandering, schoon in korter tijdverloop als by my, zich gevestigd, en de eenvormigheid kan niet grooter zijn. Zie daar 't magnetismus van 't huwlijk! Maar die geene bloote possessie is als de nieuwgeoefende, maar samensmeltende vereenzelving. - Let bid ik in uwe practijk op dit punt, en ik ben overtuigd dat het U een bron van psychologische waarnemingen zal worden die allervruchtbaarst in gevolgtrekkingen is, zedelijk- en lichaamlijkheid betreffende. Waarlijk 't oude Stahlianismus had een goed principium, schoon niet hoog genoeg opgevat. Dan genoeg voor ditmaal! | |
[pagina 52]
| |
Groet onze lieve Vrienden op 't hartelijkst, en zij de God-met-ons, de Verlosser, om, met, en in ons allen door Zijnen Geest! Ik ben met de hartlijkste aandoening van vaderlijke en broederlijke tederheid, De Uwe, bilderdijk. Leyden, den 8 Aug' 1823. Op 't oogenblik ontfang ik van Herdingh, het werkjen van onzen dierbaren Vriend over den Geest der Eeuw. Dank hem (bid ik) voorloopig! | |
16.Waarde Vriend!
De uwe van gisteren heeft ons zeer verkwikt door de goede tijdingen van U en van onze lieve Vrienden da Costa. Gy zegt wel, en het is dus veelal de zaak met het geen men zwakke gestellen noemt. Doorgaands zijn het eigenlijk irritabele gestellen, en die irritabiliteit wordt dan nog veelal door de tegenwoordige zoo wel medicijnsche als vulgaire behandeling telkens meer en meer aangezet: en dit is inzonderheid in zwangerschap hoogst nadeelig. Waar by een geringe aandoening een eenvoudige dronk waters of wat slappe thee heilzaam kon zijn; moeten het thands spiritualia zijn, en wie den consensus der deelen recht kent, verwondert zich niet over de menigte van abortus in onze dagen. Zwakheid heb ik nooit, irritatie het zij van verhittende beweging, het zij van hartstocht, het zij van ingesta (medische of andere) dikwijls, deze | |
[pagina 53]
| |
mislukkingen zien voortbrengen, en inzonderheid heb ik ze sedert het invoeren van die eaux de cologne en al dergelijke, ook wel door het verstoren der digestie met een ontijdig snoeperijtjen (gelijk men het noemt), veroorzaakt gezien. Het regimen eener zwangere vrouw is allerhachlijkst: want de opkomende lusten (gelijk men het noemt) tegen te gaan, is ook hoogst nadeelig. - Wat zullen wy zeggen? - Die alles wel wikt, moet erkennen dat ieder voldraging eene werking der goede Voorzienigheid is en anders onmogelijk ware. lk ben dus even zeer tegen een bygeloovige naauwgezetheid op byzonderheden, als tegen 't in den wind slaan van verstandige voorzorgen; maar weet geene beter medicamenten in zwangerheid dan eene zachte blijmoedigheid in den Heere, die boven alles geheel het gestel regelt en kalm houdt; waarby ik tevens den instinct-trek als ik het zoo noemen mag, die zoo verdoofd zy by ons menschen is, in dien toestand verlevendigt, zoo veel doenlijk inwillige. Zie daar mijn gevoelen, lieve Vriend, door U uitgelokt, als van medicus tot medicus (deze aanmatiging vergunt gy my toch) en waarover gy oordeelen zult. Zeer verheugt ons de goede harmonie met uwe nabloedverwanten, met wien gy dan uwen geboortedag wederom vieren moogt. Zij hy gezegend in allen opzichte, en mocht hy 't in alle uwe betrekkingen zijn! Dat ons hart oprechtelijk deelt in het genoegen van dat feest, behoeven wy (hoop ik) U niet uit te drukken; het uwe zal dit gevoelen. Zij de zegen des Heeren, de volheid der genade, en alle | |
[pagina 54]
| |
overvloed van weldadigheid over dat feest, over dien dag, over uw hoofd, uitgestort en verspreid! Amen! Gisteren kwamen my oude opteekeningen in de hand, voorheen in Duitschland gemaakt, waar ik toen nog al de Tijdschriften las en die ik in Holland een tijd lang aanhield, tot mijn eigenlijk kluizenaars leven begon. Daarby vond ik een uittreksel uit een Journal van Hufeland en Himlei, 't geen my tros, en in de warmte van 't gevoel, bracht ik het hiernevensgaande opstelletjen op het papierGa naar voetnoot(1). 't Zal U misschien niet onaangenaam zijn dit eens te doorloopen. Gy brengt het my by uwe overkomst hier weder te rug, of zendt het my anders naar uwe beste convenientie. 't Is niet meer dan een vluchtig apperçu, en zonder doel of oogmerk uit de pen gevloeid, gelijk 't hart het uitstortte. - Wy verlangen U hier te zien naar uw voornemen. Schoon de tijd des jaars en het weder ons gants niet gunstig is zijn wy nog al redelijk varende, en groeten U en onze dierbare Vrienden, ook uwe betrekkingen, met de hartelijkheid die gy ons eigen kent. - Zegen zij nogmaals over U allen lieve Vrienden en kinderen in den Heiland, uit ons recht ouderlijk hart, dat U innig en teder bemint. - Vaarwel, waarde Vriend, en groet wien 't behoort van, die zich oprechtelijk teekent den Uwe, bilderdijk. Leyden, den 21 Augs 1823. | |
[pagina 55]
| |
17.Dierbare Vriend!
Heb dank, hartelijk dank voor uw aandoenlijken brief, die ons hart in de bekommering over uw lichaamstoestand verlicht heeft. De Algoede ondersteune, sterke, en verlichte U verder in deze kwaal, die U, als een ieder de zijne, door eene zelfde Voorzienigheid, wijsheid en goedheid is opgelegd. Wat my betreft, lieve Vriend en broeder, ik dank uit volle overtuiging des harten, voor alles wat my eenmaal, wat my mijn leven lang, hard viel; ik zie er de onschatbare weldaad in, die my noodig was, en bid om eene stille en kalme berusting en onderwerping aan 't gene my nog verder op 't endtjen levens, nog af te loopen, over 't hoofd hangen mag. Schoon drukt onze Hervormde Catechismus dit uit in zijn eerste andwoord: ‘dat my alle ding tot mijne zaligheid dienen moet.’ Ja dienen moet. Het is voedsel en artseny der ziele, al beroert het somwijlen de vervuilde ingewanden, en al was de smaak by het innemen bitter. Ik weet, dat gy er even zoo over denkt, en het zelsde met het hart gevoelt. En dit betreft even zeer uiterlijke weêrspoeden, verdrukkingen, vervolgingen, als innig lichaamlijk lijden en geestelijke beproevingen. Van de laatste zegt Jacobus, dat hy zalig is, die ze doorstaat, Kap. I, 12. (Eigenlijk die er aan onderworpen wordt, die ze verdraagt: want het doorstaan is van ons niet, maar kracht van God; | |
[pagina 56]
| |
die Hy den zijnen niet onthouden zal, maar die men niet altijd daadlijk gewaar wordt, wanneer we onze eigen zwakheid eerst gevoelen moeten eer de krachtdadige ondersteuning ons sterkte geest. Maar het woord doorstaan ontviel my daar.) En wat de eerste betrest, heerlijk is de uitspraak van Paulus, Philipp. I, 28, 29, welke brief nooit genoeg gelezen noch ter harte genomen kan worden. Uwe uitboezemingen in dit uw schrijven daaromtrent bevatten alles wat troostrijk, wat bevredigend, wat verblijdend, wat boven alle lijden verheffend, wat waarachtig en Apostolisch is. 't Is de genade, de kracht des Euangeliums die dus spreekt. Gezegende verkwikking ademt uit uwe bezielde uitdrukking. ô Zij zy U steeds bevestigd, en ons allen! Amen. Gy hebt recht, waarde Vriend, ja het is de tijd zich te wapenen, en de geheele wapenrusting Gods aan te doen, waarin het schild waar alles op asstuiten moet, het geloof is, en het onweêrstanelijk zwaard, het Woord Gods; en dit, met bidding en smeeking. 't Is zichtbaar de strijd, niet tegen menschen (vleesch en bloed), maar tegen de geweldhebbers der wareld, de geestelijke boosheden in de lucht. Bidden wy dus, naar Paulus vermaan, voor elkander om vrijmoedigheid, Esez. VI; en (ja) sluiten we ons aan, in Christus, maar zonder factie tegen factie te stelien; doch sta elk als rechtschapen krijgsknecht pal in de linie en op de plaats waar ons Hoofd hem gesteld heeft of kennelijk roept, zonder voorbarigheid, zonder vertoon van bravade, maar onwrikbaar en in daad en in houding, en elkander aanmoedigende. - Het behoort | |
[pagina 57]
| |
tot de illusien van Zwedenborg, als hy zegt, dat het Christendom geene vervolgingen meer, maar verleidingen, over 't hoofd hingen. En de Kerk die hem volgt, bedriegt zich ook in dat punt, schoon ik haar zeer gemoedelijk Christelijk in leer en wandel gevonden heb. Doch, daar wy in onzen menschelijken toestand geen Godlijke waarheid volkomen zien, maar alleen gevoelen kunnen, wat wonder dat ons verstand hier en daar afdwaalt in zijne beschouwing, en hoe nut is in die zwakheid de verscheidenheid van dwalingen voor de erkentenis der waarheid! - Doch houden wy Paulus les, Galat. I, 8, steeds voor oogen, op dat wy met den man Gods van 1 Kon. XIII, niet eenerlei lot hebben, die een Profeet (tegen 't woord des Heeren hemzelven bekend gemaakt) volgde. Ik heb een vrij sterken aanval van jicht in de rechterknie gehad, doch die op een ruime aderlating geweken is. Mijne Egâ heeft dezer dagen zware hoofdpijn; en Lodewijk, koorts. De aanleiding van dit alles schijnt in een wandeling voor nu vier dagen geweest te zijn, toen ons een regen overviel. Ik vlei my echter, dat het van geenen ernstigen aart zal zijn. God verhoede 't, in wiens hand wy ons met betrouwen overgeven! - Groet onze lieve Vrienden da Costa en alle betrekkingen; en wees van ons gegroet, gezegend, omhelsd! Gy kent de gevoelens, waar mede ik my onderschrijf, den Uwe, bilderdijk. Leyden, 21 Sept. 1823. | |
[pagina 58]
| |
18.Dierbare Vriend!
.......Hartelijk verheug ik my, dat gy een Medicus hebt mogen vinden met wien gy echt correspondeert. Ik heb den naam van den Heer - wel hooren noemen, doch ken hem volstrekt niet, ook by geen gerucht ten goede of ten kwade. Gy weet misschien niet, hoe zeer bekrompen mijn kring van omgang altijd geweest is, schoon altijd nog te groot voor de rust van mijn hart. Ik geloof dat in uwe paroxysmen de lactuca virosa wel geindiceerd wordt, maar vrees dat zy in kleine quantiteit geen werking zal hebben, en, op den duur gebruikt, als genoegzaam alle antispasmodica, aan bedenklijkheden onderhevig is. Ik heb altijd geloofd, dat een antispasmodicum dadelijk effect moet doen, of vermijd worden. Maar gy weet dat ik geen practicus ben, weinig van de tegenwoordige usualia weet, en zeer vreesachtig in 't toedienen van die medicamina ben, die geen eeuwen lang constanter geëxperimenteerd zijn; en dus laat ik 't gaarne aan uw beider oordeel over; en zeg dit alleen in beandwoording aan uw hartelijke mededeeling, die my dierbaar is. - Voor 't overige, lieve Vriend, wat zijn, uit een hooger standpunt beschouwd, alle geneesmiddelen! Immers genezende kracht is er zoo min als goudmakende kracht. 't Is alles bydoen of verdringen van stof, waar 't op neêr koomt; maar het hooger, het geestelijk beginsel waar | |
[pagina 59]
| |
gezondheid en ziekte uit spruit, wat is dat? - Bidden wy, en by 't innig oprecht gebed is alle middel gezegend, en de verouderdste kwaal wijkt daarvoor, indien het ons nut is of tot onze bestemming noodig. Ik heb daar ondervinding van, en mijn leven nadenkende, dit eerst recht leeren inzien. Doch hiervan wel eens nader. 't Is niet te vergeefs, dat men voor een zieke in de gemeente bidt. Ware de gemeente slechts een recht Christelijke gemeente! Ja, 't gebed uit waarachtig en vol geloof is nog zoo krachtig als ooit. Dit zeg ik U uit overtuiging. Ook Paulus beveelt zich aan 't gebed der gemeenten. - Bid, en U zal gegeven worden, blijft de onwankelbare Godspraak; maar de onchristen bidt niet, de niet waarachtige geloovige bidt niet, en de Christen, bidt met de onderwerping: Uw wil, niet de mijne, geschiede. En hoe dikwijls, hoe meestal, is onze wil niet de wil Gods, maar daar strijdig meê! Doch moeten wy dan niet even zoo danken voor 't verhooren van deze Christlijke mentale reservatie, als voor die van het uitgedrukte gebed? Lieve Vriend, ieder heeft zijn plaag, geestelijk of lichaamlijk. Paulus had den bozen geest die hem met vuisten sloeg. Daar zijn geheimen tusschen God en ons hart, maar ieder heeft zulk eene geestelijke, ieder ook zijne lichaamlijke kwaal en kwelling. Bidden wy in dezen toestand, en bidden wy voor elkander. - Doch dit bidden-zelf wordt ons somwijlen benomen. - Dan mogen wy schreien. - Kunnen wy ook dat niet, dan is 't het ἀϰμὴ, waarop de Genade ons niet lang | |
[pagina 60]
| |
waggelen laat. Herinnering aan genoten genadeblijken heeft dan hoop en troost in, en de redding is naby. Bidden wy slechts nooit, als Gode willende opdringen dat wy 't leed niet verdiend hebben. Dit koomt somwijlen op, maar is van den Boze. Wat leed is er dat onze asval, onze verdorvenheid-zelve niet verdient; ja hoe eindeloos meer verdienen die! En wat leed, dat ons niet ten goede strekt! Dit is van geestelijke, dit van lichaamlijke benaauwdheden waar. Bidden wy den Geest Gods dat Hy-zelf ons leere bidden, of liever in ons bidt, en wy zullen verhoord worden. - Wy bidden om 't dagelijksch brood; niet om opleg voor ons leven lang, schoon ik tot mijn leedwezen dat dagelijksch ook al heb hooren veranderen in ieder dag, tegen Christus waarschouwing: ‘Vraagt niet, wat zullen wy morgen eten, of waarmeê zullen we ons kleeden.’ Bidden we ook zoo, niet om een vaste gezondheid, maar om 't tegenwoordig wel, dat wy dankbaar genieten als een oogenbliklijke gift; en bekreunen we ons-zelven geene genezing onzer lichaamskwalen, maar verlichting waarin wy danken en Gods weldaad smaken mogen! - Zie daar mijn gevoelen. Ik weet dat gy er U meê vereenigen zult; ontfang het als uitwerksel mijner langdurige beproeving, in den naam en zegen des Heeren! 't Geen gy my van onzen Vriend X. meldt, treft my doch verwondert my niet. Het is dus, wanneer 't hart de verstandelijke overtuiging omhelst, maar niet zelf getroffen is. Wees (om een voorbeeld uit het | |
[pagina 61]
| |
aardsche te nemen) van de uiterlijke en innige voortreslijkheid van een meisjen overtuigd en haar daarom genegen; 't is de liefde niet. Deze hangt van zulk eene overtuiging niet af, schoon deze haar, waar zy is, geweldig versterkt. Dit is 't beeld van de geestelijke vereeniging met Christus in 't geloof. Ja, het is er de waarachtige afschaduwing van, en de verborgenheid die hier in ligt, is heilig. Efezen V, 32. Doch ik hou U te lang op, en het blad is vol. Ontfang onzer aller hartlijken vrienden- en zegengroet. De genade des Heeren worde over ons allen vermenigvuldigd! Amen. - Ik teeken met de gevoelens die gy kent, de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 27 September 1823. | |
19.Waarde, dierbare Vriend!
Uw lieve verkwikkende bries van den 6n gedagteekend, wordt eerst heden den 10u by my besteld, en wel onmiddelijk van de post. Ik had geene vier dagen kunnen uitstellen (geloof dit vrij) dien te beandwoorden. - In der daad was hy, is hy ons verkwikkend in de ongerustheid waarin wy over uwen nieuwen aanval van asthma noodwendig zijn moesten, zelfs met redelijk goede en hoopgevende tijdingen, zoo lang uwe hand ze ons niet bevestigde. Wy ver- | |
[pagina 62]
| |
heugen ons in de beterschap, zoo veel of weinig zy dan ook nog zijn mag, en in uwe Christlijk lijdzame gemoedsgesteltenis daarby; zegene de Algoede en Weldadige U in beide opzichten, versterke, vermeerdere Hy U Zijne gaven en genadebewijzen aan ziel en aan lichaam! ô Hoe zucht ons hart deswegens, en hoe verwijt het zich niet meer te kunnen! Maar gy hebt Christus; mijn Zoon, mijn broeder; gy hebt alles in Hem, en Zijn stem spreekt in uw hart; wat zullen wy arme schepselen, nietige stofklompen, wat kunnen wy U toebidden boven dit! Hy is blijmoedigheid, Hy verkwikking in 't lijden, Hy algenoegzaam in vreugde en in smart. Houd, lieve Vriend, houd wat gy hebt, op dat niemand uwe kroone neme: Hy komt, de Verlosser leeft en is ons naby! Hartelijk verheugt ons tevens uw bericht wegens uwen braven en achtenswaardigen Oom. Ik beefde by de tijding van een beroerte in zijn gestel. Dank zij der Voorzienigheid voor zijne redding, en voor de indrukken welke deze krankte op hem heeft gehad! - Ja, hy heeft nooit haat tegen Christus gedragen, hy is den genadigen Godmensch noch vijand noch afvallige. Bidden wy voor hem en 't gebed zal niet ijdel zijn. Ach de flaauwste vonk ten leven zal Hy, de barmhartige die voor verlorenen stierf en leed, niet uitblusschen, al ware 't ook in het stervensoogenblik. En God-alleen weet, aan hoe vele dwalenden die Hem nooit gekend hebben, Hy in zulk een oogenblik geopenbaard wordt als hun Redder en behoudenis! Dit denkbeeld was my altijd troostelijk en | |
[pagina 63]
| |
heeft my duizendmaal opgebeurd. ô Koester dit, laat het niet varen; voor God is alles mogelijk. Hy die uit steenen Abraham kinderen kan verwekken, Hy kan alles; en de hoop is ons weldaad, en ten aanzien van onzen naaste een heilige plicht. - Wat hartelijkheid, wat deelneming heeft de goede man my niet wel betoond in mijne verdrukking en verlatenheid! En welk een weldaad is dit in zulk een geval. ô Mocht ik hem redden en winnen voor Christus, ik gaf er mijn leven om, zoo God het wilde, en met vreugde. Lieve Vriend, wy vleien ons (ô moge 't niet te vergeefs zijn!) nog steeds, dat wy U nevens de Vrienden da Costa in weinige dagen hier zien mogen. Hoe hard zou het zijn, indien dit niet wezen kon! Dit zal uw hart voor het onze gevoelen, en - (streed er een plicht tegen) 't zou ons bitter zijn; maar wy dringen niet tegen God en geweten. Wy hopen echter en bidden dat het zijn moge. Zoo het zijn kan, stel ons gerust, en meld wat wy doen kunnen om U 't zij de reis, 't zij 't verblijf aangenaam en gemakkelijk en geschikst naar uw toestand te maken. - Wy zijn hier thands (wat ons betreft) wederom redelijk wel, en groeten U en wat U dierbaar is, met den broederlijken en ouderlijken zegengroet en bede, in den naam van onzen Heer en Zaligmaker, wiens genade over U vermenigvuldigd zij! Amen. Met alle tederheid teeken ik den Uwe, bilderdijk. Leyden, den 10u October 1823. | |
[pagina 64]
| |
20.Waarde Vriend!
Zoo is het dan, onder Gods genadigen zegen, (menschelijker wijze) bepaald, dat ons wederzijdsch verlangen om elkander binnen een paar dagen weder aan 't hart te drukken, vervuld zal worden! Lof zij den Allerhoogste, en geve Hy Zijne verdere bevestiging daar aan! Ik gevoel, lieve Vriend, hoe uwe hoedanigheid van Doctor, hoe uwe betrekkingen, U hierin belemmeren, maar kom toch zoo vroeg gy zult kunnen. - Ja, gy hebt recht; onze voorzorgen zijn dwaasheden, gelukkig die er los van wordt! Mijn hart heeft er van kindsbeen af zich tegen verzet, en een geheel leven van opmerking op den weg van God, en den zegen van eeniglijk en in alles van Hem-alleen af te hangen in lijdelijkheid en nimmer vooruit te loopen, heeft my daarin bevestigd, tot die mate van berusting toe, die anderen roekeloosheid moest schijnen; en - toch - overvalt my by wijlen dat vooruit willen zien, dat maatregelen nemen voor een naderenden stond, met ontrusting daarover. Wat zijn wy menschen! en wat zouden wy zijn, zoo de Albestierder ons niet van tijd tot tijd liet gevoelen, hoe zeer wy slechts menschen zijn, en dat wy noodig hebben dit wel te ondervinden, om niet van een geest van zelfgenoegzaamheid gevangen genomen te worden, die ten verderve voert! Voorts, mijn waarde Broeder in Christus! onze | |
[pagina 65]
| |
Heiland heeft over Jeruzalem geschreid, en wy, zouden wy koelzinnig verdoemen? Daarvoor beware ons Zijn geest van zachtmoedigheid, liefde, en deelneming! Gods wegen zijn duister, maar onberispelijk, maar weldadig en vol van genade. En zy moeten ons duister blijven. Maar mijn hart hangt aan ieder zedelijk braven Jood, en oneindig meer dan ik uit kan drukken. In een Deïstische wareld is Christen, Jood, en Heiden onverschillig in theorie; in de practijk, de Jood verr' achter den Heiden gesteld; maar geloof my, daar zijn, zelfs onder de rechtzinnige Christenen, zoo velen, wien dit beginsel van Deïstery aankleeft. Ik ondervind echter dat Gods genade ook hierin zich meer en meer toont. 't Is niet geheel vreemd meer, daaromtrent geheel andere uitdrukkingen te hooren, dan voor etlijke jaren. Hiertoe kan veel medegewerkt hebben de meerdere gemeenschap in omgang met de Joden, en dus werkte deze mede ten goede. Het is tegenwoordig een staat van Chemische operatie in 't onzuivere Christendom; scheiding door nieuwe vereenigingen. De affiniteiten in werking, aantrekkingen, af stootingen, opbruischingen, dampen, sedimenten, nederstortingen en opheffingen, en Gods Geest bestuurt dit alles naar eene ons ondoorgrondelijke wijsheid. Wat uw waardigen Oom betreft, mijn hart trok sterk en gedurig, in Amsterdam zijnde, om hem te gaan zien; maar ik begreep (en uw wijze van tusschen-zijn tusschen ons beide versterkte my in dit begrip,) dat het hem niet aangenaam kon zijn. Mis- | |
[pagina 66]
| |
schien dwaalde ik, doch ik stel het my nog zoo voor. Betuig echter den braven man mijne hartelijkheid in alle beteekenis van het woord, en wees (by U-zelven) overtuigd dat mijn hart voor hem bidt. Meer zal ik hier niet byvoegen, maar drage U met al wat U dierbaar is aan de in tijd en eeuwigheid zaligende genade des Almachtigen op. Vaarwel, lieve Vriend, van ons allen gegroet en van den zegen des Heeren overstroomd! Ik ben als steeds de Uwe, bilderdijk. Leyden, 16 October 1823. | |
21.Waarde Vriend!
Hoe ons uwe beide gelijktijdig ontfangen brieven getroffen hebben, zullen onze lieve Vrienden da Costa U ongetwijfeld gemeld en daarby gevoegd hebben, hoe ons verlangen naar uw byzijn op het huiselijk feest dat wy vierden (door uwe echt-Christelijke te vredenheid, in die te loor stelling ook op ons werkende) met blijmoedige berusting in onze wederzijdsche geestelijke tegenwoordigheid en vereeniging paarde in den dank onzen Heer en Verlosser toegebracht. Thands vernemen wy de bevestiging uwer betering van de benaauwende kwaal, en ook ten aanzien van uwe woning 't geen geruststellend is. Geloofd zij Hy die voor de zijnen waakt, en den zwakke, den wapenlooze, den verlatene en eenzame, ten schild en red- | |
[pagina 67]
| |
der is in al wat hem over kan komen! Hy behoede, sterke, en vervulle ons-allen met toeverzicht, en vertrouwen, en dankbaarheid, jegens Hem; en dan, wat zouden wy meer of andere wapens behoeven? De ondervinding hiervan, lieve Vriend, is een groote, een uitnemende weldaad; en, waarlijk, het is geen geluk, een leventjen als fluweel, en dat door niets gestoord wordt, te lijden. Het is zoodanig een effen loop die het hart van God astrekt, en achteloos maakt op Zijn wegen, ja, als of deze wareld per se en zonder Hem, afliep. De behoefte Zijner onmiddelijke bescherming, verzorging, leiding, 't gevoel Zijner byzondere, allerbyzonderste Voorzienigheid individualiter en persoonlijk, wordt dan miskend; en behoort zy niet tot ons bestaan-zelf? Waarlijk, wy leven niet dan in en met God, en geen gevoel dan in God betaamt ons, of is in den aart onzer ware natuur. 't Is verdierlijking, God en den band die ons met Hem vereenigt, niet te gevoelen. Ik zeg hierom echter niet, dat wy van dit gevoel (deze perceptie) altijd even klare apperceptie kunnen hebben. Konden wy 't, wy waren in den Hemel; maar wy moeten de oogenblikken waarin Hy zich dus in nood, benaauwdheid, of lijden, aan ons openbaart, als van de hoogste weldaden waardeeren, die Zijne genade ons toedient ter opwekking, ter verzekering, en ter vernieuwing van de Goddelijke uitspraak: Ik ben uw God en Verlosser. Zeg my ter dezer gelegenheid, waarde Vriend, of er eenig menschelijk boek zij, dat zoo de kenmerken | |
[pagina 68]
| |
van den invloed des Heiligen Geests draagt (de Heilige Schrift is geheel Goddelijk) als onze Heidelbergsche Catechismus? Neem de cerste vraag en andwoord, en wy hebben er alles in wat ons noodig is; neem de laatste, zy voltooit alles, en wy kunnen niets meer vragen of wenschen. Inderdaad, van deze twee doordrongen, is er niets dat ons schokken of ontrusten kan. - Maar hoe wordt de verklaring daarvan veelal behandeld? Die der eerste vraag en andwoord als eene bloote Inleiding, een soort van praefatie voor 't systema, dat vervolgens methodicq uit één gezet wordt. Het strekt daartoe, ja. Maar de volheid van 't geheele Christendom is er in begrepen, en dit wel verstaan, wel gevoeld, wel aangedrongen zijnde, en alle verdere verklaring daarop telkens weder t' huisgebracht, zou inderdaad aan de Catechismus-predikatien een geheel ander leven, een geheel anderen indruk geven. En zie daar 't echte praktikale, dat ik wenschte. Op 't oogenblik verneem ik door de aankomst van 't pakjen onzes Vriends, uw nieuw toeval aan 't oog. Dit ontzet my. Is het aan 't oog waar gy eenmaal de kwetsing aan gehad hebt? Dit onderstel ik byna. De Algoede keere 't ten beste! - Is het van eenen inflammatoiren aart? Is het pijnlijk? Zou het ook van de natuur eener metastasis van de morbifica materia zijn kunnen? - Lieve Vriend, wees voorzichtig! alles hangt toch in ons gestel eindeloos naauwer aan één, dan wy begrijpen kunnen. ô Wees voorzichtig met topica; vooral in uw gestel! - Doch | |
[pagina 69]
| |
wat heb ik U dit aan te manen, die dit volkomen inziet, me tacente. Langer zal ik U niet ophouden. Moge ik slechts goede tijding van U ontfangen! Intusschen verzelt U onze hartelijke zegenwensch in allen opzichte, naar lichaam, naar ziel, en geest, tijdelijk en eeuwig, in de Genade onzes Heeren, in wiens handen ons lot, boven alle menschlijke inzichten, veilig en zaligend is. Amen! Ik teeken met de gevoelens die gy my kent, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 24 Octr 1823. | |
22.Waarde Vriend!
Heb dank voor uw lieven tederen brief, die ons de blijde tijding uwer betering, ook van de oogzinking, brengt. Mocht gy thands eens wederom van al 't doorgestane recht verademen, en eene wenschlijke maat van gezondheid genieten! Doch de voorzienige Godheid, die ons elk deel van genoegen en ongenoegen afpast, maakt alles wel voor het Christenhart, en ik weet dat gy ook dankbaar zijt zelfs in 't lijden en voor het lijden. Wat kunnen wy elkander derhalve toewenschen? Wat is wenschelijk, dan het geen Zijne wijsheid ons toedeelt, en de hartzaligende berusting daarby. En echter veroorlooft Hy | |
[pagina 70]
| |
ons by het alomvattend Uwen wille geschiede, onze lichaams- en zielsbehoeften voor te dragen, en de vervulling daarvan te vragen! En echter verzekert Hy ons van de verhooring onzes gebeds! - Het is dat er geen gebed in den waren zin is, dan waar de wensch des harten met Zijnen wil overeenstemt, en door Zijnen Geest geleid wordt. ô Zij het dus met onze bedewenschen voor uwe gezondheid! Uwe lieve oplettendheid omtrent onzen dierbaren Lodewijk heeft my zeer getroffen. Ik voor my geloof dat kinderen inzonderheid altijd wurmen hebben, maar dat de meer toenemende kracht der ingewanden ze gewoonlijk van zelven uitdrijst. Ik had ze als kind ook en ben er dus zonder tegenmiddelen van bevrijd geworden. Mijne Egâ echter heeft er my ten aanzien van ons knaapjen dikwijls over aangesproken, en misschien is mijn vooroordeel tegen de anthelmintica te groot. Ik wil uw raad en inzicht gaarne aannemen, ja zelfs was mijn voornemen, U by de verlangde en verwachte overkomst deswegens te onderhouden. Gy koomt ons dus voor, door uwe hartlijke bezorgdheid, die ons hoogst dierbaar is. Dan wat meent gy, dat ik best en zonder te veel te doen zou mogen aanwenden? De gewone slappe middeltjens doen weinig of niets, en de scherpe als mercurialia vrees ik altijd. Geef my hierin bid ik, uw raad en voorlichting, die my te noodiger is daar ik door zoo lange jaren buiten alle praxis medica geweest te zijn, my-zelven in 't stuk der materies medica mistrouwe. | |
[pagina 71]
| |
Het is zoo, mijn Vriend; die om te bidden altijd eenen zekeren graad van opgewektheid tot bidden wilde afwachten, zou zelden, en wellicht nooit, bidden. De behoefte van bidden is velerlei; maar het niet te kunnen bidden moet een der sterkste bewijzen van die behoefte gerekend worden. Eigenlijk moet ons geheele leven één aanhoudend gebed zijn, en onze gantsche ziel in deze gemeenschap met Christus leven en ademen. Maar logheid en aftrekking des lichaams en invloed van wareld en die er de heerschappy in oefent, verstoort deze gestemdheid t' elken reize. Hiertoe behoort mede het Verlos ons van den boze, en zou het ons dan afhouden van hem te bestrijden? Of is er sterker bestrijding van hem, dan in het gebed? Wie wacht om het zwaard uit te trekken, tot de vijand hem den arm loslaat? Wy worstelen daartoe, onder aanroeping van den naam des Heeren, en die doet hem wijken. Het is zeker, dat, zoo het openbaar gebed nuttig zal zijn, de Leeraar de behoefte en gestemdheid van zijne toehoorderen wel moet indringen. Zonder dit geene zalving, geen rechte stichting. - Maar zal hy dit niet, zoo de Geest der waarheid hem echt bezielt? Zoo Christus-zelf in hem bidt? Schoon zegt de Roomsche Beda: ‘Filius Dei et orat pro nobis, et orat in nobis, et oratur a nobis. Orat pro nobis ut sacerdos, orat in nobis ut in corde praesens, oratur a nobis ut Deus.’ Doch hier hapert het veel al. Het verstand bidt te veel, gelijk het predikt. Het hart bidt niet onmiddelijk by de meeste bidders op | |
[pagina 72]
| |
den predikstoel. Het hart-alleen roert het hart onmiddelijk. Hiervan kan een gebed uit het verstand niet onmiddelijk aandoen; het doet het slechts by eenige overpeinzing, en van daar, dat menig een gebed in de Kerk geene werking doet, zelfs verstrooiende is, hetwelk echter, gelezen, grooten indruk doet en innig sticht, ja de ziel meêsleept. - Ook is 't geen ons de Predikatie te denken heeft nagelaten dikwijls verstoorende by 't gebed. - Doch het geen 't geweldigst beletsel is, is zeker het bidden voor menschen-instell ngen en menschlijke middelen, als of daar ons heil aanhing. Toen men om den zegen van het Strandrecht bad, hoe kon een Christenhart zich daar meê vereenigen? Even zoo min kan het dit voor de vaccine, voor 't schoolwezen gelijk dit bestaat. - Doch wat zal men? Voorbidding voor kranken en dergelijke is van een geheel anderen aart wanneer zy algemeen, dan wanneer zy byzonder is; echter ook deze zal niet stuiten, maar opwekken en het Christenhart er zich gaarne en met warmte meê vereenigen, zoo er niet te veel geparticulariseert wordt, 't geen de aandacht aftrekt. - Moeilijk is in dezen de post van den Leeraar als Voorganger, zoo de Heilige Geest niet met hem is, en hem de woorden in den mond legt, en in de harten der toehoorders weêrgalmen doet. Uwe aanmerkingen omtrent het , en met doen my veel genoegen. Onthou my dergelijke niet naarmate ze U voorkomen, want zoeken moet men ze niet. De Mystische waarheden laten zich dik- | |
[pagina 73]
| |
wijls niet meêdeelen, maar zy zijn niet te minder vruchtbaar in resultaten. Het is mede zeer opmerklijk. Doch hiervan nog wel eens nader; de geheele verwantschap van dit laatste woord is zeer opmerklijk in de drie eerste letters, Historicè zoo wel als Etymologicè.
Terwijl ik dit schrijf ontfang ik door onzen waarden da Costa onder anderen 't Exemplaar uwer Anti-vaccine. Heb dank, en laat ik hierby tot nader gelegenheid af breken met den hartlijken wensch dat God er Zijn zegen over geve in dit Critisch oogenblik der razerny die dit gruwelding doordrijft. Ontfang tevens onzen innigen zegengroet, en mogen de duizenden genadegiften die wy dagelijks ontfangen ons steeds in lof en dankzegging vereenigen, en over ons allen en wie tot het Rijk des Heeren behooren, immer vermenigvuldigd worden! Amen. Gy weet de gevoelens des harten waarmede ik my teeken den Uwe, bilderdijk. Leyden, den 31 October 1823. | |
[pagina 74]
| |
ter pers is. De ongesteldheid mijner Egâ heeft daar eenig uitstel aan toegebracht, omdat zy U van haar zijde zelve bedanken wilde, zoo getroffen zijnde over het werk en vooral over de schoone Voorrede en 't Slot, welke beide ook overheerlijk zijn in mijn oog. Ontfang dus onze betuiging van dank en gevoeligheid voor uwe lieve oplettendheid te onswaart, nog thands, en met verzekering van des niet te minder hartelijkheid! Intusschen ontsing ik gisteren het nieuw uitkomend Deel van de Eerste Klasse des Instituuts, waarin ik (in 't Voorbericht) een vrij uitvoerig bericht van eenen Dr. Verbeeck vond over de gevaarlijkheid der vaccine, 't geen ik U bidde na te zien, of gy er by den Tweeden Druk ook eenig gebruik van zoudt willen maken. 't Koomt my voor, zeer opmerklijk te zijn, en geschikt om de ouders van 't roekloos overgeven der kinderen aan deze insertie af te schrikken. - Hier in Leyden schijnt de geest vrij algemeen tegen de Vaccine te zijn, en ik geloof dat het in het algemeen by den Burgerstand, waar Godsdienst en liefde voor hun kinderen nog stand houdt, even zoo is; doch de mode te volgen, al is 't een gewetenszaak, is in den zoogenaamden fatsoenlijken stand, de hoogste wet. Twee wegen zijn er voornamelijk ter uitroeiing van dit heilloos ding, naar ik 't inzie; 1o, de werking op den aanzienlijken Burgerstand, en 2o, op de jonge en nog niet verharde Doctoren die (al ware 't ook slechts om zich te onderscheiden door nieuwe inzichten) de overtuiging die uw werkjen geven moet, voortplanten; en ik stel my voor dat het een noch | |
[pagina 75]
| |
het ander weg zal blijven. Die vogue van vaccineeren is nu juist zoo oud, dat niemand meer het doen zal om zich als een buitengewoon verlicht' man te doen opmerken, het geen ab initio zeer dikwijls 't geval was; en indien de Almachtige slechts eenige gelukkige genezingen van natuurlijke pokjens geeft, die marquant zijn, zal men dra begrijpen hoe veel geruster en vrijer van hart men na 't doorstaan van die zijn kan, dan na eene zoo bedenkelijke vergistiging met dierlijke ziektesmet. Hoe 't zij, de Voorzienigheid zal de waarheid en hare verbreiding doen zegepralen en zegenen! Amen. Mijn handschristGa naar voetnoot(1), waarin het my groot genoegen doet, dat gy, zoo wel als onze waardige da Costa, eenig belang stelt, heb ik, dadelijk toen het my terug kwam, ter pers' gegeven, doch het is hier ellendig met de drukkerijen dat alles altijd voor de Dissertatiën achter moet staan, en ik zie nog geen blijk, dat er meê begonnen is. Echter dunkt my, dat het in die soort van opschudding welke er nu was, 't beste oogenblik was, om het met vrucht uit te geven en te doen werken, waarom ik er haast meê maakte; doch het hangt van ons niet af, of en hoe een ding werken moet, en men mag niet wijzer willen zijn dan de Voorzienigheid, die alle omstandigheden bestiert. Uwe explicatie van de plaats van Beda is waarachtig, en drukt zijne meening uit. Niet te onrecht heest men hem steeds den bynaam van Venerabilis | |
[pagina 76]
| |
Beda toegevoegd, en ik bestem van gantscher hart wat gy van de Roomsche Autheuren zegt, waaronder zoo vele zich door oprechte Godvrucht en heerlijke lessen onderscheidden en nuttig maakten. 't Zijn de Geestelijke orders en vooral de Franciscanen, en de Jezuiten, die (als alle Genootschappen) een kerk in de kerk, of imperium in imperio Ecclesioe stichtende, haar t' eenenmale verdorven hebben, in leer beide en zeden. Zelfs de Mis is een oud verloop uit misverstand, van oude formulieren. - Hoe zeer dit alles veroordeelende en verwerpende, moet er in der daad geen haat, maar mededogen voor deze verleide en bedrogen Medechristenen plaats hebben in een Christelijk hart; en zelfs wenschte ik dat by plechtige gelegenheden in onze Kerk, geen bittere controvers-preek tegen de Roomschen, maar een verslag hunner dwalingen met aanwijzing van de sontes errorum (of liever de twee principia errorum) gehouden wierd, met een gemoedelijk gebed voor hunne verlichting en te rug keering tot de zuivere waarheid. Dit, dunkt my, zou Roomschen en Protestanten baten kunnen. Ook zou ik even weinig tegen 't Socinianismus als tegen 't Deïsmus, en tegen dit als tegen de dienst van den grooten Lama of dien van Jupiter c.s. prediken; maar ze eenvoudig als Onchristenen, uit de Kerk sluiten; het geen (naar 't my voorkoomt) hun besmetting zeer aanmerklijk verminderen zou, en een algemeener afgrijzen van hun verwekken. - Gy gevoelt ondertusschen wel, mijn Vriend, dat dit niet te doen is in onze Nederlandsche Kerk, gelijk die | |
[pagina 77]
| |
thands bestaat, en alleen door eene afzondering, als die van Vijgeboom, maar niet een klein hoopjen, 't geen zich zelfs niet durft vergaderen tot eene Gemeente, en onder de hand vergaderende, gelegenheid geeft tot het opkomen van andere ('t zij kettersche, 't zij zedelooze) byeenkomsten en aanhangen, waar de tegenwoordige eeuw, by de algemeene zwakheid van hersenen, zeer vatbaar voor is. Een naauwer verband met de Herstelde Luthersche Kerk van Amsterdam, zou (kon het te weeg gebracht worden) naar mijn inzien 't beste middel zijn. Doch wat helpen overleggingen; 't is in de Goddelijke hand van onzen Heer en Koning, en die zal de zaak hare wending geven! Wy groeten U hartelijk en nevens U onzen dierbaren da Costa en uwer beider betrekkingen, terwijl ik onder toebidding van de Genade des Heeren, en de vermenigvuldiging van de gaven des Geestes, met alle Broederlijke gevoelens en 't hart eens beminnenden Vaders, teekene, de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 14n Nov. 1823. | |
[pagina 78]
| |
duizendmaal aangenamer zou zijn, dan dat zy ad rem zijn; en ik stel my voor, daar onmiddelijk gebruik van te maken. Dezer dagen heeft het kind wederom wat koude gevat, en ik heb dit eerst voorby laten gaan, doch zal nu (kan ik 't hem slechts inkrijgen, want hy heeft even als ik in mijn kindsheid, een groote moeilijkheid in het innemen, en poeiers zijn wel van het moeilijkste, na pilletjens, waarin men het middel anders zou kunnen toedienen,) uw voorschrift, 't geen ik allergepastst vinde, in het werk stellen. Heb onzen dank daarvoor, waarde Vriend, als voor alle liefdeblijken die gy ons zoo trouwhartig bewijst! Uw oordeel omtrent het gebruik maken van de waarneming in het nieuwe deel des Instituuts onderschrijf ik volkomen als wel gezien. Een weinigjen, op een reeds gemaakten hoop toegevoegd wordende, doet meer, dan of die hoop daar eerst mede uit bestond; en 't is in het intellectueele als in het physique, want het laatste is slechts een beeld van het eerste. - Doch wat beeldt zich N. toch in, met tegen U te willen optreden? Zeker: non desensoribus istis.....! En schoon zijne Kollegen hem wapenen mogen, 't zal ook wel zijn: ik kan in deze (rusting) niet gaan, als met den nog in den strijd ongeoefenden David. En waarlijk, in de Mogendheid des Heeren zal hy als deze niet optreden.......- Alhier heeft X. ('t spijt my van den man,) zich over uw werk uitgelaten: ‘'t Zal veel kwaad doen, 't is zoo fijn geschreven.’ Hy kreeg er tot repliek | |
[pagina 79]
| |
op: ‘Dit kwaad of goed hangt noodwendig van 't goed of kwaad der vaccine af, quod in lite est.’ Dit andwoord is eenvoudig, maar doet alles af. Is 't goed of kwaad der Koepokken in lite, zoo kan (alle Godsdienst zelfs ter zijde gesteld) geen vader, geen voogd, geen Gouvernement, er toe overgaan of ze bevorderen zonder gruwel: en het is in allen gevalle genoeg, hieromtrent de bekommering op te wekken. By oprechte Christenen heeft dit verfoeilijk middel zonder er over te denken, als een gebruik, als een per se onschuldig praeservatif, aangenomen kunnen worden, gelijk vele verkeerdheden meer, waarin men de onzedelijkheid niet opmerkte; maar met hen tot het denken daarover te brengen, is 't onmooglijk dat zy voort zouden gaan met deel aan dien gruwel te nemen. Duizenden van naauwgezette (d.i. hun geweten raadplegende) menschen zijn er, die er nooit dan door een vis superior toe te brengen zouden zijn, maar zy moesten gesterkt worden om ook tegen zulk een geweld ('t zij dan physicq, 't zij moreel,) bestand te blijven; en dit, ik hou my des volkomen verzekerd, hebt gy, mijn lieve Vriend, met uwen gezegenden arbeid bereikt. Dank zij den Almachtige! Wat mijn brief aan de Roomschen betrest, 't is wederom met Dissertatien waar alles voor achter moet staan, en bovendien met het naderend uiteinde van 't jaar hier zoo drok, dat ik, ondanks alle interpellatien, daar nog niets van zie, en vruchteloos op een proef wachte. Dwingen wil ik het niet, als die in alles de Hooger beschikking erkenne, die voor al- | |
[pagina 80]
| |
les den tijd en plaats weet, waar 't dienen en werken moet. Wat uwe aanmerkingen betreft over den strengen leer der eeuwige straffen, laten wy, mijn lieve Vriend, consequent zijn in de gevolgtrekkingen uit het groote beginsel: onze verdorvenheid, ons natuurlijk onderworpen zijn aan den vloek, en de eenige redding door 't waarachtig geloof in den eenigen Heiland naar Gods eeuwige voorbestemming. Maar oordeelen wy niet over 't geen buiten en boven ons is. Immers hebben wy geen denkbeeld van dit eeuwig; en hoe dan van eeuwige zaligheid of eeuwige straf? En het woord zelf drukt immers niet uit het denkbeeld dat wy er aan willen hechten? En hoe zou het? Het perk ons geopenbaard, is bepaald, gelijk onze vatbaarheid hier; en wanneer wy daar uit willen treden, is 't nachtschemering. Wat weten wy zels, wie of wat wy zijn? Gelooven (en dit zit in 't hart), geen speculeeren over 't geen boven ons is; geen denkbeelden die menschelijk zijn tot hoedanigheden van God maken; berusten in 't geen Hy ons heeft willen opdekken, maar uit dat opgedekte hoekjen van 't groote tafereel niet tot het geheel besluiten of er ons een teekening van voorstellen die 't niet gants opgedekte bevatten zou; geen uittreden in eene andere bedeeling, in eene latere; geen vermenschelijken van Gods daden, ontwerpen, schikkingen; niets van dit alles! of wy wagen ons op den smallen stroobreeden rand tusschen 't Ongeloof en het Bygeloof; zij ons de geopenbaarde genade genoeg! dit zegt ons 't onfeilbare | |
[pagina 81]
| |
Woord; en waartoe meer? Laat Heidenen, heidenen; wier wijsheid en deugd hoogmoed en zelf-afgodery, of beeldendienst, of pantheïsmus was. God-alleen weet, wie en hoe vele Hy uit hun door een ingewikkelder, of klarer of duidelijker erkentenis van den Heiland, en op welk eene wijze (al ware 't ook zonder apperceptie daarvan, even als de kinderen voor de geboorte gestorven) begenadigd heeft. Maar wat er van zij, laten wy 't aan God over en dringen wy niet in Zijne ons verborgene wegen. 't Is gevaarlijk, daarin te treden; maar vooral weêrspreken wy het uitdrukkelijk geopenbaarde niet, om een gevoel van menschelijkheid. Die daar eens in toegeeft, staat bloot om uit hetzelfde gevoel de vrije verkiezing te betwijfelen, en in 't hart te betwisten. Onze verkiezing moet ons geheel met dankbaarheid vervullen, geen bykomenden wensch voor eene meerdere algemeenheid verwekken, dan in die volkomen berusting, waarin hy by Paulus was, en dus in de volkomene onbepaaldheid, zonder eenige toepassing, dan op onze levende medemenschen; en zy moet (even als Gods decreten) de media tevens met het einde bevatten; geene zaligheid voor hun abfolutè, maar zaligheid door Christus, zaligheid door 't geloof in Hem. Of, om het menschelijker uit te drukken, om 't geloof ter zaligheid moeten wy voor onzen naaste bidden, niet om eene zaligheid buiten dit, niet om eene zaligheid quocunque modo indien ik 't dus uitdrukken mag. Dit laatste zou onchristelijk zijn, zou eene heimelijke verlochening van Christus als Zaligmaker insluiten. - Doch zijn wy verzekerd, | |
[pagina 82]
| |
dat Hy, de verheven Godmensch, voor meer gestorven is, dan ons klein hoopjen. Hy is 't voor geheel de schepping, die te verzoenen stond. - Zie daar hoe ik er over denk. Vooral echter acht ik 't gevaarlijk, te ruim te zijn in 't stuk van de strenge punten door U geroerd; althands om ze tegen te spreken. - Ieder denkbeeld hangt aan een ander, wekt het (zelfs zonder onze apperceptie) op, en zoo ontstaat er een series van gevolgtrekkingen, waarvan we ons-zelven niet of niet recht bewust zijn, en voor 't resultaat waarvan wy à priori (hadden wy 't ons voorgesteld) gegruwd zouden hebben, maar dat wy dan aannemen, somtijds als ware 't een licht dat ons opgaat. Zoo gevaarlijk is 't, zich bezig te houden met het geen tot onzen menschelijken kring in deze bedeeling niet behoort! Het is zoo, lieve Vriend, Jezus Christus noemt zich en is ϰατ᾽ ἐζοχὴν de Liefde, en niet de toorn. Maar onderscheiden wy, wat te onderscheiden valt. Wanneer Hy als Verzoener, als mensch onder menschen, spreekt, is Hy de tederste aller menschen; maar is Hy 't als profeet, als rechter? Kondigt Hy dan den vloek, de verwerping, den doem der Godloozen niet aan? - En wie zijn de Godloozen? Immers geheel het menschdom in Adam verloren, voor zoo verr' zy niet uitverkoren zijn om Hem als waarachtig Verlosser aan te nemen. Houden wy ons daarby; maar zonder toepassing of gevolgtrekking; deze behooren aan God, niet aan ons, en het inzien daarin is, zoo wy het willen, eene vermetelheid. - 't Plakaat tegen den Opstand is afgekondigd; by den Vorst | |
[pagina 83]
| |
staat, wien hy gratie verleenen wil; dit hangt aan Hem, niet aan ons, en niemand heeft recht op die gratie. Zeg: het is hard; ik andwoord, neen, het is rechtvaardig, ja plichtelijk in den Vorst, dien hy straft, te straffen; maar hard is 't dat men zich in den opstand verloopen heeft en dus ongelukkig geworden is. Hiermede houdt alle consideratie noodwendig op. Ex post facto zullen wy Hem door een hooger inzicht rechtvaardigen, ook daar, waar de zaak voor geene rechtvaardigheid vatbaar is, en Zijne barmhartigheid loven, ook in 't gene 't voor geene barmhartigheid is: want alle Gods deugden en volmaaktheden zijn één, en onze jammerlijke prisma van 't gebrekkig verstand verdeelt stechts de straal in ons aanzien. Het Manicheïsmus, mijn lieve Vriend, 't geen gy oppert, rust op een valsch inzicht van 't Kwaad. T.w. dat men 't als iets positifs beschouwt, terwijl het sui naturâ, negatif is. Met deze opmerking, eenmaal ons gemeenzaam geworden zijnde, lost zich alles op. Onvolmaakt is elk schepsel, en zijn aart bestaat in de behoefte des invloeds van 't positive, 't volmaakte Wezen, dat is God. Dien invloed steeds meer en meer te genieten is gelukzaligheid. Dien invloed te zoeken is bidden. En de volkomenste afhanklijkheid van dien invloed (en, om het dus te noemen, uit- en instraling van God) is de staat en bestemming des schepsels. Hiervan toont zich God als God in alles, in ieder gedeelte der schepping. Alle kwaad is dus, het te rug stoten van, het zich onttrekken aan dien gedurigen invloed, en deze onttrek- | |
[pagina 84]
| |
king is uit bewondering van 't schepsel ('t zij buiten 't zij in zich) in afscheiding van de Godheid. Dit is het beginsel der zelsheid, zelfzucht, trotschheid, of hoogmoed, en, eens plaats grijpende, wordt het tot benijding, tot zelfverheffing, tot naijver tegen God, tot zucht naar onafhanklijkheid van Hem, en dus van steeds verder en verder gaande verderf. Zoo wil men zich-zelven regeeren, de wareld regeeren; zoo, door zich-zelf weten en kennen, enz. enz. En zie daar den afval, beide van den Duivel en van den mensch. Zie daar tevens ook de ellende en 't jammer, 't geen nooit ophouden kan, maar steeds groeien moet, ten zij door eene nieuwe vereeniging der Godheid met de menschheid. Heeft nu de Godheid Zijn werk in den mensch zoo lief gehad, om zich op de onbegrijplijkste wijze met de menschheid te vereenigen, zich de menschheid in Zijnen Zoon aan te nemen, tot herstel van dien invloed, oorspronklijk aan Zijne schepping verknocht of er uit voortvloeiende, (welke invloed hier onderscheiden moet worden van een meer algemeenen, zonder welken heel 't bestaan aller schepselen te niet ware); dan immers volgt een van beide: of deze daad van God ware onnoodig, of die aanneming in Zijnen Zoon moet er zijn, en deze brengt noodwendig de erkentenis daarvan (met alle hare gevolgen) mede. En is deze erkentenis (gelijk zy niet anders begrepen kan worden) individueel, zoo is dan ook de aanneming in Christus niet anders dan individueel te beschouwen. Wy komen derhalve hier wederom op het oude rechtzinnige neêr, praedestinata fides in electis. | |
[pagina 85]
| |
Dat voor 't overige die 't Kwaad als iets positifs in zijn aart en beginsel aanmerkten, tot het denkbeeld van een positif beginsel des kwaads en dus een wezen tegen God overgesteld en Hem vijandig, en dat eeuwig als Hy zijn moest, vervielen, is even zeer klaar. En als phaenomenon is het gants niet vreemd. Maar het toeschrijven van realitas aan phaenomena is de oorsprong van alle dwaling, en heeft altijd tot Ongodistery geleid. Van daar zijn de Filozofen die de Natuur wilden verklaren in vroeger of later tijd altijd Ongodisten geweest of helden er ten minste geweldig naar toe. - 't Zelfde is waar van 't moreele als van het fyzische. De eigenlijke moralisten zijn niet licht goede verlichte Christenen, maar, het zij vermomde Epicuristen, 't zij Stoïci, 't zij Pyrrhonisten. Phaenomena zijn relative waarheden in zekeren bepaalden kring; en die er absolute theses uit trekt, is verloren. De absolute waarheid is by God alleen, en wordt ons alleen door Zijn Woord en Geest meêgedeeld. ô Wachten wy ons haar te vervalschen door indrukken van elders aangenomen. Maar wat dan van den Duivel, zult gy zeggen? - Als wezen is hy positif, gelijk de onverbasterde Engelen, de menschen, enz. - Maar zijn aart als boze, afvallige enz. is eatenus negatif; gelijk in ons ook de verdorvenheid van het hart is. 't Negative is een hoedanigheid in het onvolmaakte; en als bestaande in 't gebrek van gerepousseerde invloeden, neemt het door 't gemis van die invloeden steeds toe; en 't gevoel daarvan verwekt positive affectien en werkingen | |
[pagina 86]
| |
naar buiten zoo wel als inwendig. Doch dit behoort tot een hooger Ontologie, waarin ik U ongaarne verdiepen zou, en my niet dan ongaarne wage. Genoeg, dat de waarheid uit God is, en Zijn Woord even zoo genoegzaam is als onfeilbaar. Laat ik hier slechts nog één ding byvoegen, dat Manicheïsmus betreffende! 't Manicheïsmus zondigt 1o, in 't stellen van een positif beginsel des kwaads. 2o, in dit eeuwig en gelijk in aart met het beginsel des goeds te stellen. 3o, in het een macht toe te schrijven die algemeen en onwederstanelijk is, waardoor er een eindelooze krijg tusschen die beide beginsels is; en 4o, in die macht des kwaads te vereeren. 5o, komt hier de gruwelijke opvatting by, van die macht des kwaads voor den schepper der stoffelijke wareld te houden, en één met den God der Joden: waaruit dan alle de verdere gruwelen in leer en praktijk voortvloeien. Ik zal deze punten niet uithalen; alleen merk ik omtrent het 3o aan, dat de macht des Duivels inderdaad een negative macht is, schoon ten onzen opzichte werkend. Hier om is het, dat hy vliedt van die hem wederstaat, als de Apostel leert. Maat dat wederstaan is in ons niet, dan door 't gebed, 't geen eene toenadering en dus (zoo 't waarachtig een gebed is) een beginsel van hereeniging met God, en dus een positive invloed is, den boze weêrstrevig. Ook is alle zijn macht, waaraan we onderworpen zijn door den afval in Adam, op onze berooving van de ons oorspronklijk eigene invloeiing der Godheid gegrond; en het is hierom dat wy in den strijd tegen hem de | |
[pagina 87]
| |
geestelijke wapenen, door Paulus opgenoemd, en niets dan deze, behoeven. God heeft den Duivel geen Rijk gemaakt, geen gezag gegeven: hy heeft het zich aangematigd, op die uit het Rijk Gods gegaan zijn; en zijn werking op ons is als de werking van alles wat krachtiger is op het zwakkere, in 't zedelijke, physische, geestelijke, met één woord, in alles. Is het nu tot zoo verr' met den vervallen mensch gekomen, dat God hem geheel in het geestelijke los heeft gelaten, zoo is de invloed van den boze hem zoo eigen, dat hy dien zelfs niet meer gevoelt, even als de bevroren hand niet voelt dat het ijs koud is; en het is dus natuurlijk, dat hy dien invloed, en zelfs het bestaan des Duivels, loochent. Dit is een der doodelijkste symptomata in deze zieltoogende eeuw, die hare doodkrankte niet gevoelt, en hare razerny niet kent, maar door het versmaden van Christus, noodwendig geheel onder de tyranny des Duivels vervallen moest. In dezen toestand is Hy (onze Verlosser, Hoofd, en Koning,) 't alleen, die na loutering der Zijnen door de beproevingen die er zijn en nog verder te wachten zijn, Zijn Rijk op deze aarde zal afscheiden, en dat des Duivels vernietigen. - Wat nu van hun die tot het laatste behooren, zal worden; daarvan is ons genoeg gezegd om onzen God en Heiland te prijzen, te danken, en vervuld te worden van afschrik voor onzen zondenstaat en de gevolgen van dien zonder bekeering; en wat willen wy meer? - Bedenken wy, dat het Euangelie voor hun gegeven is die het aannemen; niet, | |
[pagina 88]
| |
voor die het verwerpen. Nog eens! dit zij aan Gods ondoorgrondelijke wijsheid, zonder menschlijke nasporing die altijd roekeloos zijn moet, overgelaten! Zie daar, lieve Vriend, wat mijn hart my ingaf, U op uwe bedenkingen te moeten voorstellen. Neem het aan als vriendschappelijke uitstorting, beproef 't, en behoud wat er goeds in mag zijn, met daarlating van de rest. Nu nog iets van ons patientjen! - Mama, die zeer veel vertrouwen in U stelt, had gaarne, dat gy by het gebruik der poeiers een dieet voorschreeft. Ei lieve, doe dit, en het zal my byzonder aangenaam zijn. Het is toch met de Doctoren als met de Profeeten; in eigen huis gelooft men ze niet. En natuurlijk is dit; immers gelooven zy zich-zelven niet wanneer de zaak hun eigen lichaam raakt en 't eenigzins nijpt. En hoe veel minder dan nog eenen indringer in de faculteit als ik my erken te wezen. - Gy kent ons knaapjen, zijn temperament en al wat daar van afhangt, en weet inzonderheid, dat hy zeer aandoenlijk is en vrij levendig. Thands klaagt hy meestal over gevoel van vermoeienis. Doch het wordt tijd, een eind aan deze lange Epistel te maken. Vaar wel lieve Vriend, wees gezegend in alle betrekkingen, en ruste de Geest des Heeren op U in alles en alom! Wy groeten U met alle tederheid, en ik teeken met de gevoelens die gy my kent,
de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 23e Novr 1823. | |
[pagina 89]
| |
25.Waarde Vriend!
Heb hartelijk dank voor uwe lieve toespraak by uwe Bijlage ter bestrijding van de Vaccine gevoegd, en voor dit andwoord aan............ Meld my (si placet et si vacat) by gelegenheid wat gy van de tegengiften als praecaveerende denkt, door hoedanige men Mithridates voor geen vergif meer aandoenlijk gemeend heeft te zijn. Ik heb dat punt nooit met my zelven recht eens kunnen worden. Immers zoo 't in neutralisatie van een prikkel bestaat, moet het tegengestelde het lichaam zoo ten eenenmaal geimpraegneerd hebben, dat het met geene gezondheid bestaanbaar is. - Ik voeg er nog een vraag by: Strekt de tegenwoordige Chemie niet zichtbaar om uit alles vergiften te trekken door concentratie der acida in alle vegetabilia en animale sappen voorhanden, en, een doodelijk beginsel hebbende, dat in de stof qua talis innig resideert; en behoort de tegenwoordige behandeling der Fransche Chemie niet meê tot de heerschappy des verwoesters, die menschenmoorder was van den beginne? Wat de woeste drift betreft, waarde Vriend, tegen ons; laat deze U niet verwonderen of hard vallen. Zy was tegen my niet minder hevig, ja meer nog, in de troubles van 1782 tot 1787, wanneer ik alleen het gruwelijkst misbruik van de Justitie ter onderdrukking en beestelijkste dwangoefening tegenstond. | |
[pagina 90]
| |
Zy zal ook nu nog hooger klimmen; doch wy zijn niet geroepen tot spelevaren; maar om tot behoudenis van de kiel waar wy op geplaatst zijn, onzen plicht te doen. Gruwelijk is de toepassing van Titus I, 10, welke gy in uw schrijven vermeldt; maar stel er Philemon 1, 7, tegen! Geloof ook dat God velen van die uit de Heidenen zijn, overgegeven heeft om tot hun uitbraaksel weder te keeren, om dat zy ingeënte (Gods goedertierenheid vergetende,) tegen de natuurlijke takken in hoogmoed geroemd hebben, en dus, afgehouwen zijn. Romeinen XI. En hopen wy, ja bidden wy, dat zy wederingeënt mogen worden door de Genade van Hem die machtig is. Hy die ons geroepen heeft, die ons troost, en in Wien wy hopen, zij met ons door Zijne Genade, gemeenschap, en Liefde, en Hem bevelen wy U, met hart, pen, en mond. Vale! de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 20 Xber 1823. | |
26.Waarde, dierbare Vriend!
Het is my inderdaad onbegrijplijk dat ik U sedert half February niet geschreven zou hebben, en ook mijne lieve Wederhelft meent wel het tegendeel te weten, doch daar ik geene aanteekening hou van mijne brieven, kan ik niets verzekeren. Intusschen, lieve Vriend, aan onzen waarden da Costa schrijvende, | |
[pagina 91]
| |
meen ik altijd tevens aan U mede te schrijven, en mijn vaderlijk hart vereenigt U steeds in zijn liefdeen zegengroet. - Dezen uwen laatsten op wien deze tot andwoord dient zou ik gisteren reeds dadelijk beandwoord hebben, ware ik niet door iets dat my overviel en den geheelen dag roofde en nutteloos maakte, belet geworden. Heden is het mijn eerste werk. Doch schrijvende of niet schrijvende, twijfel nooit, lieve Vriend, aan de tederheid of warmte mijner verknochtheid in dat gevoel dat gy my, dat gy ons-allen immers voor U kent en dat nooit verslaauwen zal. Immers is dat gevoel (en het kan niet anders) wederkeerig, en over en weder behoefte en wellust der ziel, door den zoo kennelijken, zoo onwaardeerbaren zegen des Almachtigen in het Goddelijk offerbloed der verzoening bevestigd, en onveranderlijk als onze gemeenschap in Jezus Christus. In Hem zijn wy Broeders, zijn wy één, één hart, één gevoel, en onafscheidbaar. Zeer heeft uw brief ons verkwikt (altijd en volstandig is elk schrijven van een onzer lieve kinderen in den Geest, ons eene verkwikking der ziel) en inzonderheid door de treffende schildering van dat zaligend gevoel des harten, waar van uwe taal zoo doordrongen is, en geheel uwe ziel als overvloeit! Ja, lieve Vriend en broeder! Zalig is 't zich zijns Verlossers eigendom te gevoelen, in Hem te leven, te bewegen, te zijn, en met dit gevoel is een hemel in 't hart verbonden die onuitsprekelijk is. Ja, het is zoo, mijn Zoon, alle gebeurtenissen, de | |
[pagina 92]
| |
physique zoo wel als de moreele en politieke, kondigen ons de nadering van den grooten dag des Heeren aan; doch het Hoogduitsche stukGa naar voetnoot(1) dat gy my mededeelt omtrent het starrenkruis is louter dweepzucht als den Duitscher eigen is en als hy in alles brengt, en wel tot die zoo verfoeilijke Naturdienst behoorende, die zoo veel veld wint, en waar men dan 't Christendom meê vermengt en vervalscht. Dat Kruis is een starrenbeeld als al de overige en sedert het eerste omzeilen der wareld dus genoemd toen men de vaste starren daar ter beter onderscheiding in willekeurige beelden omschreef. Het staat even boven den Zuider poolcirkel, en bestaat uit vijf vrij blinkende starren in deze richting waar men even goed eene andere figuur uit had kunnen maken; en inderdaad zijn er vele starrenbeelden in onze Noorder hemisfeer die het kruis duidelijker vertoonen, b.v. in de Zwaan. Wacht U, lieve Vriend, van dergelijke Mofferijen, waarin niets dan 't opzettelijke bedrog der praalzucht is; waarmeê de Antichristische duivelenhoogmoed de voorzegging onzes Heeren in 't Euangelie wegens de verschijning van het teeken des Zoons des menschen godslasterlijk vermengt met een boos opzet. Zulke streken behooren mede tot de listen des Bozen, die zich van alle menschlijke wetenschap meester maakt en overal voorzit. Ik verheug my de gelegenheid te hebben om U dit op te dekken, en voor al zulke emfatische schriften te waarschouwen.
| |
[pagina 93]
| |
Naar uwe Bijdrage over de Vaccine verlangen wy zeer. Intusschen kwam my gisteren ter hand een werkjen onder den tytel: Traité historique des dangers de la Vaccine par P. Chappon, Docteur en Médecine &c. dat reeds twintig jaar oud is en vol observatiën van doodelijke en jammerlijke of ontrustende uitwerksels en gevolgen der Vaccine; deels van den schrijver zelven, deels van Beaume, le Roi, Goetz en anderen die zich toen in Frankrijk tegen dit zoogenaamd praeservatif verklaarden, als uit de schriften der Vaccinatorenzelve geput. Kent gy dit boek? Schoon my niet toebehoorende kan ik 't U echter wel mededeelen indien U dit eenig genoegen deed of van nut mocht zijn. Wat onze gezondheid betreft, lieve Vriend; deze is zeer slecht, kwijnende en telkens met toevallen afgebroken. En hoe kan het na zulk een winter en in zulk eene luchtgesteldheid, anders zijn? Doch in zwakheid is sterkte, en God zij in dit alles geloofd! Wees verder van ons allen gegroet en gezegend en omhelsd, en groet wien 't behoort van ons, my altijd geloovende den Uwe, bilderdijk. Leyden, den 18n Maart 1824. | |
[pagina 94]
| |
te doorlezen, en het heeft my verblijd en verbaasd door de kracht der overtuigende waarheid, die met alle de zachtheid uwer ziel zich daarin uitgestort heeft. Waarlijk het is voortreflijk geschreven, en de Geest des reinen Christendoms zweeft het door. Het kan niet anders, of 't moet als kennelijke zegening van omhoog, de oogen verlichten en de harten doordringen, op wie de verblinding en verhardheid niet als een oordeel gelegd is ten toonbeeld van Goddelijke strengheid en kastijding. Ja, het is dus dat men in de Mogendheid des Heeren den strijd voert. Heb dank voor dit werk niet slechts, maar ook voor uwen belangrijken en tederen brief. Gezegend zij U die hartelijke uitboezeming over uwe zoo aandoenlijke geestelijke staatverwisseling! en gedankt en geloofd zij de Vader der lichten, die U zoo genadig als wonderdadig getrokken heeft en in Zijn Genaderijk ingelijfd. Bidden wy, ja, voor elkander, tot Hem die in den Hemel voor ons allen bidt, dat Hy zich ons hart geheel toeeigene, en ons vernieuwe ter heiliging! Aan Hem-alleen zij alle eer, en alle dank, en in Hem zijn wy één. Inderdaad treft my 't geen gy van de drie sterfgevallen opmerkt. Ja, gy zegt wel: Ook in 't wegnemen der menschen in 't bepaalde uur, is de weldadigheid des Almachtigen niet te miskennen, hoe weinig wy ook in- en uitwendig van menschen of betrekkingen kunnen of mogen oordeelen, of daarvan weten. God alleen weet, hoe lang ons toebrengen (van wat aart dan ook) voor ons-zelven, voor Zijn | |
[pagina 95]
| |
Rijk, voor de menschelijke maatschappy, nuttig is, en wanneer 't afbreken daarvan. Hy geeft geene reden van 't geen Hy doet (en hoe zouden wy die reden, gaf Hy die, verstaan?) Maar Zijn doen is goedheid en wijsheid. Erkennen wy dit in alles, in 't minste als in 't meeste! Ook de hairen van ons hoofd zijn alle geteld. - Houden wy vast aan 't waarachtig geloof, den reinen Genadeleer, de allerbyzonderste Voorzienigheid, en zien wy de Alvermogende hand in 't bestuur van alles! Zonder dit wentelen wy om in het oude Filozoofsche Heidendom, hetgeen niet te verwonderen is dat zoo veld wint, sedert men de Wetenschappen van het Christendom afgescheiden heeft. - Wy, blinde menschen wroeten altijd tegen, maar het was niet sine Numine dat de Afvallige Keizer Juliaan, de Christenen van de deelhebbing aan het onderwijs der Grieksche en Latijnsche Letteren enz. uitsloot. Had die uitsluiting volkomener en voortdurend gewerkt, het Christendom ware zuiverer gebleven en zou op geene Platonische of Aristoteliaansche grondslagen opgebouwd zijn, waardoor het ontaarten moest. Men treurde en morde daar over: 't manna was niet genoeg, daar moest vleesch zijn, maar de kwakkelen......! De inwilliging onzer verkeerdheden is t' allen tijde een miskende maar zeer gestrenge straf voor het willen kiezen van zijn eigen weg in plaatse van dien des Alwetenden. - Afzondering heeft de Kerk gevormd en haar de wareld doen overwinnen, alle samensmelting of vermenging van haar met het Onchristendom is haar | |
[pagina 96]
| |
verdelgend. - Uit dit oogpunt beschouw ik ook de waarlijk godlooze afscheiding van Kerk en Staat in 1795; te gruwlijker om dat onze Staat aan de Kerk hangt, door de Kerk, en als bloote omkleeding der Kerk gesticht is. Maar na dat de Staat in 't Europeesch Systema een integreerend deel was geworden, was de Kerk geen Kerk meer, dat is, geene afzondering voor het Rijk van Christus, en daar toe moet zy (als by de opkomst) wederom vervolging ondergaande, te rug gebracht worden. Treuren wy dus niet, zijn wy blijde, indien wy lijden en door 't vuur gelouterd worden. Dit hereenigt ons onderling in den gezegenden Heiland, en moest Zijne komst voorgaan. Doch ik weide te breed uit, en moet, ook om dezen met de post te verzenden, afbreken, hoe zeer het my streelt my met U te onderhouden. Wy sukkelen hier alle drie; en ik verbeeld my dat de nooitverwachte graad van vochtigheid van dit ons huis, daar al zeer veel aan toebrengt. Ook zijn wy allen sedert maanden tijds zwaar verkouden in 't hoofd en op de borst, koortsig en rheumaticq. - Wy verheugen ons in de onderstelling (nam facile quod volumus, credimus) dat uwe gezondheid wat bestendiger wordt, en uwe asthmatique paroxysmen minder. God geve, dat het inderdaad zoo zij, als wy uit berichten opmaken. De woede tegen da Costaas Sadduceen is reeds vroeg ontstoken. Ik had het nog niet ontfangen, toen ik reeds schrijvens daarover ontfing. Razend zijn sommigen daarover. Anderen roemen het hooglijk wegens | |
[pagina 97]
| |
de gematigdheid van dat Stuk. - Nu, binnen kort, zal 't wel wederom tegen mijnen nieuwen Dichtbondel losbreken. - Wat al prulschrijvertjens en boekwurmtjens hebben er verplichting aan ons driën! De Genade des Heeren zij over U (en moge 't zijn over ons allen) vermenigvuldigd! Deel onzen hartlijken, ouderlijken, broederlijken Christengroet mede aan wie ons dierbaar zijn, en wees t' allen tijde en in alles verzekerd van de liefde en verknochtheid waar mede ik teeken, de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 28n April 1824. | |
28.Waarde Vriend!
Ja, het zou ons recht aangenaam geweest zijn, U nevens onzen waarden da Costa te ontfangen en zoo kort of lang het dan ook ware, aan 't hart te hebben mogen drukken. Doch, indien het de alleen heilige wil toelaat, zien wy ons binnen kort te Amsterdam. Heb intusschen dank voor de fraai ingebonden Exemplaren van uwe heerlijke bijdrage tegen het beestensmet. Wy zijn hier nog zwakkelijk en sukkelig, doch 't schijnt langzaam beterend. Mijne Egâ schijnt zich thands wel te bevinden by 't gebruik van de IJslandsche mosch en van de radijs. Doch zeer zwak is ons hoofd, en het mijne inzonderheid ten opzichte van geheugen en alle aanwending van attentie. | |
[pagina 98]
| |
Het geweldbedrijven, mijn Vriend, tegen al wat wel denkt, moet noodwendig groeien met den wrevel, nu de volstrekte illusie van den hoogmoed der zich-zelfaanbidderen, waardoor zy ons verachten konden, door al wat zy schrijven verzwakt en getergd wordt, daar zy hunne minderheid in denken en kracht van overtuiging gevoelen, en de dronkenschap allengs als evaporeert. Eerst was er by hen een valsch medelijden met die hun licht niet hadden, nu daartegen, zien zy de nuchter geblevenen met een spijt aan, die zy aan zich-zelven verheelen, maar die niet te min hen prikkelt en pijnigt. Zy ondervinden daarby, dat hun gewoel en gebruisch op het algemeen een verkeerde werking doet, en de harten en verstanden zich tegen hen toonen. Want aan Christus zijde alleen is het waar: die niet tegen ons is, die is voor ons, om dat Zijn Rijk voortgaat. Die op de Trekschuit naar Haarlem varende van de plecht naar den stuurstoel loopt, mag (zoo hy 't hard genoeg doet) wat nader aan Amsterdam komen of 't zich verbeelden, maar die stil zit nadert zonder loopen waar de bestemming is. Zy mogen het dus inzien of niet, zy hebben er eene duistere perceptie van dat zy te rug gaan, en worden dus woedend tegen al wie niet met hun meê doen om den vaart tegen te streven; niet dat ieder dwaas genoeg is om niet in te zien, dat al liepen al de passagiers van voren naar achteren de schuit, zy toch allen ter bestemming aankomen moesten; maar om dat zy in hunne dwaasheid gesterkt willen zijn door medestanders, wier stilzitten hen beschaamt, en hun ge- | |
[pagina 99]
| |
weten wakker houdt. Deze wrevel moet in volstrekte razerny ontaarden, en het is volkomen hetzelfde geval als met het anders zoo verdraagzame Heidendom, wier woede tegen de onnoozele Christenen immers geen maat hield. 't Is hetzelfde Heidendom weêr, en nog trotscher en gevoeliger voor de veroordeeling die het ondergaat dan in den eersten tijd. De duivel, buitengeworpen, Joannes XII, wilde zich toen staande houden in 't Rijk der wareld; nu wil hy er zich in herstellen. Bedriegen wy ons derhalve niet in uitzichten; de scheiding tusschen de kudde des Heilands en die 't rijk des verderfs aanhangen wordt bereid, en zoo dra zy daar kennelijk is, zal de vervolging aan 't hollen slaan, en voorthollen tot uitersten waarvan men geen denkbeeld heeft. Doch de Heer van alles zal de zijnen behoeden en sterken; en watis by dat alles ons te vreezen, dan ons eigen hart? - Had de Overste der wareld niets aan onzen Zaligmaker, (Joann. XIV) hy zal ook niets hebben aan wie hunnen Heer toebehooren, en wie niets van Zijne liefde scheiden kan. Wy verlangen zeer, U te zien, en mondeling te betuigen hoe hartelijk wy U liefhebben. Zij de zegen des Allerhoogsten steeds over U in de liefde en in de gemeenschap des Heiligen Geests; en moge de genade steeds vermenigvuldigd worden over ons allen, in blijmoedigen dank en onderwerping! Amen. de Uwe, bilderdijk. Leyden, 29 May 1824. | |
[pagina 100]
| |
29.Waarde Vriend!
Ik kan niet nalaten, by het paket van brieven naar Amsterdam afgaande, ook een zegenenden groet aan U in het byzonder te zenden, wiens tederheid my steeds zoo gevoelig treft. Uw recht lieve en Christelijke brief van den 20n was my ook recht verkwikkelijk en schildert uw aandoenlijk hart volkomen. Heb dank daarvoor! - Voor my, ik ben tegenwoordig zeer dof en als onderdrukt door benaauwdheden die (op mijn gevoel) haren zetel in en omtrent het diaphragma hebben. Deze benaauwdheden nemen toe, naarmate de hoest vermindert, en daarby zijn gedurige gonzingen in 't hoofd. Verstoppingen in de primae viae onderstel ik daarby, maar zie geen kans om die los te maken, daar zwakke middelen my niet aandoen, en sterkere altijd met spasmen en kramppijnen werken, die my te geweldig aangrijpen. - Zeker is het, dat de vochtigheid van dit huis mijn lichaam geheel verwoest, en waarschijnlijk zal het wel de causa occasionalis van mijn dood zijn. Het zij zoo, behaagt het Gode; ontijdige dood is er niet, en de mijne heb ik meer dan zestig jaar lang te gemoet gezien en dagelijks als raderende verbeid. Mocht slechts de lichaamsaandoening den geest zoo niet belemmeren! Doch wat willen wy meer dan lijdelijk in de hand onzes Heeren zijn! Verwachten wy, dit is 't al, in eene volkomen overgift van ons-zelven! | |
[pagina 101]
| |
‘Waarom (dit vraagt gy,) willen wy altijd iets zien om te kunnen hopen? Het is om dat hopen op gelooven steunt, en geloof inderdaad een geestelijk gezicht, een bevinding is. Hierom hangt het gelooven niet aan ons, maar het is iets lijdelijks, even gelijk het zien ook in het physische is. Het hopen nu is een graad van geloof, behelzende een vereeniging met het geloofde, eene omhelzing daarvan, waarin 't lijdelijke tot werking overgaat. Doch men scheidt het af van 't geloof, en dus mist het dan zijn wezen, en zoekt het gezicht buiten zich. Even zoo is liefde geloof, geloof in werking overgegaan. Geloof is innig gevoel van de zaligheid; liefde is dat gevoel van lijdelijkheid, tot werking overgaande; geloof is doordrongenheid van zaligheid; liefde is uitbreiding daarvan naar buiten. - Doch wellicht spin ik dat wat al te fijn. Hoe 't zij, 't spreekt van zelfs dat dit lijdelijk en werkend niets anders dan in relativen zin verstaan moet worden; want werking die gevolg van lijdelijkheid is, is inderdaad in het subject zelve lijdelijk; en de werking laat zich alleen ten opzichte van het object zeggen. In allen geval is iets te willen zien om te kunnen hopen alleenlijk in zoo verre verkeerd, dat men, buiten God en Zijn Geest, in de uiterlijke voorwerpen den grond van de hoop zoekt; en dit is menschelijke voorbarigheid, waarvan niemand gants vrij is. - Gy noemt dit wel te recht menschelijke berekening. - Ja, de esprit de calcul heeft zich van alles meester gemaakt. Hy is 't die Staats- Krijgs- Natuur- ja Zedenkunde bestuurt en beheerscht, en het gantsche | |
[pagina 102]
| |
menschelijk gedrag regelt. Hy is inderdaad de geest der Eeuw, en uit den boze. Dit doet de zoogenaamde Mathesis die alle practikale Logica verwoest heeft, en een van de krachtigste middelen ten verderve in de hand des Verdelgers geworden is. Geloof my: alles hangt tegenwoordig aan één, en in de laatste halve eeuw is het systema van verdelging tot zijne volkomenheid gebracht. Nu hangt het nog aan één punt: het volkomen consolideeren der algemeene Monarchie kerkelijk en wareldlijk in één, waaraan nacht en dag gewerkt wordt, en de volstrekte vereenigde poging ter uitroeiing des Christendoms; en dan zal de dag des Heils doorbreken. Apocal. XIX. Klimmen wy dus gerust op den Nebo. Wy zien en mogen veellicht sterven eer de dag daar is, doch wy zullen herleven. Nu, vaarwel, waarde Vriend, wees gegroet en gezegend van Uwen oprechten en hartelijken bilderdijk. Leyden, 30 Juny 1824. | |
[pagina 103]
| |
onmiskenbaar. Mochten wy die zalige oogenblikken slechts naar plicht en behooren waardeeren! Ja mochten wy verwaardigd worden, de indrukken Zijner nabyheid steeds en aanhoudend te ontfangen, en waarlijk in Hem te leven en te zijn. Gy vraagt mijn gevoelen over 't Criticismus? - Wat meent gy daarmeê? Het woord heeft zoo veel beteekenissen in onze dagen, en alles schuilt onder dien naam. Doch 't woord-zelf is afgodery en autolatrie, om dat het eigen oordeel onderstelt en aanneemt over waarheid en valschheid, en dit niet slechts secundum quid, maar absolutè. Kant heeft eigenlijk gezegd, alle absolute kennis van ons uitgesloten: maar zijn systema quâ positif bestrijdt zijn beginsel met zijn zoogenaamd transcendentaal. Dit is 't lieve appeltjen geworden, waarin de afval des laatsten tijds (in nog hooger graad en sfeer) dien van Adam vernieuwd en voltooid heeft. Toen wilde de mensch 't goed en kwaad kennen; en nu God-zelf kennen en Hem niet alleen gelijk, maar boven Hem zijn. Alles immers, lieve Vriend, is Heidendom: leven, handelen, willen, doen, of er geen God is. Alle roem is filozofie; van Godsdienst geen woord, en ook die wordt tot silozosie gemaakt. Zedelijkheid wordt op silozofie gegrond. Van Genade en Geloof als de bron alles goeds in ons, geen gewag! ‘Propter virtutem jure laudamur et in virtute' rectè gloriamur. Quod non contingeret, zegt Cicero, si id donum a Deo, non a nobis haberemus. Quis quod vir bonus esset gratias Deo egit unquam &c. - Virtu- | |
[pagina 104]
| |
tem nemo unquam acceptam Deo retulit.’ - Zie daar de wijsheid onzes tijds, die men den kinderen, in plaats van Catechismus en Godsdienst ab unguiculis instampt. Hierom moet elk Cicero zoo vlijtig lezen. - Daar is geen ware Christelijke Kerk meer te toonen in massa, hoe klein ook. Zie daar 't ware merk der laatste tijden! Dat God echter de Zijnen stuksgewijze verzamelt in den band des Geloofs door Zijnen Geest is even zichtbaar, en ach! hoe vertroostend! Mogen wy slechts een vol vertrouwen bewaren! Bidden wy daar om, en onze hoop zal niet beschaamd worden. Wy verheugen ons hartelijk in de herstelling van Mevrouw Belmonte. - Wat my betreft, ik heb noodig geacht, my dezen achtermiddag eene lating te laten doen, die ook geschied is. Doch ik word dof, werkeloos, en gevoel op den duur eene koortsige en altijd rheumatique malaise........ Hierna langer, doch ik wilde uw lieven brief niet onbeandwoord laten, en zoo ooit, 't galmt my sints lang altijd door 't hart, Omnem crede diem tibi diluxisse supremum. Bid gy, dat de Algoedheid ‘my niet in den tijd des ouderdoms verwerpe, en niet verlate terwijl mijn kracht vergaat!’ Vaarwel, Lieve Vriend, groet alle de onzen, en geloof my steeds met de gevoelens die gy my kent, den Uwe, bilderdijk. Leyden, 23en July 1824. | |
[pagina 105]
| |
31.Teêrgeliefde Vriend!
Uw lieve aandoenlijke brief van den 7n heeft my by uitstek getroffen. Dank zij den Allerhoogste, innige dank, voor den zachten, den troostrijken, den verkwikkenden geest die er in ademt, en waarvan gy zoo geheel, zoo volkomen doordrongen zijt! Ik gevoel het, mijn lieve Vriend, zoon, en broeder, ik gevoel het, dat gy, dat gy beide, die my in Christus gewonnen kinderen zijt, voor my bidt, en ik dank er weldaden aan, van vertroosting, versterking, in oogenblikken van flaauwmoedigheid. Doet zoo, gaat zoo voort, zijn wy één in ons Goddelijk Hoofd en Verlosser; ook mijne zuchten zijn voor U, en de deelgenoten onzes Heils. Met dat alles is sedert een geruimen tijd mijn wijze van zijn, mijn geheele toestand, dof, geesteloos, en, naar mijn gewone gevoel te rekenen, neêrslachtig en koud, ja als van een hooger wareld vervallen en afgescheiden. Ik schrijf dit voornaamlijk toe aan eenen belemmerden toestand van 't zenuwgestel, my nu maanden lang byblijvende, en die my als gants onbekwaam maakt om iets te doen. Poëzy, studie, alles ligt by my, en het lichaam trekt my als neder in de grove stoffelijkheid. - Inderdaad gevoel ik dit zelfs noodig te hebben, om meer en meer van mijn verderflijk en verdorven ik ontslagen te worden, gelijkerwijze als in physicis somwijlen een vaster verstop- | |
[pagina 106]
| |
ping noodig is om een koorts te verwekken die 't kwaad van de eene of andere bezetting der ingewanden verdrijven moet om eene volkomener gezondheid te geven; maar de toestand is ziekte, en zoo is de mijne naar den geest. Niet, dat ik niet gerust zou zijn op den grooten, den eenigen Geneesmeester, die niets uit Zijne Goddelijke hand laat vervallen, maar ik lijde in dezen staat van kwijning, waarin zelfs het gebed in verstrooiing en aftrekking verloren gaat. Ach, wat zijn wy menschen, wien zelfs de weldaden, niet slechts wareldlijke, maar ook geestelijke, dikwijls onttogen moeten worden om van de volstrekte afhanklijkheid overtuigd te blijven, die men somtijds met mond, met verstand, en met hart belijdt, terwijl er echter in dat hart een vezeltjen woelt, dat onzes ondanks toch op eigen-zelfheid roemt, en kwam de Genade niet tusschen beide een doodlijken spasmus aan alles zou meêdeelen en het leven verwoesten! Bidden wy voor elkander, lieve Vrienden zoo vele wy broeders in 't geloof heeten mogen, en bidden wy in overtuiging, dat ook Hy die ons in alles gelijk wilde worden uitgenomen de zonde, ook met en voor ons bidt! Gaarne had ik (en gy zult er, hoop ik, niet aan twijfelen) my in uw midden bevonden met mijne lieve Wederhelft; maar gy kunt U niet voorstellen, hoe zeer my alle reizen tegen de borst en nadeelig is. Zelfs kan ik niet zonder eenigen afschrik aan een reisjen naar Amsterdam of de Haag denken. Ik heb zoo veel in die twee plaatsen geleden, 't geen nie- | |
[pagina 107]
| |
mand zich voor kan stellen, en alleen het besef, het overtuigd besef van plicht, zou dit gevoel kunnen overwinnen, dat my op het denkbeeld van derwaart te gaan, altijd aangrijpt. Altijd heb ik afkeer van reizen gehad, en ik heb het my des niettegenstaande rijklijk moeten getroosten. Wordt het weder noodzaaklijk of plichtig, blijmoedig gave ik my over, als in alles, maar zonder dit, is het my of ik kwalijk doe, de rust die my de Voorzienigheid thands in mijn ouderdom heest geschonken niet op haren prijs te schatten. Ook wordt mijn hoofd daaglijks zwakker, en niet bestand tegen eenig gewoel of geraas. En is dit te verwonderen na al wat het geleden heeft? Uwe observatien, lieve Vriend, wettig ik volkomen, en ik heb daaglijks gelegenheid, ze bevestigd te zien. Het is alles samenzweering tegen den Heer en Zijnen Gezalfde; en gelijk er geene vrijheid dan in Christus is, mòet noodwendig de afval de allergruwlijkste dwinglandy met zich sleepen. Nimmer is die zoo groot geweest als in deze dagen, en, zoo belachlijk als nog de voorslagen van den fraaien Dr. - voorkomen moeten, zulke en nog erger dwang staat ons voor de deur. - En hoe kan dit anders? - Te voren was elk Gouvernement een bestuur onder God, God en Zijnen Gezalfde erkennende, als zijn grondslag en beginsel, en zich-zels als onderworpen aan Zijne aanbiddelijke Voorzienigheid, onder wier bescherming en overbestuur het gevoelde te moeten waken, bidden, en arbeiden. Maar thands wil en handelt men vrijmachtig, neemt de macht en het recht | |
[pagina 108]
| |
uit zich-zelven, en is door geen wet of plicht beteugeld, daar men er geen erkent, dan dien men zichzelven geeft. Wat gruwlijker verbastering (ik vraag het) is er mooglijk? Wat palen, wat perken zijn er nu, waar binnen men zich opsluiten zou? Geen Heidendom-zelf was ooit zoo verr' vervallen. - En vragen wy dan nog of't het laatste der dagen zij? Indien de openbare gebeurtenissen, indien de bezoekingen die God over de aarde vermenigvuldigt, indien de allerzichtbaarste vervullingen der profecyen, ons daarvan niet noodwendig vergewisten, zoo zou nog dit uiterste van afval, verblinding, dolheid, en dwaasheid ons moeten overtuigen, dat met de altijd toenemende, de geometrische progressie van deze afwenteling ten afgrond, het einde naby moet zijn, en met ieder oogenblik toenemende stappen nadert, zoo wel als dat de beestelijkste tyranny tot de nooit gehoordste stappen moet en zal overgaan. Niets anders moeten wy ons voorstellen, niets anders dan in het gebed om volstandigheid, by den plicht volharden, niet uit zucht of uitzicht meer van den stroom te keeren, maar uit overtuiging van den plicht en zucht voor den Heiland aan wien wy behooren, en die de zijnen vergadert, bewaart, en geleidt door verzoekingen, ramp, verdrukking, jammer en dood, tot den grooten aannaderenden dag, als die ongerechtigheid der godslastering vervuld zal zijn. - Staan wy derhalve, lieve Vriend, voor de waarheid, de Godlijke waarheid! Laten wy niet af, onverschrokken, onaangedaan over alle woelingen, smaadheden, onderdrukkingen, | |
[pagina 109]
| |
en wat daartoe behoort, voort te gaan in haar te verdedigen met al de vrijmoedigheid der overtuiging, en onder Gods zegen in 's Heilands aanbiddelijken naam; op dat elk die aan 't kruis heest gegrepen, 't moge vasthouden, ten einde niemand zijn kroon neme: en zegge ook niemand kleinmoedig: ik kan het niet keeren, ik moet het wel opgeven! - Neen, niemand, geen duizend-duizenden van ons aardwormen kunnen 't keeren, maar wat is dit? Hy leeft, die het keeren zal, en ons (elk op zijn plaats) in de slagorde stelde, waar hy staan, en (wil Hy dit van ons,) sterven moet; en dit sterven ook zijn wy Hem schuldig, en Hy zal het vergelden als of't meer dan schuldigheid geweest ware. Hy zal het vergelden als liefde, en met liefde en heerlijkheid. Laten wy middelerwijlen bedachtzaam zijn op onszelven, in den weg des Heeren niet vooruit te willen loopen. Hy is het, die Zijnen tijd weet, Hy die de tijden bepaalt en in Zijne hand heest. Daar valt nog meer door te staan, en de ellende moet tot hooger peil klimmen, eer Zijn dag aanbreke. Een vreeslijke storm is gewis voor ons warelddeel op handen. Het verbond der Vorsten, dat wederom de blasphemie aan het voorhoofd draagt, staat te vallen en de schok zal alles doen schudden, en dan zie ik 't afgrijslijke van die dagen te gemoet, waarin geene ziel behouden zou blijven, indien God ze niet op het gebed der weinige geloovigen verkortede. Gedenk er my by, lieve Vriend, want mijne loopbaan (en dank zij den genadigen Beschikker onzes lots!) loopt ten | |
[pagina 110]
| |
einde. Moog ik in zegening op my toepassen het laatste vers van Daniel! En zien wy alle die hier in 't geloof der genade vereenigd zijn, ons dan weder! Gisteren is Mevr. Tydeman van haar dertiende kind (een zoon) gelukkig bevallen. Gelief dit mede te deelen, waar het opwekkend en bemoedigend zijn kan! Ware ik Koning, ik zou alle gelukkige bevallingen in de Nieuwspapieren doen zetten, en zeer weinig anders dan dit. Doch ik zou een vreemde soort van Koning zijn, dit beken ik, en had er nooit lust toe. - By dit kraambericht verzoekt mijne Egâ my, tevens niet te vergeten, dat ik U melde dat zy 't te dier gelegenheid mede wat drokker heeft, doch op morgen aan Mevr. da Costa hoopt te schrijven, 't geen gy wel zoo goed zult willen zijn van mede te deelen. Ik schrijf ook spoedig aan onzen dierbaren Vriend, van wien wy heden zeer lieve brieven ontsingen, ons hartelijk welkom. Deel hem en den zijnen, en alle de onzen, die des Heeren eigendom zijn, onzen hartlijken en zegenenden groet meê, met de betuiging der hartelijkste verknochtheid, van den lieven en gevoeligen Lodewijk als van ons beide. - Wees Gode bevolen met al wat U dierbaar is, en zij de genade, de liefde, en de kracht Gods in onzen Heere en door Zijnen Geest in en over U en ons allen steeds vermenigvuldigd! Amen! Ik ben met, de onveranderlijkste gevoelens, dien gy my kent, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 13 Nov. 1824. | |
[pagina 111]
| |
32.Waarde Vriend!
Hoe druk het heden hier is, kan ik toch den dag niet laten voorbygaan zonder U den zegenwensch van het hart, by zoo vele welke gy te dier gelegenheid met den mond ontfangen zult, uit te drukken. Doch wat zeg ik, uit te drukken? De harten verstaan dien van elkander, waar Christus genade ze heiligt, maar woorden bevatten hem niet. Zij dit nieuwverschenen jaar U gezegend, en brenge ieder dag daarvan, gelijk hy ons de toekomst des Heeren nader brengt, nieuwe sterkte in 't onwankelbaar geloof aan Hem, in 't gevoel van Zijn Geest, en in de volkomener overgifte van ons aan Zijn eenig wijzen wil en besturing, voor U, my, en ons allen met zich! - Ik verneem dat een nieuwe smart U het hart drukt door de ziekte van uwen Heer Vader. Het treft my, hoe moet het U treffen; doch gy bidt voor hem, en ô het gebed van een kind voor zijn vader, als dat van een vader voor zijn kind, in den naam van Jezus Christus gedaan, is zoo machtig! Het oprechte gebed door Christus is 't gebed voor Christus-zelven die ook voor ons bidt en zich met den in Zijn naam biddende vereenigt; en zou 't onverhoord zijn! Gods wegen zijn ons te duister, maar wees gerust in Hem voor Wien zonde en schuld der Ouderen hunne kinderen drukt, en ook de Genade (ja, mijn hart zegt het my) omgekeerd werkt. Ach ook 't geloovig ge- | |
[pagina 112]
| |
bed wordt voor onzen naasten, wie hy zij, verhoord, en zou 't hun wier afzetsels wy zijn, niet baten? - Bid, mijn Vriend, bid met vrijmoedigheid, wy bidden met U; bidden wy slechts dat wy bidden mogen en niet twijfelen. - De vrede des Heeren zij met en wone in U, onberoerd, ongestoord, en dagelijks meer bevestigd! Wat is er, waarvoor wy niet eenmaal Gods wijsheid en ontfermende goedheid danken zullen, hoe duister en akelig het ons hier in het stof is? Danken wy steeds, biddende; en bidden wy dankende, ô mijn Vriend, en ontfang de troost die gy behoeven mocht in deze toespraak van uwen Vaderlijk lief hebbenden bilderdijk. Leyden, 1e Jany 1825. | |
33.Waarde Vriend!
Ik ben U nog andwoord schuldig op uwen laatsten recht aangenamen, hartlijken, en Christelijken brief, en daar by is de schuld van dankzegging vermeerderd door uw pakjen met de twee Exemplaren van uw nieuw stukjen over de Koepokken. Niet alleen mijne ongesteldheid en de traagheid die zy meêbrengt, noch ook de ophooping van brieven die te beandwoorden zijn, zijn oorzaken van mijne verachtering ten opzichte van U en van onzen besten vriend en broeder da Costa, maar daar is nog iets zeer byzonders bygekomen, dat my veel tijd en belemmering neemt en geeft. | |
[pagina 113]
| |
Daar is de Engelsche Dichter Southey uit de lucht komen vallen, op reis een ongemak aan 't been hebbende opgedaan, dat hem nog veertien dagen of langer zal beletten te gaan; van wien, volstrekt onbekend met alles en ieder hier te land, ik onverwacht een biljet ontfing van verzoek om hem een Chirurgijn te willen zenden. Ik ging tot hem, vond hem met het been geweldig gezwollen en ontstoken en de source des ongemaks uit den beet van een insect ontstaan, en zeer pijnlijk. Niet sprekende dan Engelsch kon hy zich niet doen verstaan, en ik vond er niet anders op, dan hem, na de eerste en tweede nacht, de pijn wat verminderende, tot mijnent te doen overbrengen. Hoe dit nu mede gèneert kunt gy begrijpen, zoo wel als dat dit my wederom veel tijd kost. Intusschen is de man zijnen omgang wel waard, en wy vinden zeer veel overeenkomst in hem met ons in gevoelens en denkwijze. Mijn brief zal deze reis kort moeten zijn; ontschuldig my ook by onzen dierbaren vriend en alle vrienden, en groet en zegen allen, van onzentwege en uit ons hart. - Mijne Egâ dankt U inzonderheid mede recht hartelijk voor uw dierbaren brief, en zoo doet onze Lodewijk wien gy een allerbyzonderste verknochtheid voor U hebt weten in te boezemen ook voor uw aandenken aan hem. - Wy zijn wel eenigzins sukkelend, maar het gaat nog al, en zijn dankbaar. Bidden wy, mijn Vriend, met en voor elkander, en zijn wy blijmoedig in 't opzien tot onzen Goddelijken Verlosser en 't gevoel Zijner genade, steeds smeekende om den Geest die voor afdwaling behoedt, en la- | |
[pagina 114]
| |
ten wy nooit verflaauwen; nooit wanhopen, maar ook niet te licht onze wenschen verwezendlijkt achten, en, onzen weg wandelende in 's Heeren mogendheid, het best hopen, zonder te vaardig 't uiterlijke aan te nemen. Ik herinner my altijd aan de Nykerker beroerte ten tijde van kort voor mijne geboorte. Daar worden ook rollen gespeeld en somwijlen zelfs ter goeder trouw. De vraag is altijd: zijn de personen wel innig en genoegzaam ontdekt aan zich-zelven? Waar dat ontbreekt, is het zoo dikwijls een ijdele wind die het hoofd doet duizelen, en zulk een enthusiasmus breidt zich dan uit, duurt eenige weinige jaartjens, en valt dan in eens, tot groote ergernis der ware Christenen en bespotting der waarachtige godvrucht. - Niet, dat ik oordeele; neen, maar ik weet wat de hoop ten goede in uw tijd van jaren en een gestel als het uwe is, vermag. Hoe het zij, zulke zaken zijn in den weg des Heeren, en Hy zal Zijn Rijk vestigen. Maar ik wacht nog meer en grooter verdrukking niet slechts, maar ook nieuwen afval. Nu vaarwel, dierbare Vriend, wees den Heere bevolen en geloof my (na ons aller hartlijken groet) den Uwe, bilderdijk. Leyden, 30e Juny 1825. | |
[pagina 115]
| |
asthmatischen paroxysmus dank ik U voor uw aangenamen laatsten, en voeg er een lettertjen by ter verdere geruststelling omtrent onzen zwakken en sukkelachtigen toestand. - Wel te recht klaagt gy over het zedelijk verval, waaraan het physische en intellectueele zoo zichtbaar verknocht is, en het geen noodwendig steeds toeneemt, en geen uitzicht oplevert dan van een steeds toenemende verergering, ten zij door eene onmiddelijke tusschenkomst van Gods almachtige hand. - Alle menschlijke middelen zijn afgesneden, en geheel het menschdom vervalt meer en meer in alle betrekkingen. - Hetgeen gy my meldt van X - bevreemt my niet zeer. Doch alles is met dezelfde dolheid ingenomen, en waar nog eenig goeds in was of scheen te wezen, het wordt er door verwoest. - Zie Lamartine met zijn vergoden van Lord Byron, zie Chateaubriant met zijn fraai geschrijf voor de Grieken. 't Is alles 't herstelde Heidendom. 't Geen gy my meldt van den Zoon van H -. is hoogst aanmerklijk. De Almachtige zegene uwe pogingen ter zijner genezing! - Doch wat is thands in 't algemeen de practica medicinalis geworden dan meestal veneficium! Ziet men niet dat de Boze zich van alles meester maakt en op het verderf van lichaam en ziel even zeer, en van die beide door elkander toelegt? Ik begrijp de blindheid dezer eeuw niet; dan, door de algemeene afwijking van Christus. Inderdaad, aan Hem behoort alle macht in Hemel en op aarde, en Hy-alleen ontrukt ons en tijdelijk en eeuwig verderf. | |
[pagina 116]
| |
Nu vaarwel, lieve Vriend, en wees van ons allen gegroet. Gy weet met welke gevoelens ik teeken,
de Uwe, bilderdijk. Leyden, 5 Augs 1825. | |
35.Geliefde en Dierbare Vriend!
Ik had my voorgesteld, heden in beandwoording op uwen recht hartlijken van dagteekening 29 Septr, my een poos met U te onderhouden, wanneer ik juist uwen naderen van den 30en met uw werkjen over Brasz mocht ontfangen. Heb dank uit ons beider naam voor de nette Exemplaren, en van ons allen (ook den lieven Lodewijk die U en de goede zaak zoo verknocht is met meer dan bloot kinderlijk hart) voor het uitnemend stichtelijk zoo wel als belangrijk stukjen, waarop elk welmeenende niet anders kan dan den zegen des Heeren afbidden. Gy ontwikkelt de handelwijze des Kerkenraads volmaakt wel, en inzonderheid is uw laatste gedeelte van pag. 93 seqq. zoo aandoenlijk en dringend als juist. De leiding des Geests (ja) heeft U bestierd, en dank en eer zij Dien en Hem van Wien en door Wien Hy uitgaat, daarvoor! De ziekte waaraan de Vaderlandsche Kerk krank ligt, hebt gy in haren aart, oorsprong en symptomata juist ontwikkeld, en inderdaad, het is alleen de Opperste Geneesmeester die haar redden kan. Ach dat dit Zijn | |
[pagina 117]
| |
algoede en voorzienige wil besloten mocht hebben! Doch wy zijn naar mijn inzien nog niet tot de dies critica. 't Moet nog verder komen. Beware Hy de zijnen in het steeds toenemende verderf, dat niet nalaten kan Volk en Kerk gelijkelijk te verwoesten, en waarvan ik die sedert het jaar 1815 besloot niet dan als vreemdeling in dit mijn altijd zoo dierbaar Vaderland te leven, gevoele mijn hart te moeten aftrekken. Staan wy echter pal in des Heeren mogendheid en verslappen wy niet! Mijne grondstelling was altijd, dat het motif nooit buiten de daad moet zijn, en in de vervulling van plicht zonder verder uitzicht bestaan. -........... Ja, mijn Vriend, waardoor zouden wy met volkomene zekerheid, van de aannaderende weêrkomst des Heeren overtuigd worden, voegde zich de algemeene afval niet aan de voorzegde plagen over de laatste tijden bestemd en geopenbaard? De vervolging tegen de getrouwblijvenden moet toenemen en wy slechts om versterking bidden voor onze zielen, zonder welke zy niet bestand kunnen zijn. Smeeken wy die daaglijks voor ons en elkanderen af; en met die zullen wy de vestiging van het Rijk des Satans voor den hem bestemden tijd zonder verschrikking aan kunnen zien en met den vrede Gods in het hart, schoon van rondom bestreden. Dit geve Hy die machtig is. Ik heb, lieve Vriend, dit alles zien opkomen en de vorderingen van stap tot stap voor oogen gehad, die deze geest des afvals nu sedert een halve Eeuw gemaakt heeft, en de middelen die hem gediend hebben | |
[pagina 118]
| |
aan zien wenden. Drie maal zeventig jaar of dertig maal zeven was over ons Christlijk Israël bestemd tot zegen en voorspoed. Zy waren omgegaan, en van dat oogenblik af verstikte het onkruid allengs den akker meer en meer, en het moet wassen tot den dag der oogst. - Troosten wy ons in de onfeilbare beloftenissen, en zij ons hart voorbereid tot de plagen die volgen moeten. Hierin moet het geloof en de lijdzaamheid der Heiligen blijken. De verwoesters zullen elkander verwoesten. De volksoppermacht moet de volken verdelgen, en de tijd is naby. Laat slechts de lankmoedigheid Gods ons niet doen verflaauwen of morren tegen Zijne Heilige en onveranderlijke raadsbesluiten die aan alles tijd en wijze bepaald heeft! Gy hebt gelijk, mijn Vriend; in den tegenwoordigen toestand van alles beschouw ik met U het reizen als verderflijk, en 't behoort tot de middelen ter verdere verbastering............Doch wat spreken wy van het reizen, daar al wat verdervend is uit geheel Europa immers hier ingehaald en ingevoerd en by een gebracht wordt, tot volstrekte uitdelging van wat er nog van Nationaliteit overig mocht zijn. Alles wordt tot Spectakel gemaakt, alles met Spectakel overladen, en alles daartoe ingericht. Van alle gruwelen der Franschen is dit het vehikel en voedsel, en daarom heeft men immers voorlang de schoolkinderen op theaters in de kerken tot schaamtlooze acteurs gemaakt. Wat zijn al die fraaie exhibitien van allerlei aart, wat die feesten &c. dan spectakels? Tijd-, geld-, vlijt-, welvaart- en zielverwoestende spec- | |
[pagina 119]
| |
takels, die luiheid, verkwisting, ongebondenheid, en al wat Godtergend en zegenverwoestend is, voortbrengen! - Neen, geloove men my, of geloove men my niet, geen volk in Europa kan langer bestaan, en ik zie den grond onder hen inbuigen van de zwaarte der aangenomen, der ten hemel geroemde maar den Hemel tergende en uitdagende gruwelen. Ik beef voor het jaar 1827. Het aankomende moge nog schijnbaar wel, ja naar algemeenen wensch gaan, terwijl de aanstaande uitbarsting broeit; maar vreeslijker tijd koomt aan, en elk Geloovige wapene zich met het zwaard des Geestes 't welk is het woord Gods. - De zaak bloot menschelijker wijze beschouwende, vind ik geene andere resultaten. Elk raadplege met zijn God, die den vrager uit geloof en hoop, niet onbeandwoord laat! Wy verheugen ons hartlijk in uwe beterschap. Moge zy duurzaam zijn ter eere Gods onzes Verlossers! - Wat ons betreft wy sukkelen hier steeds, en ik neem geweldig af sedert Juny of July. Onze waarde da Costa zal U wel medegedeeld hebben, wat ik van tijd tot tijd hem deswegens meldde. Bid met onze dierbare Vrienden voor my om het noodige tot Hem die weet wat elk onzer ontbreekt en het vervullen kan en wil op 't gebed der zijnen. Ik ben niet neêrslachtig, maar veeleer blijmoedig, doch versta myzelven minder dan ooit. - Wat is kennis? - De duivelen hebben die zekerlijk boven ons, maar waartoe? Ach, die verstandelijkheid zit ons gevallen menschen zoo in den weg. - Mijn hoofd wordt zwak; | |
[pagina 120]
| |
ach dit ook is genade. En hoe zou ik daarin een Goddelijke weldaad mogen miskennen, ik die Zijne Voorzienigheid voor alle my overgekomen tegenheden en lijden in 't hart danke, met overtuiging dat zy my weldaden waren? Ja, ook dit neem ik als weldaad aan, en erken het als zoodanig. - Is het dan ook duister in mijn hart, waarom zoude ik my niet met verlochening van mijne zelfheid, (naar de uitdrukking van onzen braven Heijkes) op genade en ongenade overgeven aan dien Vader der barmhartigheid die Jezus verdienste voor allen zoo veel er gelooven heeft aangenomen? Ja, bid voor my; en bidden wy om te mogen, om te kunnen bidden, dit is toch het al. Maar ik moet afbreken. Ontfang onzer aller hartlijken groet met alle de onzen, en geloof my steeds met de innigste broederlijke en vaderlijke liefde en zegening, den Uwe, bilderdijk. Leyden, 2 October 1825. | |
36.Dierbare Vriend!
.......Heb dank voor uw kundig en rechtzinnig advis omtrent den lieven Lodewijk. Uwe praescriptie zullen wy nog des te liever gebruiken, om dat zy van U is, aan wien de aanhanklijkheid van ons knaapjen byzonder sterk is en inderdaad iets zeer zonderlings heeft, het geen ik vertrouw dat aan de effica- | |
[pagina 121]
| |
citeit van het middel nog iets toevoegen zal. Wy zijn het, lieve Vriend, omtrent dit punt, en ten aanzien des zegens die in eene trage en langzame ontwikkeling ligt, wederom volmaakt eens. Toen ik een kind was kleedde men de kinderen van de vijf jaren af als volwassen menschen, kapte hun 't hoofd als petits-maîtres, &c. &c., maar nu doet men 't hen inwendig, en niemand beseft het kwaad dat men doet. Toen maakte men hen uiterlijk tot apen, nu innerlijk en voor geheel hun leven. Sterk verlangen wy U te zien, en wenschen dat er niets tusschen mag komen dat uw tijdsbepaling in den weg zou staan. Doch dit alles is in de hand des Heeren, en wie kan over een dag, ja half uur vooruit beschikken! - Donker is alles om en voor ons, maar die ons by de hand leidt is eindeloos wijs en goed, houden wij slechts vast aan Hem, of met andere woorden, bidden wy dat Hy ons niet loslate, want ook daartoe ontbreekt ons de kracht. Vaar voort, lieve Vriend, in 't herstel uwer gezondheid, in 't genot der innige zegeningen, en mogen daar ook alle uiterlijke aan toegevoegd worden en ook (want hier aan ontbreekt het ons niet dan te veel) recht gevoeld, recht gesmaakt, en erkend! Uw lieve Pauliaansche zegengroet, waar uwschrijven mêe sluit, sluit ook de mijne. Ik voeg er alleen zijn Α῎σπασαι τοὺς φιλοῦντας ἡμᾶς ἐν πίστει by, en teeken met de innigste hartelijkheid de Uwe, bilderdijk. Leyden, 23 Xber 1825. | |
[pagina 122]
| |
37.Geliefde Vriend!
Na de herhaalde te loorstelling van ons-aller verlangen om U eens wederom hier te zien, verheugde ons uw lief en hartelijk schrijven ongemeen, ook mede door de blijhartige geest die er in doorstraalt en van een thands ook redelijk goede gezondheid des lichaams getuigt. Het is zoo, lieve Vriend, geen metier laat iemand zoo weinig over aan zich-zelven als dat van medicus, en er zijn geene vaste vacantietijden aan verknocht; doch boven dien ondervinden wy allen (en het op te merken is eene byzondere weldaad van boven,) dat onze voornemens, ontwerpen, en besluiten niets dan loutere ijdelheid zijn, en alles wat niet uit God is, kwelling des Geestes. Wy leeren dit vroeg of laat, maar ieder mislukking is den Christen een zegen en verbindt hem inniger aan zijn Hemelschen Vader, aan Wiens Voorzienigheid hy zich met verloochening van eigen wil overgeeft, en hy dankt daarvoor. Doen wy zoo steeds, en zijn wy geene kribbige, speelzieke, en hoofdige kinderen. Volgen wy naar Gods leiding, in 't kleine als in 't groote; en willen wy niet dat Hy ons volge. Maar helaas! geheel de weg der wareld is recht anders: men maakt plans en eischt dat de Almachtige die bekroone met uitkomst. En dus wil de wareld zich-zelve regeeren en God tot haar dienstknecht maken. Wat onzin! | |
[pagina 123]
| |
Intusschen maak ik uit uw schrijven op, dat gy thands nog al eenige praktijk hebt. Zy zal vermeerderen; het kan niet wel anders; en gy zult uwen kranken dubbel dierbaar zijn die in U de medicina animi et corporis vereenigd vinden, en troost waar geen lichaamshulp plaats grijpt. ô Hoe gewenscht is dit in deze dagen van twijfel en vertwijfeling! Hoe heerlijk is zulk eene roeping! Gy wildet my iets aangenaams zeggen over mijn 4de Deel Nieuwe Verscheidenheden, en ik dank er U voor; doch, waarde Vriend, ik gevoel my hoog verzwakt in 't geheugen niet slechts, maar genoegzaam geheel buiten staat tot eenige applicatie; en alles draait my in zwermen van denkbeelden als een maalstroom dooreen, zonder eenig denkbeeld te kunnen vasthouden. Ik heb dus afgedaan wat ik mocht, en wat onafgedaan ligt, zal wel zoo blijven. Immers, dat dit op mijne jaren na zoo veel overwerken en verkrachten van 't hoofd slechts voorby gaande, of nog herstelbaar zou zijn, kan ik my geenzins voorstellen. Wat intusschen, zoo dit nog eenigen tijd voortsleepen moet, wordt dan mijn leven? Zonder lezen, schrijven, of denken! Het gezicht daarby ook verzwakt, de hand eenigzins bevende! Geene vroeger liefhebbery is er meer overig. En het denken wordt ongeregeld en wild! Verbeeld U dit. - Het spreken-zelf is my thands zeer vermoeiend, en moet het noodwendig meer zijn, naar 't vestigen der aandacht op het geen men zeggen wil, of aanhoort, moeilijker valt. - Inderdaad ben ik zoo geheel uit my-zelven weggenomen, dat ik my-zelven | |
[pagina 124]
| |
vreemd ben, zoo wel als aan wat buiten my is. 't Is my alles als een soort van wakenden droom. Is dit, by voortduring, geen beginsel van hetgeen men kindsheid noemt? Ik hoest sterk, doch het is een eenvoudige verkoudheid en vrij van wezendlijke borstkwaal, en met een expectoratie die zwak maar natuurlijk is, en onderscheiden van die hoest, die by my sedert jaren zijn oorsprong in 't diaphragma heeft, en dus niet dan by een byzondere werking van de thorax opkoomt. Mijn pols is zwakker en minder vol dan zy plach, doch regelmatig. Mijne hoofdpijnen zijn bloot gevoel van vermoeiing of bezetting van verkoudheid. De duizelingen zijn tegenwoordig niet zwaar noch veelvuldig. Mijn venae zijn klein en plat geworden. Wat zegt nu dit alles? Een oppressie in 't hoofd of 't hart door traagheid van bloed en vochten, ook een apoplexie door de meerdere volheid van vochten in de hersenen, kan my licht overvallen, en ieder oogenblik; maar buiten dit, ben ik naar mijn lichaamsstand gezond genoeg. Dit is 't resultaat van mijn medikaal examen van my-zelven. Niets, inderdaad, valt hierin te klagen; ook geniet ik een zekere blijmoedigheid en ben (Gode zij dank!) dankbaar. Verder dan 't medicale ga ik hier niet. Zich-zelf te willen beoordeelen in 't innige, is gevaarlijk; bidden en danken kunnen wy nooit genoeg. Mijne beginsels kent gy. Jezus Christus, en die gekruist, is alles, en ook in oogenblikken van duisternis is Hy den zijnen naby. Ook Hy bidt voor ons, als wy zelven geen vermogen | |
[pagina 125]
| |
hebben tot bidden, en Zijne liefde verkoelt niet, maar laat niet toe, dat een eenige uit Zijn hand gerukt worde. Ziedaar mijn troost! - Bid voor my, dat zy my in het uiterst uur niet begeve, maar volkomen worde in volle genade! Doch waartoe dit alles? - Het was me een behoefte, my met U vertrouwlijk te onderhouden, als by een natuurlijk gesprek in byeenkomst. God-alleen weet, of wy elkander wederzien. Zoo niet, neem dezen als een afscheid aan en blijk van verknochtheid des harten. Bewaar en betoon uwe liefde aan de mijnen als aan my. Met den lieven Lodewijk schikt het thands. Met mijne Egâ is het ook nog al redelijk, kon zy slechts besluiten, den beslommeringvollen dag door een daaglijksch achtermiddagslaapjen te verdeelen, want de vermoeienis is te groot voor haar gestel. Ook lijdt dit door de geweldige vochtigheid van dit ons huis. Wy zullen het dan ook verlaten met May, naar 't besluit ligt; maar werwaart heen? Want in Leyden is er geen uitzicht op; en echter verbinden vele zaken my aan deze stad, vooral in mijne tegenwoordige zwakheid. - Doch ook in dit zal de Heere voorzien, en, wat my persoonlijk betreft, mijn uitzicht loopt zoo verr' niet, en ik neme de boodschap Jes 38 v. 1 voor my. Гενηϑήτω τὸ ϑελνμα τοῦ Θεοῦ! Over den algemeenen staat van zaken zal ik niet spreken. Alles loopt voort naar de voorspellingen. De afval neemt toe en wordt algemeener, doch de innerlijke opwekking groeit onbemerkt. De protestantsche | |
[pagina 126]
| |
Kerken schijnen in één en weg te smelten, en een kern zal overblijven om uit te schieten. Even zoo vervalt alle gezag en versmoort in algemeenen opstand die alle verbanden staat los te maken, en uit deze volstrekte anarchie bereidt zich de persoonlijke Antichrist in zijne algemeene Monarchie op te rijzen, waarvan alsdan de verplettering het volkomen Rijk van Christus op aarde vestigen zal. Intusschen versnelt de tijd meer en meer, en wy bemerken 't niet, daar wy geen hooger maatstaf van tijdberekening kunnen hebben dan den versnellenden omloop onzer aarde, en geheel onze Astronomie louter hypothetisch, en 't verstand even zoo blind als het hart verdorven is, waardoor waar en goed bloote namen geworden zijn. Zalig, die vast houdt aan 't waarachtig geloof, dat alleen zekerheid is! Dit geve ons en den onzen Hy die machtig is, de α en de ω, en die de sleutels der Helle en des doods heeft! Amen. Wees hartlijk gegroet en groet allen die ons liefhebben, van Uwen bilderdijk. Leyden, 14 January 1826. | |
[pagina 127]
| |
't Is my aangenaam dat mijne descriptio morbi en be schouwing daarvan uwe goedkeuring vindt. Reeds gisteren had ik de rad. ipecahuanae toegediend, en niet zonder eenig goed effect. Thands ben ik dadelijk tot uw voorschrift van poeiers overgegaan. Nosti me propter debilitatem mentis a praescribendis metallinis aliisque, in quibus minimus excessus nocivus esse posset, vehementer abhorrere, maar uw voorschrift is dadelijk klaar gemaakt. Gy kunt niet begrijpen hoe mistrouwend ik jegens my-zelven geworden ben, waar een misslag mooglijk is. Hoezeer in deze soort van ziekten geen geregelde Hippocratische loop ondersteld kan worden, heb ik echter laatstleden Donderdag als een dies index beschouwd die my opbeurde en inderdaad gisteren (nonus erat dies) was een soort van critische uitwaseming. De nacht te voren heb ik veel geleden, en meest vigilando ac spe metuque distractus doorgebracht, en sedert ben ik hevig aangedaan en tam mente quam corpore fractus, hoezeer spe erectior quam dudum. Sed Deus providebit. Ik wacht nu op 't effect uwer poeiers, de Algoedheid zegene ze! et de me fiat quodcunque placuerit supremo summoque arbitrio Ejus qui nos ad majora vocavit! Heb dank voor uwe heerlijke predikaatsie van den getrouwen JamesGa naar voetnoot(1)! Zegen zij over den braven | |
[pagina 128]
| |
schrijver, over U, en alle die Jezus liefhebben, en in waarheid zoeken, onze broederen en deelgenooten in Zijn heilig bloed en Goddelijke genade en liefde. De patient dankt U als ik voor uw liefderijke zorg en voorschrift. De hoest, op zich-zelf beschouwd, zal moeten slijten, want eensklaps wijkt een zulke irritatie niet zonder nog een geruime poos een irritabilitas na te laten, maar dit schikt dan als de ziekte voorby is en de krachten meer en meer natuurlijk toenemen, en ook tonica zonder nadeel gegeven kunnen worden. - Quam anceps res est medicum agere, veramque acquirere experientiam, quae quanta et qualia in nobis requirant vix dictu possibile est! En hoe wordt ze doorgaands geoefend? naar opgevatte vooroordeelen, voorbeelden, mode, en zonder God of geweten! Waarlijk, zoo het thands generaliter gesteld is, is 't een goed gebed: Libera nos, Domine, a morbis et medicis! En wat is daartegen de waarachtige, de Christelijke Arts een begenadigde voor zich en anderen! Mijn Vrouw wilde dat ik U schreef, of zy niet nog eens adergelaten diende te worden? Ik stel U haar vraag simpliciter voor zonder eenige opinie van my daaromtrent, en verzoek uw onbewimpeld andwoord, tot ons beider voldoening. - Vaar gy wel, groet onze vrienden, en wees gegroet van
Uwen bilderdijk. Leyden, den 7 May 1826. | |
[pagina 129]
| |
39.Veelgeliefde Vriend!
't Verheugde ons wederom een brief van uwe hand te ontfangen, waarin wy een blijk uwer beterschap meenden te zien, en ook de inhoud bevestigde 't ons. Lof en dank zij den Almachtige, en Hy geleide U op uwe voorgenomen reis! Ik ken Driebergen niet; maar dat noch de lucht van Amsterdam noch de praxis van medicus uw gestel eenigzins vlijen, maar integendeel hoog nadeelig en voor uwe kwaal tergend zijn, is eene onbetwistbare blijkbaarheid, a priori klaar en a posteriori maar al te zeer bevestigd. Maar wat is het? Zijn wy menschen hier niet alle de speelbal van of eigen overleggingen of van die van hun die ons opvoeden, bestieren, en zelfs van alles wat ons zedelijk, geestelijk of lichaamlijk omringt? En zoude, indien wy ons eigen lot bepalen en wenden konden, 't wel beter zijn? Is er eene andere weg dan die der aanbiddelijke Voorzienigheid, zonder wie geen hair van ons hoofd vallen kan? - Zijn wy dan getroost en dankbaar! Het is als gy zegt: Indien ieder oogenblik onzes levens een machtdaad der Godheid is, en het is het inderdaad in zulk een saamgestelde en kranke makely als ons lichaam is, 't is het by uitstek in mijn gestel, waarin van de vroege kindsheid af alles wat verwoestende is, samen liep, worstelde, woelde tot vernieling, ontwrichting, ontaarting, en dat echter nog | |
[pagina 130]
| |
niet gesloopt is, maar schok aan schok doorstaat. Wonderbaarlijk zijn Gods wegen, en hoe kunnen wy ze genoeg aanbidden? Mijn schrijven van gisteren en eergisteren aan onzen Vriend zal U bericht hebben van onze nieuwe verergering en ophoopingen van bezwaar. Het is echter dezen dag wederom, zoo met mijne Wederhelft als met my, iets beter. De mond blijft my geweldig gezwollen en belemmerd, en de lippen met barsten, waarvoor ik my een eenvoudig leniment heb doen maken. 't Krank gevoel in alle de ingewanden en alle de drie cavitates is wonderlijk. De venae sectio heeft by mijne Egâ geene plaats kunnen hebben.......Alles in en om ons is als een staat van half droomende half wakende verwachting. Uitputting, maar niet van ondersteuning ontbloot, zonder gevoel van welke het onmooglijk was niet te bezwijken. God is goed! De Ezelinnenmelk kan U zeker geen nadeel doen, moge zy U ook nuttig zijn! 'k Heb het gebruik daarvan by ons zien opkomen, en wellicht is het dit, 't geen my er eenigzins meer avèrs van maakt, gelijk van al wat de laatste 100 jaren opleverden. Van praejudicia kunnen wy menschen ons toch nooit ontdoen. De genade des Heeren blijve over U en zij steeds in ruime maat op U uitgestort, en worde onze kracht in zwakheid volbracht! Ik teeken met hartlijke liefde en deelneming, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 31 May 1826. | |
[pagina 131]
| |
40.Veelgeliefde Vriend!
Uw vertrek vernemende zonder meer dan den blooten naam van de plaats waar gy U bevindt vernomen te hebben, en onwetende waar of waaromtrent die gelegen was, heb ik zoo lang nagelaten U te schrijven; onzeker hoe haar uit te duiden. Thands ben ik door uw aangenamen aan mijne Egâ des verstendigd, en voldoe aan mijn verlangen, om U ook eenige tijding van ons te doen toekomen. Intusschen hopen wy dat de dunner en zuiverer lucht van het Sticht, uwe asthma nuttig zal zijn, waarvoor zeker die van Amsterdam zeer nadeelig is. Menigmaal beklagen wy 't onder ons, dat gy dus verbonden zijt aan een carrière waarin het niet wel doenlijk is, dat ongemak naar eisch te vieren, en dat wel, in een dampkring, U zoo nadeelig. Doch met hoe velen is 't dus, en hoe weinig neemt men in 't algemeen in acht wat beide aan 't lichaam en den geest recht geschikt en nuttig is! En welk een troost toch daarby, dat ook 't geen wy daarby lijden tot den weg onzes Hemelschen Vaders en Zijne onwraakbare Voorzienigheid over elk onzer behoort, en dus mede tot zegen is! Wy lijden hier geweldig met de hevige zomerhitte.....Voor my, ik verminder van dag tot dag in geest- en lichaamskrachten, en geloof den term mijner jaren bereikt te hebben. De verwarring en door één zuizing van denkbeelden, waar door my het geheugen | |
[pagina 132]
| |
geheel verwoest wordt, neemt toe in eene zeer ongewone maat, en beneemt my zelfs de mogelijkheid van eenige aandacht aan iets te geven. Hierdoor versta ik zelfs niet dan zeldzaam wat ik leze, om dat ik gedurende twee of drie regels schrists de oplettendheid daar niet by kan bepalen, maar schier ieder woord mijne verbeelding haar eigene byzondere vlucht doet nemen in 't wilde; en dit met de zonderlingste aanéénschakeling van idéen. - Ook wordt my hierdoor het schrijven moeilijk, en ik versta dus even weinig wat ik geschreven heb als of het my vreemd was. Ja het is my inderdaad vreemd, en, zoo dra het uit de pen is, buiten 't bereik van mijn bevatting, als ontvlogen. Een vers ontvalt my nog telkens, maar moet onaangeroerd blijven: want by overlezing versta ik 't of niet of kwalijk, en verander ik iets, zoo bederf ik 't derwijze, dat ik er zelf geen slot of samenhang weêr in brengen kan. Zie daar mijnen tegenwoordigen toestand! - Zoo zweef ik als in een nevel, en dit omtrent alles. Jammerlijk ware dit voor mijn hart, zoo 't innige gevoel der byzondere Voorzienigheid geen rust des vertrouwens in de onverdiende Genade des Heeren gaf, die ons lief heeft en zich niet ontrukken laat. Gy, bid voor my, lieve Vriend, in deze wonderlijke verstrooiing die zich als een beginsel van duizelende waanzinnigheid opdoet, en wees gezegend! Ik teeken met de hartelijkheid eens oprechten vriends en broeders in onzen eenigen Heiland wiens Geest over ons zweeft en door alles geleidt, steunt, en troost, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 11 July 1826. | |
[pagina 133]
| |
41.Zeer waarde Vriend!
Uwe goede tijdingen van den 17n dezer hebben ons zeer verkwikt, en zijn ons heden door schrijvens van onzen waarden da Costa verblijdend bevestigd. Moge U de zuiverer lucht en hooger grond van het Sticht verder heilzaam zijn! Veel zoude ik van een duurzamer verblijf van U, het zij daar, het zij op soortgelijke plaats hopen; doch, weder genoodzaakt in den Amsterdamschen stikdamp te rug te keeren, ducht ik de vernieuwing der paroxysmen voor U. Zoudt gy U niet geheel aan Amsterdam kunnen onttrekken? Ik-zelf heb in het moeras van Brunswijk mijn gezondheid die toen haar ἀχμὴ bereikt had, verloren, en nu heeft ons alle het verblijf in de vochtigheid van het huis dat wy sedert drie jaren bewonen, gants gekraakt. Voor my is het ongelukkige, dat ik geen andere woonplaats in Leyden weet te vinden, en niet zie waar ik die in geen Sticht of Gelderland leven kan, heen zou kunnen. Onze verzwakking is in deze drie maanden zeer toegenomen. Mijne Egâ lijdt daarboven veel door interne affectien die in haar symptomata zeer dubbelzinnig zijn, en vooral door afmatting zonder eind in de lichaam- en geestkwellende en pijnigende beslommeringen die (vooral in deze laatste drie maanden) onze huislijke rust op een onvoorbeeldige wijze gestoord hebben, en dit, in haar ziekte en den daar- | |
[pagina 134]
| |
van nog durenden nasleep. Bid voor ons om ondersteuning! Goeds is van hier niet te melden. De onmiddelijke troost van boven door het Euangelie des Heils is alles wat den Christen overig is; doch moet ons dit niet genoeg zijn?........Dat er intusschen opwekking is en de Geest der Waarheid heinde en verre werkt, is merkbaar, doch men vleit zich te onrecht met uitzichten, die niet dan op de hoop van een wenschend hart gegrond zijn. Ik voorzie jammerlijke tijden wijd en zijd, en overal in ons Vaderland, en zie bloedstortingen en vervolgingen, opstanden en binnenlandsche oorlogen te gemoet. Men herkent de teekenen des tijds niet genoeg. De Boze is 't meester, en moet zijnen rol volspelen. Doch niemand ontzette zich! Een zoodanige loutering is noodig, en het is voorspeld. En het licht zal niet uitgedoofd worden maar helderer opvlammen en blinken. - Ik zeg dit ieder die thands zoo blijmoedige uitzichten koestert. De verlossing is daarom nog niet naby om dat er hier en daar een lichtstraal uitschiet. Deze is ter troost in de verdrukking, maar de morgen nog niet; dieper nacht zal en moet (ik ben daar in 't hart van overtuigd) vooruitgaan, en wy moeten tot alles voorbereid zijn. Voorbarige verwachting wordt te loor gesteld en slaat neêr, onze uitzichten moeten verder strekken. Uwe bezorgdheid omtrent my, lieve Vriend, is my dierbaar, maar ik verwacht, ook by deze hitte, van de melk geen leed. Mijne dispositie is niet gal- | |
[pagina 135]
| |
achtig, maar integendeel te veel van het acidum vervuld, gevolg mijner geheele opvoeding van jongs af tot over de twintig jaren, en ook de melk acesceert in mijne maag en ingewanden. - Doch hoe 't zij, wat zal of wat kan ik anders eten? Daar is geene keus voor my. De onkunde waarvan gy my schrijft, is niet te verwonderen. 't Is er meê en zal er meê worden by de lage klasse als in Frankrijk, waar onlangs een Curé aan een NB. Roomsche vrouw vroeg, of zy wist wie Maria was? Zy andwoordde, wel ja, dat is die hemel en aarde geschapen heeft. Zoo voortgaande, wordt het by ons nog slimmer, want daarin blijkt ten minste nog een denkbeeld van schepping, maar by ons wordt ook dit verwoest en de eeuwigheid en zelswording van 't geschapene ingeboezemd. Met één woord, alles is of wordt Heidendom, en de herstelling des Christendoms by 't verheidend volksgeslacht is nog een geheel ander ding dan eene eerste voortplanting. De Christenkerk moet als een afzonderlijk gezuiverd lichaam onder een vijandig wareldvolk staan, en vleien zich niet meer met herwinning van den vroeger wareldschen bloeistand. Zie daar hoe ik den stand en loop der zaken beschouw; maar wien ik spreek, men heeft alleen het oog op een vroeger meester worden in de Staten en Rijken. En dit koomt my hoogst bedrieglijk voor. Wachten wy Jezus as als den Christus, den Koning! Onze beste Hogendorp is drie dagen hier by ons geweest, en heden morgen weder vertrokken. Ik heb | |
[pagina 136]
| |
deze dagen in een aangenaam onderhoud met hem doorgebracht. Hy heeft my veel goeds van......gemeld. Hopen en verwachten wy, maar niet meer dan de zuivering der Kerk. Rusten wy, ook tot de mededienstknechten en broeders der bloedgetuigen die als zy gedood zullen worden, vervuld zullen zijn! Openb. VI, 11, en ach, loopen wy niet vooruit! Vaarwel, lieve Vriend, en zij de lucht waar ge U thands bevindt U heilzaam! De zegen des Heeren onzes Verlossers en Zijn Geest ruste op U, geleide en sterke U, en zij over ons allen! Amen. Ik teeken met de hartelijkheid die gy my kent, en onder ons-aller groet, de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 31n July 1826. | |
42.Waarde Vriend!
Het is door de zwakte van mijn hoofd en de onbegrijplijk schielijke en dus byna geduurzame vermoeienis van mijn hoofd dat ik U in zoo lang niet geschreven heb. Intusschen heb ik uwen brief met den Heer Chavannes ontfangen, die my onuitspreeklijk aangenaam is geweest en mijn hart met genoegen vervuld heeft. Ik dank U voor die aanbeveling, hoezeer ik anders wars ben van lieden te zien, en dit my steeds het hoosd te sterk aandoet. - Voorts heb ik sedert den ontfang van dit uw schrijven, het afsterven van | |
[pagina 137]
| |
uwen Oom den Doctor vernomen, 't geen mijne Egâ my uit den kourant (want ik lees dien nooit) berichtte. - Hoe dit U getrossen moet hebben, kan ik my licht voorstellen, en wees verzekerd, dat mijn hart daarin met U deelt. - Zwijgen wy den Heere, in alles, en in allen opzichte! Wat zouden wy Hem van Zijne Eeuwige en onveranderlijke besluiten willen aftrekken of reden afvergen, en hoe Zijne geheimenissen doordringen? Veel is ons geopenbaard; ja al wat ons nuttig was te kennen of te weten, maar oneindig is de diepte, voor geen Engelen of menschen te doorzien. Zijn naam zij geloofd in alles, in 't onbegrijpelijke, en wanhoop, wat is dat? - Ja, daar is een eeuwig Euangelium, en wie kent den omvang dezer uitdrukking? .........Onzer aller even hartlijken groet voeg ik hierby, met het zegenend Vaarwel in den naam onzes eenigen en getrouwen Verlossers, die onze rotssteen en zekerheid is. Ik teeken
steeds de Uwe, bilderdijk. Leyden, den 1n October 1826. | |
[pagina 138]
| |
den vallen, kan en mag ik niet nalaten (en het is ook de begeerte mijner lieve Wederhelft die ook zeer veel belang in uw advis stelt) U door dezen (ik hoop niet) lastig te vallen........... De zieke na 't langdurig sukkelen van dit geheele jaar geweldig neêrgeslagen en afgemat, mistrouwt alle hoop op beterschap die men haar aanbiedt en stelt zich haar einde als zeer aanspoedende voor. - Zy verzoekt U dus niet slechts in 't algemeen voor haar als kranke te bidden, maar wel bepaaldelijk de voorbede dat zy toch van al 't aardsche geheel los moge worden en versterkt door de Goddelijke Genade in 't volle en onbepaalde vertrouwen op 't zaligend zoenbloed; met ondersteuning in den zoo ontzettenden aanblik van 't uiterste uur dezes levens. - Wy weten dat gy dit niet zult nalaten maar met meer dan zelfs broederlijke hartelijkheid des oprechten en begenadigden Christens verrichten, en ook haar aan 't gebed onzer overige vrienden en getrouwe medebelijders des Emmanuels aanbevelen. Doe dit, lieve Vriend, groet de familie da Costa, aan wie ik gisteren schreef, en geef ons uw Medicinaal advis, en tevens uwe Christelijke vertroosting. - De Heer zij met U en met onsallen. Ik ben diep bedroefd als gy onderstellen kunt, maar hoop, en hoe zwak en gekraakt en uitgeput, ik heb voor eene ondersteuning te danken, die mijn hart rust geeft. Vaarwel. - Ik teeken als steeds
de Uwe, bilderdijk. Leyden, 11 Octr 1826. | |
[pagina 139]
| |
44.Zeer geliefde Vriend!
Gisteren schreef ik uitvoerig aan onzen geliefden da Costa wegens de ziekte, en 't zal U medegedeeld zijn. Heden doe ik weder verslag aan U. - De nacht sedert gisteren doorgebracht, was niet zonder slaap, maar belemmerd en gevende vermoeinis als resultaat. Dit beterde wel allengs, doch de lijderesse bevindt zich zoo wel niet als voor de nacht. Zuizing in hoofd en gehoor is vooral niet afgenomen, maar wel de doofheid (surditas.)........Van Hoorn heeft begonnen haar een drankjen met wat Valeriana en Cort. aur. te geven. Van de uitwerking daarvan kunnen wy in de weinige uren gebruikens nog niet zeggen; doch thands neemt zy (deze nieuwe remedie tot morgen latende rusten), de poeiers weêr, waar 't ons voorkomt dat zy meer onder vorderde, schoon dan ook flaauw. Doch hoe kan het anders dan pedetentim? - Inmiddels zijn de klieren wat geslonken, parum sed nonnihil tamen. De woeling van geest blijft, en hoe kan het anders? Bloot gesteld aan zich verstrooiende gedachten, maar grievend en benaauwend, en als eensklaps op 't lijf gesmeten wordende; voor- en na-denkende in de allerdierbaarste betrekkingen van ziel en van hart; in benaauwende opstijgingen van het bloed, lijdt de dierbare Vrouw veel, en niet t' elken oogenblik werkt de troost even krachtig, hoe gretig gezocht en gretig toegediend. In de | |
[pagina 140]
| |
kracht des levens is 't gestel des lichaams niet zoo lijdelijk dat het niet allersterkst op onze meest vrije gedachten invloeit. De Almachtige Genadegeest werkt in Zijnen onwraakbaren weg; murmureeren wy niet, maar danken en bidden wy! Vaar gy ook voort, voor haar die my steeds boven leven en al wat de aarde aan de verbeelding toelaat zich voor te stellen, dierbaar is, en de grootste gift hier van de Voorzienigheid aan my te schenken of denkbaar voor my, te bidden met alle onze Vrienden in den Heere, en - neen, van my-zelven spreek ik niet. - Kunt gy 't bovendien uitbreken, onthou my uw Medicinaal advis niet. Gy weet dat wy daar prijs op stellen. - Groet voorts onze Vrienden, en zij de Genade onzes Heeren overvloedig met U en hun allen en trooste zy ook ons in wat de Barmhartigheid Gods ons oplegt, en waarin 't plicht, ja ook voldoening des harten is, zich met blijmoedig opzien naar de alleenheelende hand in de droefenis, te onderwerpen! Vale a
Tuo bilderdijk. Leyden, 15 Octr 1826. | |
[pagina 141]
| |
hoe de dierbare lijderesse en ik daar U-beiden dankbaar voor zijn? Neen, ik kan het niet. - Op gisteren schreef ik aan dezen onzen dierbaren Vriend met U, den toestand der kranke uitvoerig. En ach! welk een nacht vol angst en benaauwdheid der ziel hebben wy nu doorgeworsteld! De benaauwdheden en opzetting van 't bloed namen geweldig toe, en de pols was ongelijk als nooit, de hitte in hoofd en handpalmen geweldig, en zy tegen den morgen in 't bed niet konnende duren, werd ik radeloos en zy stelde zich het uiterste uur ten onmiddelijkste naby. O welke zielzuchten! welke gebeden! welk aanroepen des Verlossers terwijl oogen en wangen glinsterend en droog bleven; en - maar ik kan U niets van die worsteling Jacobs uitdrukken tot er na verscheiden uren die my eeuwen schenen, tranen en troost van verhooring, uit- en aanbraken, en de roerendste dank uit het hart stormde voor verkregen vertrouwen op de beloftenis van den Goddelijken mond die niet liegen kan, maar in doodsangst getrouw is. Dankt met ons, lieve Vrienden en vaart voort in uwe gebeden. - Onberoerd, na betuiging der Genade die in haar hart scheen, maakte zy kalme schikkingen, jegens my en onzen welmeenend warmen Vriend, wien zy ontboden wenschte, en die ons vertrouwen zoo wel verdient, met de helderste gemoedsgesteltenis, en wachtte als Christelijk bereid zijnde, de beslissing des lijdens in gelaten onderwerping af, en nog verseert zy in dezen toestand. - Geheel in droesheid verzonken, had ik al dien tijd geen besef om eenigerlei middel aan te wenden, maar | |
[pagina 142]
| |
eerst by volkomen daglicht beproefde ik, zoo verr' tot my-zelven wedergekeerd een voetbad. Te vergeefsch had ik om hulp en raad omgezien en eerst later kon ik Dr. van Hoorn doen vinden. Hy kwam, en deed op nieuw bloedzuigers zetten beneden het diaphragma ter plaatse waar zy eenige steking gevoelde, en dit werd door eenigen slaap gevolgd, en vermindering van de hartklopping, maar niet van 't gebons in de hersens. Dat ik my nu weder met hoop vleie, kunt ge U voorstellen, en van Hoorns koeler oordeel bevestigt my, doch de Lijderesse verwerpt die en hoopt op...hoe kan ik het uitspreken? Maar zalig en ter eere Gods. Hoe de lieve teêrhartige Lodewijk hierby is, behoef ik niet te melden. - ô God van leven en dood, behoud haar aan hem en aan my, schreeuwt mijn ziel, en ontruk ons niet alles in wat wy Uw grootst, Uw onwaardeerbaarst geschenk gevoelen, in die my en hem waarlijk alles is, waar wy aan hechten. Wat wierd er van mijn reeds suffenden ouderdom, wat van 't lieve kind, met zijn moeder ook van vaderlijke zorg en raad verstoken in dit allergewichtigst tijdperk zijner vorming! Ach lieve Vrienden, gevoelt en bidt met ons dat die afgrijslijke slag afgekeerd worde door die Barmhartigheid die tevens de Almacht en Wijsheid is! Zy behoede en beware U en wat U waard is, en wende de ziekte (mogen wy ons vermeten het hart voor Hem uit te storten,) tot behoudenis, en tot verheerlijking van Zijn heiligen Naam! Heden heeft van Hoorn van de Valeriana afgezien, maar continueert uwe poeiers. | |
[pagina 143]
| |
Ziet daar, getrouwe boezemvrienden, wat ik U melden moest. - Thands kan ik niet meer. - Zijt allen gegroet en gezegend in en van den Heere! Amen. Ik teeken steeds de Uwe, bilderdijk. Leyden, 17 October 1826. | |
46.Teêr geliefde Vriend!
Ja de troost van de deelnemende harten onzer dierbare vrienden, ons heden door de hand van den warmbezielden da Costa toegekomen, viel als druppelend water op gloeienden steen, in 't verlangend gemoed. Hebt beide dank van ons-beide voor uwe teêrhartige liefde, en vaart beide voort ons in uwe gebeden te bedenken. - Met leedwezen heb ik uwe zielen door aandoening geschokt; doch gy beide zult het niet misduid hebben, schoon het ook lijden voor U was. - Intusschen zal de mijne van gisteren avond ook dit (als by ons) verzacht hebben door 't bericht der genadige verzachting en troost van om hoog. - De laatst doorgebrachte nacht was niet te min wederom minder kalm ja benaauwd, doch niet in de maat der vorige vlagen, en viel ons bang. Heden op den dag was er wederom een harde storm door te staan, van verscheiden uren, doch onder 't vereenigd gebed onzer zielen, in nieuwe tranen-uitbreking verzacht, en van een stille sluimering gevolgd. | |
[pagina 144]
| |
De lichaamlijke pijnen zijn niet zwaar, maar de beklemming van't hart duurt in meer of minder mate voort. De kloppingen van 't hart zijn minder en zoo ook die in het hoofd, niet echter geweken. Nu is er ook lichaamszwakte, als natuurlijk na zoo veel dagen ziekliggens, maar niet uitermate. Doch meer en meer toont de ziekte (als Dr. van Hoorn ook, en eerst, opmerkte) zich zenuwachtig. Immers daar zijn nerveuse symptomata sterk meê gemengd. - Ik zal den Doctor uw begeerte om een medicinaal raport van zijn hand te hebben, meêdeelen. Hy toont vele hartelijkheid voor ons. Ontsang onzer aller wenschen in allen opzichte, en ook in het byzonder mede met onze vrienden da Costa het hierinliggende aandenkensblijk aan den dag waarop deze U in handen zal komen, uit onze oprecht lievende zielen, die gy hun wel zult mededeelen, als aan alle drie geschreven met gelijke broeder- en zusterliefde. - Ik teeken als steeds de Uwe, Leyden, 19 October 1826. bilderdijk. | |
47.Ga naar voetnoot(1)Waarde Vrienden en Medegenooten in de hartelijke erkentenis van het waarachtig Euangelie!
Onze dierbare kranke herinnert my, die van geene tijden of dag meer weet in mijn gants verwoest ge- | |
[pagina 145]
| |
heugen, dat het morgen de gedenkdag, de onschatbare dag uwer plechtige inwijding in de gemeenschap des eenigen Verlossers en Zaligmakers door den heiligen en heiligenden doop voor de openbare gemeente is. Deze mag, deze kan niet voorbygaan zonder ook hier voor ons een feestdag te zijn, waarop onze hartenzuchten U in zegening en verblijding over de redding uit de duisternis in het licht der waarachtige kennisse van den God des heils tegenstroomen. Ontfangt onze oprechte betuiging hiervan met de wenschen van uwe verknochtste vrienden in Jezus Christus, den Heer en Herder zijner kudde, die ik niet in staat ben naar eisch uit te drukken, maar die voor ons in uwe harten spreken zullen. - Verschoon deze onvolkomene en weinige letteren, veellicht kwalijk samenhangende, maar in verwarring van hoofd en hart uitgeboezemd als deze toestand my toeliet. - Vaartwel, zij de Genade steeds over U-allen vermenigvuldigd, en ontfangt in vriendschappelijk gevoel den tederen groet van de lieve lijderesse en van den tederen Lodewijk, als van Uwen bilderdijk. Leyden, den 19 October 1826. | |
[pagina 146]
| |
naauwdheid hebben wy doorgebracht. Daar volgde echter tegen de ochtendstond rust op, en schoon minder volkomen dan die van de vorige was de ontwaking kalm en tot dit oogenblik is (hoewel onder toenemende zwakte) deze dag eenigzins, ja vrij aanmerklijk beter dan gisteren. De geestvermogens zijn by dat alles (den Almachtige zij eer en dank!) helder, oplettend als by gezondheid op alles, en zorgvuldig over alle betrekkingen. - 't Verkwikt my, U dit zoo te mogen berichten en my-zelven dus de weldadigheid des Heeren zoo stuksgewijs by de bekommering die my drukt, voor te stellen, en den geest te verlichten. Uw lieve brief, die van onzen dierbaren da Costa, en die van den goeden vader Heykens, elk van die was ons lief, troostrijk, en balsemend. Heb dank en dank alle die zich onzer zoo aantrekken in Christenbroederschap en zalvende liefde! Het beandwoorden echter, hoe mijn hart er toe dringt, is my (immers heden) ondoenlijk. Zoo veel dagen bekommernis, woelens in- en uitwendig, en rust- en slaapgemis, als gy licht bevatten kunt by de telkens weêr nieuwe ontroering te moeten plaats hebben, laat mijn gonzend en ledig hoofd (zoo weinig inspanning 't ook anders vereischte, ja een innig genoegen zou zijn) geenzins toe. Ontschuldig my dus by onze lieve deelnemende Vrienden; zeg, schrijf, betuig hun, wat uw hart U zegt dat het mijne gevoelt. Meer brieven liggen er voor my, ook uit Christlijke harten gevloten, en ik moet ze daar laten tot beter herademing | |
[pagina 147]
| |
uit den troostvollen Geest in de Hoogte my toewaaie als een verkwikkende koelte den uitgeputten landman in den heeten middag der oogst. Bidt daarom voor my; maar neen, bidt voor de veel doorstaande Lijderesse, in wie ik duizendmaal meer lijde dan ik voor my-zelven ooit lijden kon, en dan vergeet my, want hare genezing, haar welzijn, sluit de mijne in, en de mijne is niets, dan voor zoo verre zy een verhindering van plichten meêbrengt, waaraan ik wenschte niet te ontbreken. Woelig is mijn hoofd boven alle verbeelding. Mijn hart echter, schoon als koud in den boezem, vindt dankstof rondom my en niet slechts in het dierbare kind, welks liefde en zorgvuldigheid, en ijver en oplettendheid voor ons beide alles overtreft wat men wenschen kon, maar ook in verknochtheid van personen, waarin zy nooit te verwachten was. Dank met ons daarvoor en loof den Heilige Israëls die ons niet verlaat, maar wiens byzondere zegen wy elk oogenblik in en by alles erkennen! Hallelu-Jah! Ontfang onzen innigsten hartengroet, en deel dien met alle onze lieve betrekkingen. De zegen des Heeren zij met de volheid van genade over U en allen steeds overvloedig! Amen. Ik teeken als altijd de Uwe, bilderdijk. Leyden, 25 Oct. 1826. | |
[pagina 148]
| |
49.Dierbare Vriend!
Weinige regels op uw dierbaren brief! Gevoel wat uw hart U zeggen zal van mijne, van onze deelneming in alles wat U getroffen heeft en ook in uwe gezegende troostGa naar voetnoot(1). Deze worde U meer en versterkt uit den hoogen. Ja wy aanbidden met U de wegen der Goddelijke Voorzienigheid - ach berusten, loven, en danken wy, en bevelen wy elkander en de onzen aan den eenigen maar voor warelden genoegzamen Redder en behouder der zielen, die Zijn licht doet schijnen in- en uitwendig, en zij ons gebed dank- en vertrouwenvol! Dit geve Hy U en ons steeds en versterke ons geestelijk en naar het lichaam ter Zijner eeuwige eer en onzer bevestiging! Amen. - Ik ben met voller harte en teeken de Uwe, bilderdijk. Leyden, 25 Oct. 1826. | |
[pagina 149]
| |
zen dierbaren da Costa (wien ik morgen hoop te andwoorden) ontfangen mochten. Doch met ontroering vonden wy daarin eene somberer stemming dan wy hoopten, en die ons van den staat uwer zwakte niet dan een ontrustend gevoel kan inboezemen. Ja, wy weten 't hoe zeer zich het lijden in alle opzichten thands een gantsche poos als over U uitgestort heeft, en deelen in uwe droesenisse, maar hoe zalig is de opbeurende troost waarvan de Vrijmachtige genade U de rijke bron opende, en mede laaft en verkwikt. Niets is plichtelijker, niets heiliger, niets meer bevredigend dan volkomen berusting in den wil des Almachtigen, en een kalm vooruitzien van ons altijd naderend einde in de kracht van Hem die den Dood zijnen prikkel voor ons verbroken heeft; maar waarom zoudt gy koud en ongevoelig worden, om hier naar Zijn welbehagen Zijnen Heiligen naam met uwe broederen in lijden en troost nog te blijven loven, en hen door uw voorbeeld, en Christelijke gelatenheid, als door uwe vermaningen, te helpen sterken, aanmoedigen, en bevestigen? - Ach! laat ook in dit opzicht geene moedeloosheid U besluipen; de plaatse hem toebereid die Zijns Heilands is, wacht hem, en de naam in den Hemel geschreven zal niet uitgewischt worden. - Neen, moogt gy ons nog lang (dit woord is betrekkelijk, en de Heer van leven en dood bestemme 't naar Zijne Algoede, wijze, en onberispelijke Voorzienigheid!) door uwe troostrijke en versterkende opwekkingen verblijden! Met dank en prijs aan den grooten Geneesmeester, | |
[pagina 150]
| |
mogen wy U heden wederom den zachten voortgang eener gewenschte beterschap en nadering tot herstelling meêdeelen. Alle de byzonderheden van deze situatie behoeve ik U als medicus niet te detailleeren. Gy zult met ons danken, gelijk gy uwe beden met de onzen vereenigd hebt in den prang der benaauwdheid, en ja, wy vleien ons, dat ook uw verbeterde lichaamsgesteltenis U welhaast zal toelaten, met ons in een kleinen kring, het gezamendlijk offer van vereenigde dankzegging aan Hem op te dragen, op wien wy ook in dit geval niet te vergeefs gehoopt hebben, en ons onderling in deze nieuwe genade te verheugen. Dit geve Hy, die alleen machtig is, onze onwankelbare rotssteen en sterkte, wiens vreeze met liefde en blijdschap steeds in ons wone! Hallelu-Jah! Hallelu-Jah voor eeuwig. De kranke, laat ik reconvalescente zeggen, groet U op 't liefderijkste en zoo doet de lieve Lodewijk onze van den hemel gezegende, en niet minder hy die zich teekent de Uwe, bilderdijk. Leyden, 14 Nov. 1826. | |
[pagina 151]
| |
zware hoofdpijn, met bonzende kloppingen, die niet aflaten. Alles wat gebruikt wordt, verwekt benaauwende winden, en de pols verslapt niet, maar neemt meer snelheid (en op mijn gevoel zelfs eene hardheid) aan die my ontrust, schoon voór minder fijnen tact dit niet merkbaar schijnt. - Dit mocht ik niet nalaten als vervolg van het bericht dat gy heden van my ontfingt, meê te deelen. Ja, lieve Vriend, het is de ondersteuning des Heeren, onze sterkte, die my in dit alles nog staande houdt; doch hoe ik echter van dag tot dag meer gevoel te bezwijken, kan ik U niet uitdrukken. - Ook mijne brieven moeten zekerlijk zich van de meer en meer toenemende ontwrichting mijner verstandelijke vermogens gevoelen. Neen, ik beklaag my niet, want waar had ik recht eenige aanspraak op te maken? Maar dankende de hand die my by de aanwassende plagen 't hoofd nog boven houdt, gevoel ik echter de overstelpende golven die my overspoelen; en waartoe zich illusien te maken? Moge slechts mijne lieve Wederhelft, nevens wie nooit iets op aarde aan mijn hart dierbaar was en die my meer dan my-zelven is, gespaard en hersteld worden en ons Engelachtig kind verder ten weg des waarachtigen levens blijven opleiden! - Heeft mijn leven niet geheel en al onnut voor Vaderland en evenmensch mogen zijn, Hem zij de eer en de dank! Zeker, het goede is niet uit my, en mocht ik nooit anders dan als een bloot werktuig in Zijn hand zonder inmengsel van 't mijne, gedacht, gevoeld, en gehandeld hebben! | |
[pagina 152]
| |
Heb dank voor uwen vertroostenden brief, terwijl ik op den mijnen van gisteren uw andwoord blijf wachten. Want waarlijk ik ben thands wel een ϰάγαμος ὑπὸ ἀνέμου σαγευόμενος - Dan, de Heere zal voorzien! Ontfang onzer allen hartlijken zegengroet, en vaar voort met en voor ons te bidden. Wy zien uit naar uw andwoord even als naar het nader schrijven van onzen geliefden da Costa, die met en in alle zijne betrekkingen desgelijks gezegend zij! Ik teeken als steeds de Uwe, bilderdijk. Leyden, 2 Decr 1826. | |
52.Zeer geliefde Vriend!
Recht aangenaam was ons uw vriendelijk en uitvoerig andwoord over den tegenwoordigen toestand onzer dierbare kranke, en uwe begrippen daarover stemmen volkomen met de mijne over één; doch is het (helaas!) hier ook het oude niet weêr: Non est in Medico semper relevetur ut aeger? Wy zijn in hoc subjecto ailergeweldigst belemmerd....... Het is een allergezegendst blijk van genade, dat de rust des gemoeds der kranke niet aan de vlagen van benaauwdheid toevoegt of voedsel geeft, en ik kan daar niet genoeg voor danken. Doch is het wel vermijdelijk dat zich by nog langer duur de noodwen- | |
[pagina 153]
| |
dige verdrietelijke verveling tot een soort van ongeduld verheffe? Wy zijn thands in de negende week der bedlegering, en het opzitten tusschen beide verkort zich noodwendig en vermindert met de toeneming van 't gevoel der verzwakking. Stel U dit voor in een huisgezin als het mijne, waar de Vrouw alles is, alles doet, alles bestuurt, en ook my-zelven noodig heeft te besturen, die buiten mijne studie van niets weet noch ooit geweten heb noch my ooit met iets anders bemoeid, en nu in de volslagenste caduciteit, zonder geheugen, zonder vatbaarheid voor eenige opmerking voortsleure, erger dan een kind van tien jaren, by al wat my voorkoomt. Gevoel daarby dat haar hart daarover hangt en haar geest daar noodwendig zich meê vervult. - Waarlijk, zulk eene situatie is treurig, en alleen de volstrekte overtuiging en zielsafhanklijkheid van de Goddelijke allerbyzonderste Voorzienigheid kan dit doen verduren. Bid, lieve Vriend, dat die overtuiging en de berusting die zy in 't harte werkt, my niet begeve, en, kunt gy, deel uwen raad, zoo niet, uwe troost mede. Doch ik weet, dat gy zoo wel als onze dierbare da Costa, ons in uwe zielzuchtingen niet vergeet; ook de onze gaan op voor U-allen, lieve Vrienden, als één in de gemeenschap des geloofs, en der beloftenisse. De Genade zij over U-allen steeds overvloeiender in gaven en zegeningen! Amen. - Ik teeken als steeds, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 4e Decr 1826. | |
[pagina 154]
| |
53.Zeer geliefde Vriend!
Heb dank, hartlijken dank, voor uwen gemoedelijken Christelijken en krachtigen troostbrief, vol opwekking en zalving! Ja, ook deze oogenblikken van benaauwende neêrslachtigheid zijn ons goed, en behooren mede tot de ontfermende beschikking onzes Hemelschen Vaders, zonder wiens wil geen hair van onzen hoofde vallen kan. Doch zou hy geen pijn voelen die geslagen wordt? Ach, lieve Vriend, wat zijn wy menschen? Wat willen, wat wenschen, wat klagen, wat vreezen wy! Immers het zijn droomen van een onrustige nacht, en de waarachtige wensch des harten kan of mag geen andere zijn in den boezem des innigen Christens dan, Vader, niet mijnen maar uwen wille geschiede! Het is heden met onze lijderesse wederom wat beter, kalmer, minder neêrgedrukt, en meer hopend en blijmoedig...... Op 't oogenblik verneem ik door een brief van onzen waarden Vriend, 't geen gy by het schrijven van den uwen nog niet melden kostGa naar voetnoot(1)! Geloofd zij de Heer, onze Verlosser, in dit zalig ontslapen! - Zoo gezegend dit sterfbed ook was, 't kan niet nalaten ontroering en diepe gevoeligheid in die getuigen van de laatste oogenblikken waren, en zich een zoo naauwe | |
[pagina 155]
| |
betrekking van 't hart voelen scheuren, te verwekken. Verzeker hen alle van onze innige deelneming, en toebidding van de noodige troost en versterking. Ontfang voorts onze hartlijke heilwenschen van ons allen, terwijl ik my als steeds teekene, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 8 Decr 1826. | |
54.Zeer geliefde Vriend!
........Uwe reflectien ter gelegenheid van de zalige ontslaping van Mevrouwe Belmonte, maak ik gaarne de mijne; of liever, zijn als uit mijn hart genomen. Ja het sterfbed eens geloovigen is aandoenlijk, maar, verre van aaklig (als ik 't steeds hoorde noemen), troostrijk. Twee Epoques heb ik altijd bevonden eene byzondere geestlijke gewaarwording te geven aan 't hart: de geboorte en 't sterven. Dan hiervan en van mijne opmerking daaromtrent wel eens nader! Thands is mijn hoofd te zwak, te vermoeid en uitgeput, om niet af te breken. - Onze hartlijke en innigste groet en zegenwenschen verzellen dit schrift! De Algoede vervulle ze aan U, aan onze dierbare Vrienden, en alle lieve betrekkingen in de Genade onzes Heeren! In deze bede besluit ik, my teekenende, als steeds, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 10 Xber 1826. | |
[pagina 156]
| |
55.Zeer geliefde Vriend!
Hoezeer de nachtrust steeds zeer gering blijft, en de benaauwdheden ook niet ophouden, zijn deze echter steeds verminderende in kracht, en heden bevindt zich de kranke ook vrij redelijk. Het is inderdaad een byzondere zegen, dat by al dit dobberende sleuren en sleepen hare zielsgesteltenis zoo kalm en vol troostrijke hoop is, en zy my in de zwakte waar ik in onderligge, moed en troost inspreekt. Ja, daar is stof tot danken, en wie zou het zich kunnen of willen verbergen! Verr' van ons dat denkbeeld. Doch daar zijn zulke duistere oogenblikken, als lichaam en geest te gelijk bezwijken! Geve Hy slechts lijdzaamheid en berusting! Bidden wy hier dagelijks om. - Ja, gelukkig nog, zoo wy dit kunnen! - Ja, gy hebt recht: wy moeten ontworden, op dat Christus in ons worde; waar geen zelfverloochening is, loochenen wy Hem met het harte, of willen 't. By uitnemendheid streelt het my, dat mijn verzen U en de uwen stichten mogen. Ach! mochten zy aan eenige harten gezegend worden. Geloof, lieve Vriend, dat zy eenvoudige uitvloeisels zijn van een zich ontboezemend hart, zonder doel of oogmerk neêrgestort, en zonder iets (voor zoo veel ik my bewust ben) van 't geen men praetensie noemt. Maar het is aan den Heere te zegenen wat Hy wil, door Zijn Geest. - Dagelijks was my die troost van uit- | |
[pagina 157]
| |
storting gegeven, en altijd tot verkwikking, maar helaas! sedert eenige weken begeeft my die, en mijn hart is gesloten. Geloof my, geheel mijn ziel was altijd, Poëzy. Houdt dit op, ik ben niets, dan verfoeisel voor my-zelven, en de gaven van God wijken van my. Doch lijden en bidden wy, zoo lang wy met woorden of gedachten stamelen kunnen, en, houdt dit op, moge dan slechts nog een zucht tot Hem opstijgen, die ook voor ons dood- en Helle-angsten geleden heeft, en nog in Zijne heerlijkheid voor ons bidt! Vaarwel, lieve Vriend, groet de onzen en wees gegroet uit ons aller hart! - Ik teeken als steeds, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 15 Dec. 1826. | |
56.Zeer geliefde Vriend!
Den brief van uwe hand te zien, verheugde ons dadelijk by de ontfangst, als blijk dragende van de beterschap des nieuwen paroxysmus uwer borstkwaal die ons ontrustte, en de inhoud bevestigde dit. Wat ons betreft; het is inderdaad niet vreemd, eene dagelijksche alternatie aan 't ziekbed te zien, en dus treft zy my ook in dit geval juist niet byzonder. Maar het ongeluk is dat zich telkens hier nieuwe affectien van kouvatting, inwendige windopzetting en dergelijke, byvoegen, die dan den regulieren loop en voortgang belemmeren, ne dicam planè disturbant. | |
[pagina 158]
| |
En hoe kan het anders in zulk eene athmospheer als waarin wy hier verplicht zijn te duren! Intusschen, alles in aanmerking genomen, kunnen wy en mogen wy ons over den staat der lieve kranke niet beklagen, schoon hy gants niet naar wensch heeten mag. - Benaauwdheden enz. verhinderden deze nacht weder de rust, en noodzaakten zelfs tot verlating van het bed. Noodwendig kan derhalve 't gevoel van verfrissching, verkwikking (of hoe noemt men 't, want ik voor my heb dat ding nooit beproefd, maar ontwaakte reeds in mijn vroegste kindsheid altijd zeer bezwaard en vol mal-aise) geen plaats vinden, 't geen den geest zoo wel als het lichaam van een reconvalescent moet verkwikken, en de impedita perspiratio sensibilis et insensibilis moet bewaren. - Zie daar wat hier het geval is, en niet wel anders kan, en waarvan het besef my zoo op het hart drukt. Met uw wijze van aanzien van 't lichaamlijk leven stem ik ook volkomen in. De aart van onze ziel is uitbreiding, en ook deze haar werking op 't lichaam, brengt deze werking in dit werktuig, en waar deze gestuit wordt is krankte het zij dan meer plaatselijk, het zij meer algemeen. En dus is de inertia der zintuigen en viscerale instrumenten der drie hoofd-holligheden des lichaams een wezendlijk sterven, dat is afneming van 't leven. Het is dan ook een natuurlijk ding, maar by een zoo vurig interne gestel als het mijne, is het van een onuitspreeklijk gevoel, by niets te gelijken dan by hetgeen men het slapen van een lid noemt, wanneer het bloed daar in opgehouden | |
[pagina 159]
| |
met ongeregeld geweld daarin doorschiet. Iets dat ook ieder niet by gevoel kent, maar ik veelvuldige malen in mijn kindsheid by ziekte gevoeld heb, en ik nooit aan iemand kon doen begrijpen. - Wat uit zoodanig eene gesteltenis voor 't hoofd (en wellicht ook voor de borst) te wachten zij, behoef ik U niet uit te leggen, doch dit is het niet wat my aandoet. Maar dit gevoel van inertia, van gebondenheid van werktuigen, is (ja!) een allergrievendst gevoel. - Morre ik dan? - Neen, maar ik gevoel, en hoe kan ik anders? Lijden moet ik, het zij zoo, 't is Gods wil! Maar betwiste men my niet dat ik lijde; en nog leed ik met genoegen, kon het mijne Wederhelft gezond maken; maar ook zy lijdt daarin, en het voegt toe tot haar ziekte. Ja, mijn Vriend, U by ons te hebben zou zeker een verwikking zijn voor uwe vrienden, maar het ware God tergen, U in dit weêr en saizoen aan 't geen er de gevolgen van zijn konden, ja, natuurlijker wijze zijn moesten en zijn zouden, bloot te stellen. Zet dit geheel uit uwe gedachten. Zijn wy in den geest te samen vereenigd, en danken wy dit te zijn. Waar plaats en afstand verdwenen is, zullen wy altijd en onafscheidelijk by één zijn voor den throon onzes Verlossers, zoo zij het! Groet onze Vrienden da Costa en hunne betrekkingen van ons allen, en ontfang onze innige zegenwenschen naar ziel en lichaam! Ik teeken, als steeds, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 18 Dec. 1826. | |
[pagina 160]
| |
57.Zeer geliefde Vriend!
Het is zoo, het dompige vochtige weêr is my en ieder nadeelig, maar met dat weêr is niet dan te verwachten wat my nog verwoestender is. Wat is mijn tegenwoordige toestand dan 't gevolg van 't gemis des heilzamen invloeds der stijvende wintervorst nu meer dan twee jaren achter een, welke my alleen bekomen deed van de my zoo akelige voorjaarslucht, zomerdrukking, en herfstdampstorting? Geen andere lucht is voor mijn gestel verdraaglijk dan de drooge koude. En middelerwijl gaat het saizoen daarvoor om. Heden morgen opstaande, vond ik een afgrijslijken zonneschijn, die my oogen en zenuwen zoo dra de kamerdeur openging derwijze aandeed dat de schok my geheel buiten my-zelven bracht. Niets is my nadeeliger dan de zon, die my geen deel des lichaams een oogenblik beschijnen kan, zonder verwekking van rheumatieke pijn in dat deel, walging, en neêrslachtigheid tevens. In fellen stormwind en slagregen te gaan is en was my steeds zeer nadeelig, maar ongelijk minder dan in zonneschijn. En, wat de voorjaarslucht betrest, die zoo zoet vervrolijkende dronkenschap die zy algemeen in mensch en dieren verwekt, door het zelfde opheffen der vochten dat de planten doet groeien en opluiken, is voor my een geweldige distilleergloed die het hoofd deels bezwaart, deels in een soort van delirium brengt. - Men kent mijn gestel en mijn kwaal niet, en mijn | |
[pagina 161]
| |
zwakte is niet uit gebrek van toon in solidis als by anderen, maar uit exces van toevloed naar 't hoofd. En hoe kan het anders? Opgevoed in 't bed en besloten kamer, zonder beweging van lichaam, is er geen andere oefening ooit by my geweest dan van de hersenen, geen vocht of geest langs een anderen weg gedetermineerd of gespild geworden; geen heilzaam zweet, geene perspiratie dan de insensible; en daarby het bloed altijd door gedurige aderlatingen en daartoe strekkende medicamenten verdund, en in het systema der hersens door peinzen, studeeren, en hartzeeren zonder eind als geopprimeerd. - Hoe kunnen dan de gevolgen anders zijn? - En hoe kan men in zulk eenen toestand, van helder- of voorjaars-weêr en een heilzamen invloed daarvan spreken? - Voeg hier by de verandering in het zonnestelsel, die oorzaak is van het smelten der ijsbergen aan de polen, de overstroomingen met al hare gevolgen, de meerdere nabyheid aan de zon, in evenredigheid met hare allengs toegenomen en nog meer toenemende verdoving, maar die 't zelfde evenwicht van werking niet hebben kan noch hebben mag, maar tot meer en nieuwe plagen heenleidt die voor de deur zijn. Ik zwijg van het overige. - Doch men leeft blind voort en wil alles op den ouden voet blijven beschouwen. Geloof my, 't is alles anders, en toebereidsel van groote physische zoo wel als allerlei revolutien. - Laten wy ons dus geene illusien maken. De zaak is zoo zy is en wy moeten haar dragen en doorstaan, zoo lang het den aanbiddelijken Vrijheer van leven en dood behaagt, | |
[pagina 162]
| |
en al wat ons rest is te bidden om onderwerping. Doe dit voor my ook inzonderheid. Mijne Wederhelft, wier lichaamsgestel, mutatis mutandis, ook veel van het mijne heeft, doch (den Hemel zij dank!) in lang niet in die verwoestende maat, lijdt ook van deze zelfde algemeene gesteldheid, doch haar levens-epoque, en 't vrouwelijke van haar geheelen aanleg van geest en lichaam, levert inderdaad geheel andere uitzichten voor 't herstel op; wanneer deze ruwige dampige athmosfeer eens verheldert. De Almachtige geve dit voor haar en onzen lieven Lodewijk! Voor my geen ander gebed dan: Heer Uwen wille geschiede, geef slechts lijdzaamheid! Ja, de dag der viering van den opgang der Zon van gerechtigheid is daar. Maar schijnt zy nog voor ons rampvol Vaderland? - Ach! moog zy 't in onze harten. Aan Vaderland noch Kerkgemeente is niet meer te denken. Doch God kent de zijnen! Vaarwel, geliefde Vriend, en ontfang onzer allen zegengroet. Mochten wy ijverig bidden door den Geest Gods geleid! Meer is er voor ons niet overig gelaten. Ik teeken als steeds, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 26 Decr. 1826. | |
[pagina 163]
| |
die toe, en intellectueel zoo wel als corporeel (ja nog meer) verval ik dagelijks meer en meer. Alleen de nachten zijn my nog al draaglijk, zoo het echter draaglijk heeten kan. Hierby blijft het met mijne Egade voortsleuren, en de nachtrust neemt vooral niet toe maar eer af. In vochtigheid die alles bederft en verstikkenden rook zitten, slapen en leven wy, en men kan zich niets slimmers voorstellen. Gy spreekt van hoop op beter; maar geloof my, noch physicè, noch zedelijk, noch verstandelijk is er hoop voor dit van God verlaten land, op iets beters. Het is ter verwoesting overgegeven. Ja, wat meer is, geheel dit zonnestelsel waartoe wy behooren, bereidt zich ter slooping. Wat dan? Verduren en doorstaan onder aanroeping van Hem die wederkomen zal, is al wat ons overblijft, en dit schenke Hy ons door Zijnen Geest! maar de benaauwdheden in 't Lama Sabachtani zijn vreeslijk. Met moeite schrijf ik deze, om U, onze dierbaarste Vrienden niet langer zonder tijding te laten. Doch 't vermoeit my geweldig. Ik voeg er derhalve niet meer by dan onzen innigen zegengroet aan alle onze gewenschte en zoo tedere betrekkingen, over al wat hun waard is, naar elke behoefte in ziel en lichaam van elk van die, uitgestrekt! De Genade zij met allen! Geloof my steeds, den Uwe, bilderdijk. Leyden, 8 Jany 1827. | |
[pagina 164]
| |
59.Veelgeliefde Vriend!
Uw tedergevoelige en aandoenlijke brief vol van troost en opwekking heeft ons zeer getroffen, en wy danken er U voor uit grond van ons aller harten. Ja, lieve Vriend en deelgenoot ook in smarten en benaauwdheden, wy moeten, onderworpen niet slechts, maar zelfs dankende lijden, en God heeft het my door te lijden geleerd. Maar het lijden moet lijden zijn, geene ongevoeligheid, maar innig gevoel, en dan eerst ligt er de troost in, die er aan verknocht is. Troostrijk boven uitdrukking zijn my thands de innige, uit oprecht genadegevoel stroomende gesprekken mijner dierbare Wederhelft, die in deze krankte zoo krachtdadig aangegrepen en met den eenigen Zaligmaker in geloof, hoop, vertrouwen, en liefde, zoo teder vereenigd geworden is. Ach! hoe kan ik genoeg danken, en hoe zoude ik wrevelig zijn in het lijden? Wat ware er, zonder lijden, van my geworden! en hoe zeer behoeve ik het nog! De dag van gisteren was ons hier ten uiterste akelig. Mijne Egade was zwaar aangedaan in het hoofd, en eindelijk besloot Dr. van Hoorn tot eene aderlating, na dat een voedbad meer kwaad dan goed had gedaan. Zy is dus gelaten, ter quantiteit van 7 a 8 , en het bloed toont zich, koud geworden, wel getemperd met serum en van eene matige tenaciteit, zonder eenige aanmerklijke inflammatie, schoon het | |
[pagina 165]
| |
driftig geloopen heeft. Doch de opzetting naar 't hoofd is daarmeê niet verminderd, en ik denk zoo wel als zy-zelve, dat een herhaling nuttig zal zijn......Intusschen is er gisteren iets gebeurd dat ook op deze onze lijderesse invloed gehad heeft. Onze lieve Lodewijk die weêr op onze kamer sliep, stond op met zware hoofdpijn, en raakte weldra aan 't vomeeren, 't geen telkens vernieuwde. Ik verliet het bed als thands gewoonlijk, laat in den morgen, en dof en zuizend in 't hoofd als dagelijks; maar niet lang was ik op geweest of dit nam toe, ik wierd flaauw zoo dat men my plat op den grond gelegd, met koud water in 't aanzicht sprengde om my wederom by te brengen, en toen waren my de handen koud en volstrekt ongevoelig en buiten staat om iets aan te vatten of vast te houden, terwijl ik als wezenloos zag wat er omging maar zonder recht begrip of deelneming. Dr. van Hoorn welke om de soort van bedwelmdheid mijner Egâ gehaald werd, ordonneerde nu de venaesectio maar beval de dienstmeid te maken dat wy allen uit die kamer kwamen. Zy maakte met onbegrijplijken ijver en spoed de veelvuldige toebereidsels ten dien einde, verbeddede mijne Vrouw in een ander en frisch vertrek en ik volgde en liet my leiden met Lodewijk als een wezenloos kind; en toen eerst bekwamen wy allengs. - En wat was het geval? De schoorsteen in onze kamer volstrekt niet meer trekkende, was het vertrek onophoudlijk vol rook. Om dit zoo veel mooglijk te matigen, bracht ik sedert verscheiden dagen de daar aangelegde vuren tot kolen | |
[pagina 166]
| |
die dan, heel of half doorgebrand, den haard en 't vertrek warm hielden. Zoo had ik ook die nacht gedaan, en niet weêr turf bygelegd, maar van tijd tot tijd geglommen kolen uit de keuken op den haard doen leggen, en de mephitische (ons imperceptible) damp had ons-allen, my meest van allen, als die er vlak byzat, bevangen. - Overgebracht in een ander vertrek, bedaarden wy ook van alle die uitwerksels allengs, schoon wy allen, en onze zieke 't meest, daar nog eenig gevolg van bespeuren. - Lodewijk had reeds vroeger zijne observatien gemaakt, waarom die schoorsten niet trekken kon, en alles bevestigt die. Vruchtloos echter waren Metzelaars en Timmerlieden daarby geweest, en konden niet begrijpen dat het rooken kon, schoon zy 't zagen. - De zaak is my nu klaar en duidelijk. - Gy ziet, welke gevolgen dit had kunnen en natuurlijker wijze moeten hebben, had van Hoorn gebruik makende van mijne wezenloosheid, niet op zich genomen het Dictatorschap by ons te oefenen. Nu zitten wy in twee kleine bovenvertrekjens in 't achterhuis, die wy reeds verlaten hadden uit hoofde der onvoorbeeldige vochtigheid, die in deze drie laatste winters zoo onbegrijplijk is toegenomen, en ons ook niet dan zeer nadeelig is. Maar wat kunnen wy? De Almachtige redde 't! Ik weet geen raad; want beneden te komen is voor mijne Egâ nog niet te ondernemen, en ik kan des nachts niet zonder vuur zijn, zoo min als des daags, en vooral niet by vochtig weêr. | |
[pagina 167]
| |
Zie daar, waarde Vriend, een nieuw interval. - Wat bewijst dit? Dat wy met laatstleden May hadden moeten verhuizen. Tegen mijn overtuiging aan, huurde ik weêr in, omdat er geen huis was te krijgen. - En wat zal het nu zijn? - Ook uit vrees voor de moeilijkheden des verhuizens. En hoe veel zwaarder moeten die nu zijn, na zoo veel verzwakking en uitputting van geest en lichaam by ons-allen? - Doch de heer zal voorzien. Groet onze lieve Vrienden alle en hunne waarde betrekkingen, en bidt allen voor ons! Ik ben als steeds, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 13 Jany 1827.
P.S. Geenerlei gedachtenis van Leydens ramp is hier gehouden, geen kerk geopend. - Schotsman heeft wel voorzegd. | |
60.Zeer geliefde Vriend!
Het is als gy zegt, wy zijn alle in een dringend gevaar geweest, en niets dan de Algoede Voorzienigheid heeft ons gered. Veellicht, indien Dr. van Hoorn een uur later gekomen was, ware 't met ons allen gedaan geweest. Dit is een in 't oog loopend voorval, maar zijn wy niet altijd even zeer aan duizend ons omringende doodsgevaren blootgesteld, die | |
[pagina 168]
| |
alleen de weldadige hand Gods van ons afwendt? In duizenden van gebeurtenissen beproefde ik 't omtrent my en de mijnen, en daarom, wat overtuigd Christen zal vreezen? Het overheerlijk Eerste andwoord van onzen Heidelbergschen Cathechismus bevat alles; geve ons de Genade, ons daarby te houden, en niets kan of mag ons ontzetten! Uw hartlijke aandoening over deze zaak toont ons geheel uwe tedere aandoenlijke ziel, die gants deelneming voor ons is. Heb daar dank voor, lieve Vriend, en geloof dat wy er allen prijs op stellen. - Maar uw voorstel van van nu aan een huis te Amsterdam te huren, kan of mag ik, met geen gemoed aannemen. - Ja wy moeten uit dit huis, het is ook verhuurd tegen May, en het is zeer twijfelachtig, ja, niet waarschijnlijk, dat wy hier een ander zullen vinden; en in zoodanig een geval, heeft ook het te rug keeren naar Amsterdam noodwendig (en van 't eerste) by ons in aanmerking moeten komen, waar wy naby onze liefste vrienden een aandoenlijk genoegen en voorrecht zouden hebben dat wy hier ontberen moeten. Ook is er meer dat ons daar genegen toe zou maken. Doch van nu tot May aanstaande is een tijdverloop te wachten, waarover ik niet beschikken kan of mag. Ik zou, zelfs hier, zeer ongaarne (en wellicht volstrekt niet,) zoo de gelegenheid voorkwam, een huur aangaan, en dit een schuldig vooruitloopen rekenen op de Voorzienigheid die van leven en dood beschikt, en door wier kennelijke samenvoeging van determineerende omstandigheden, ik steeds wensch bestierd te worden | |
[pagina 169]
| |
zonder uit overleg of neiging te handelen, anders dan in 't gene de uitvoering vordert. Het tegendeel is, zich een voorraad van berouw op het hoofd hoopen. Of ik leven zal, of ik hier of elders zal wonen, zal Gods bepaling door den samenloop van zaken betoonen, en my voorschrijven. Doch het is niet te verwachten dat ik over vijf maanden een huis noodig zal hebben, en veel beter is 't dan voor mijne dierbare Wederhelft vrij dan verbonden te zijn. Bovendien is er iets, 't geen my aan deze plaats sterk verbindt. De Hr. Luzac heeft het bestuur van alle mijne zaken, waartoe ik zelf onbekwaam ben, sedert nu ik in Leyden ben, en behandelt die met eene onvoorbeeldige trouw, ijver, hartelijkheid, en verstand. Hy kent alle mijne vorige beslommeringen en de resten daarvan, en zonder deze zijne liefderijke bezorgingen kan ik niet zijn. Jaren zijn er nu omgegaan, dat hy alles voor my waarneemt en ik alles tot hem verzende, op hem aan laat komen, en volstrekt op hem ruste; ik die hier zoo vreemd in mijn Vaderland ben als een Turk uit Konstantinopel zou zijn zoo hy hier uit de lucht neêr kwam vallen. Dit kan my niet verplaatst worden by den staat van verzwaktheid van hoofd in geheugen en verstand waarin ik zelfs noch dagen der week, noch tijd van den dag, noch iets meer onderscheide, en 't spreken-zelf my de hersens hoog nadeelig aandoet. Kan ik met dat alles hier niet blijven en toont zich dit, by voortsleeping van dit mijn leven; zoo zal mijne Egade (zoo verr' hersteld zijnde, 't geen de | |
[pagina 170]
| |
Almachtige geve! dat zy er toe in staat is,) naar Amsterdam komen, waar dan nog wel een woning zal te vinden zijn, die ons vlijt, doch die zy-zelve moet verkiezen, gelijk zy meermalen gedaan heeft, waar ik-zelf daar niet by kon zijn, en hierin kan niemand haar vervangen. - Heb dus dank, hartelijken dank! voor uw aanbod; maar loopen wy niet vooruit. - Waar wy met May zijn zullen en hoe wonen is by God bepaald, en dit is my genoeg. Ontfang onzer aller hartlijken groet, met onze verdere Vrienden, en zij de Genade en Liefde Gods en onzes Heeren immer over U en ons-allen in gemeenschap des heils vermenigvuldigd! Ik teeken als steeds, de Uwe, bilderdijk. Leyden, 15 Jany 1827. | |
61.Zeer geliefde Vriend!
Lang reeds had ik my beloofd, U te schrijven, maar wat? - Dat het zachtkens en als kruipende voorwaarts gaat met mijne Wederhelft, schoon niet zonder tusschenvallende benaauwdheden, verhittingen, slaaplooze uren van nachtlegering &c., zult gy uit mijn schrijven aan onzen waarden da Costa telkens vernomen hebben, en even zoo, dat mijn hoofd gants verzwakt is en alles in mijn gestel werkeloos kwijnt. Welk een uitwerksel dit op den geest en 't gemoed | |
[pagina 171]
| |
hebben moet kunt gy beter nagaan, dan ik in mijn werkelijken toestand uitdrukken. Alles ligt ook by my, en een soort van wezenloosheid overmeestert my. Wat mogelijkheid dan, om eenigzins belangrijk, onderhoudend, of samenhangend te denken, of aan uwe opwekkende troostbrieven te beandwoorden? Alles heeft zich hier vereenigd om my te overstelpen en te doen bezwijken, en ook heden is de dierbare. Lodewijk ongesteld geworden, wiens redelijk wel blijven by alle de afmattende plagen die zich ophoopen en als samenspannen nog al mijn vertroosting was. God verhoede, dat deze ongesteldheid ernstiger aanzien krijge! Inderdaad het leven valt my zwaar. - Ja, onderworpen ben ik, immers wil het zijn, en bid daar dagelijks om, maar wat is bidden wanneer de hersens als een molenrad omzwieren en in rusteloos woelen geene aandacht toelaten? Wat is er meer dan een enkele zielzucht mogelijk en die nog afgebroken? - Ziedaar waarlijk een duisternis van een dal der schaduwe des doods, ja erger. - Doch ook daarin zal ik niet vreezen, zegt de Psalmist, en ik zeg, (ja, dank zij den genadigen God!) ik zeg het hem na, en gevoel het troostrijke solus sed non abdicatus in de bedwelming dier nacht. Loven wy des de bron des Heils in de beproeving, ook boven de kracht van lichaam en ziel, en volharden wy lijdende en vasthoudende ook als wy schijnen te zinken! - Bid gy intusschen steeds voor uwen vriend, met alle die hem liefhebben, en voor die zijn hart zoo teder vervullen, en hem dierbarer zijn dan hy-zelf! - Vaarwel, wees ge- | |
[pagina 172]
| |
groet en gezegend, en zij de liefde Gods, de genade onzes Heeren, en de gemeenschap des Heiligen Geests steeds met U en - ons allen! Ik teeken als steeds,
de Uwe, bilderdijk. Leyden, 4 Febr. 1827. | |
62.Zeer geliefde Vriend!
Uw lieve hartlijke brief vol deelnemende tederheid treft my innig, en ik vereenig my niet alleen oprechtelijk met uw geestelijke en troostrijke beschouwing en aanmaning; maar ook met de scientifique theorie die gy my ten aanzien van mijnen lichaamlijken toestand daarby voordraagt, ben ik in nagenoeg hetzelfde begrip en gevoelen. Ik heb ook niets tegen den pulv. Doeveri; maar wat zal, wat kan die uitwerken op een gestel als het mijne, altijd zeer onaandoenlijk voor geneesmiddelen, en nu daarby in een staat van volkomen inertia? Van kindsbeen af is het op alle mooglijke wijs ondermijnd geworden, en de verzwakking van hersens was daar, toen ik pas drie jaar oud was (gelijk ik my dit zeer wel herinner); en door alle lichaamlijk leed, en hartzeeren van den grievendsten aart waaraan ik niet dan met een innigen schrik herdenken kan, ben ik als kind en als jongeling, en voorts heel mijn leven door, gefolterd geworden, zekerlijk buiten voorbeeld. Alles echter heeft dit mijn | |
[pagina 173]
| |
lichaam doorgestaan door eene innige inspanning van wil en daarmeê gepaard vertrouwend opzien op eene allesbestierende en wijze Voorzienigheid. Doch achttien jaren oud, was mijn geheugen reeds gekrenkt, en ik by my-zelven overtuigd, ten aanzien van 't verstand niet wel georganiseerd te zijn. In vakken van wetenschap was het wel en troostte ik my door een vergelijking met het geen ik omtrent anderen opmerkte, maar daar buiten was ik nooit in staat (recht uit gezegd) my-zelven te besturen, 't zij in den omgang des gemeenen levens, finantie, kleeding, &c. &c. maar moest alles op anderen aan laten komen en aan anderen overgeven, waardoor ik ook altijd bestolen, geplonderd, mishandeld, en miskend ben geworden. Dit is, ja, gedeeltelijk aan eene opvoeding te wijten, waarin ik, als op mijn kamer opgesloten, niets van dat alles vernam, 't geen een ander dagelijks ziet, hoort, leest, en ondervindt, maar was grootendeels echter eene zwakheid van hoofd toe te schrijven, waardoor ik of in een staat van exaltatie of in een dofheid zijnde, in beide gevallen mijn toevlucht tot venaesectio nemen moest. - Is het te verwonderen dat na meer dan zeventig jaar van zulk een leven als het mijne, waarvan de vermoeienissen (alle andere kwellingen zelfs uitgesloten) zekerlijk alle gewone krachten te boven gingen, het bezwijken ten gevolge heeft? Laten wy ons geene illusien maken. Danken wy den Almachtige, die my zoo lang ondersteund heeft, en in deze zeventig jaren my wel voor honderd heeft doen afleven, maar vleien wy ons met | |
[pagina 174]
| |
geen beterschap! - Hervaeus op zijn tytelprintjen schrijft op zijn receptbriefjen: Exspecta. Mijn recept moet zijn pati, mortemque praestolare. - Gy zult my immers niet vergeven, zegt gy. - Geloof toch niet, dat ik dat vrees. Nooit vreesde ik of gift, of staal, of kogel, en zou ik 't nu? Of zou ik 't U toeschrijven? Gy weet beter. - Wat gy als practicus gezien hebt, betwijfel ik niet; maar gy hebt nooit een gestel als het mijne gezien. - Intusschen wil ik ter uwer contemplatie die poeiers wel laten maken; maar ‘non est in Medico, talis relevetur ut aeger.’ Gedenk er my by. Gisteren had ik zware hoofdpijn, die ik behalven aan de uiterlijke koude aan winden enz. toeschreef. Dit is heden vrij beter, maar 't gevolg van twee gr. opium, waarvan de gevolgen (wat meer gevoel van beving enz.) ontstaan zijn, die zekerlijk twee of drie dagen duren. Voor 't overige ben ik heden op mijn gevoel eenigzins beter; doch deze beterschap ken ik als illusoir, en geeft of neemt tot de zaak niet. Heb intusschen dank voor uwen raad, zorg, en praescriptie, en pondereer wat ik U in dezen brief voorstel, en schrijf my dan wat gy tegen mijne zwarigheden weet in te brengen. Met mijne lieve Wederhelft, gaat het zachtjens voorwaart, en Lodewijk is van den geleden stoot weêr hersteld. Zie daar mijne blijdschap, waarby mijn afnemen in geen aanmerking koomt. Voor 't overige: Eigenlijke gezondheid heb ik in geen Epoque van mijn leven ondervonden. Doch tot aan het einde van | |
[pagina 175]
| |
deze loopbaan genaderd zijnde onder de Hooger bewaking die ik steeds heb mogen erkennen, laat my dankbaar zijn, en niets meer vragen of verwachten van 't aardsche lichaamlijke. Groet onze lieve Vrienden, dien 't heden voor my te laat geworden is om te schrijven, en wees met hun en wederzijdsche betrekkingen Hem bevolen die ons lief heeft gehad en niet verlaten zal in het uur der benaauwdheid die de voleinding moet voorgaan. - Vale etiam atque etiam a T. bilderdijk. Leyden, 22 Febr. 1827. | |
63.Zeer waarde Vriend!
Indien gy van drukte van het verhuizen moogt spreken, wat moet ik dan zeggen, of liever hoe moet gy U die van het mijne voorstellen, in vergelijking by de uwe als het Haarlemermeer by een porceleinen vischkom. Hoe wy hier in de verwarring, onrust, enz. omzet zitten is niet uit te drukken, en daar heb ik nu te gelijk een stijve en gezwollen knie gekregen die my in een hoek van een vertrek vasthoudt zonder my te kunnen roeren of iets te doen. Of dit van jichtigen dan van bloot rheumatiquen aart zij kan ik nog niet zeggen. Mijn hoofd intusschen verergert van dag tot dag en grenst na aan het ijlen. En hoe kan het anders? - Stel U hierby de besslommeringen | |
[pagina 176]
| |
mijner dierbare Egade voor, die alles van 't meeste tot het minste beredden moet, terwijl de brave en Godgeliefde Lodewijk (onze troost van God) genoeg te doen heeft met Papa op te passen; en klaag dan niet meer over uwe onrust! Doch geve Hy die vermoeiden van ziele rust schenkt, en by Wien-alleen de ware rust is, ons de innige rust in het harte, en zijn wy getroost en gesterkt! Ik lijd onophoudlijk van tandpijn, sedert ik hier ben, en kan het geluid van alles naauwlijks doorstaan, en toch ben ik hier in het allerwoeligste van de stad aangekomen, en waar alle passagie tusschen Amsterdam en Leyden en den Hout, de eenige is. Nooit beproefde ik zulk een gewoel. Wees van de onzen gegroet en groet die ons dierbaar zijn of eenig belang in ons stellen. De Geest des Heeren zij met U en met ons allen! - Ik teeken als steeds de Uwe, bilderdijk. Haarlem, 3 May 1827. | |
[pagina 177]
| |
ik als zeer naby beschouwe en verwacht apoplectisch te zullen zijn,) eens te zien. Ik zou derhalve gaarne ten dien einde (zoo het Gode behaagt,) op aanstaanden Woensdag ('t kon Donderdag worden) my naar Amsterdam met mijne Wederhelft en Zoon begeven; en daar ik eensdeels tot zijnent zoo wel het gewoel van een huisgezin vreeze, als dat voor hem (die rust noodig heeft) te vermeerderen, by U, waar ik stilte onderstel, aftreden. Wees zoo goed, bid ik, en meld my of het U ongelegen zou zijn, en zoo niet, verhoed dan (zoo ik 't eenigzins verwerven mag) dat my niemand koom zien of aanspreken, dan onze waarde Hogendorp. Want niets is my verderslijker in mijn toestand. - Ik wacht op een letter antwoord. Wees hartlijk gegroet van ons allen, en geloof my steeds den Uwe, bilderdijk. Haarlem, 22 October 1827.
P.S. Mijn groet aan da Costa en de zijnen en aan den broederlijken Hogendorp! - Onze komst zal vroeg in den voormiddag zijn (9 of half 10 ure) om dat wy voor den eten wederom t' huis moeten zijn. | |
[pagina 178]
| |
naar Amsterdam te betuigen, maar dit uitgesteld in verwachting van U tevens het nevensgaande boekdeeltjen te doen toekomen, doch hetgeen ik eerst heden ontfange. Neem dus den nu laten dank daarby aan, schoon laat, echter niet oud-bakken maar warm uit den oven, en welgemeend! Dagelijks gevoel ik af te nemen in alle geest- en lichaamsfaculteiten doch ben wel getroost en gemoedigd in deze steeds toenemende zwakte. Onze Verlosser leeft en bestiert ons lot. Alles is genade met Hem, en alles zonder Hem tot vloek. Dit zegt ons verstand en hart, en wat dan ook duister in ons zij, Hy zal licht scheppen naar Zijne beloftenis. Danken in 't gevoel der volstrektste afhanklijkheid is genieten, en dit geve Hy ons meer en meer naar Zijn onfeilbaar Woord! Wees hartlijk van ons allen gegroet, en groet alle vrienden, inzonderheid onzen dierbaren van Hogendorp, die zich mijner zoo aannam met innige liefde. Wijders geloof my steeds, den Uwe, Raptim. bilderdijk. Haarlem, 7 Nov. 1827. | |
[pagina 179]
| |
van geest en lichaam waarin ik verseere. Mijne vatbaarheid is jammerlijk verwoest, en alles van rondom vloeit samen en hoopt zich op om my 't leven tot eene ondraaglijke last te maken, waarvan ik niets anders dan wenschen kan om van verlost te worden. Bid my lijdzaamheid en geduld toe, want met die wordt alles tot zegen en verkwikking in 't uitzicht des hoogeren levens. Wat het tegenwoordige betreft, 't is één droom en doorgaande mijmering (niets meer,) voor my, en ik haak naar het einde, 't geen ik my ieder ochtend en avond, als nu daar zijnde, voorstelle. Doch de Almachtige Vrijheer van leven en dood heeft dat tijdstip bepaald, en niets is er, dat het versnellen of vertragen zal. Lijden wy derhalve zoo lang het plicht is, gemoedigd, en dankbaar, als wetende op Wien onze hoop en verwachting steunt, die niet ijdel is! - Vaarwel; het schrijven valt my moeilijk, en ik breek af met oprechten groet. Groet ook den waarden da Costa en de zijnen van my, en geloof my steeds, ad rogum usque, den Uwe, bilderdijk. Haarlem, den 5 Maart 1828. | |
[pagina 180]
| |
vooral sedert laatstleden maandag. Het is hard, zwaar ontstoken, en zet zich op, doch toont ondanks cataplasmata en plaasters geene dispositie tot suppuratie; ook is het geheele lichaam daar sterk van aangedaan, daar het allen slaap en zelfs de faculteit van liggen en zitten geweldig belemmert. De pols is daarby koortsig geägiteerd. Hoe ik hierby te moede ben, kunt gy begrijpen, daar mijne verzwakking van hersenen en bevende leden my van het toebrengen van cenige hulp of verzachting beletten. Ach, de hand des Almachtigen is zwaar over ons, behoede Zijne genade ons slechts van een wrevelig morren! want waarlijk ik gevoel my als op den boord der wanhoop gevoerd. - ô Bid voor ons, al die ons lief hebt. - Groote troost echter is er voor ons in de liefde vol dienstbevlijtigende bezorgdheid van ons dierbaar kind. ô Moge Gods beste zegening op hem rusten! Ik zend U hiernevens het handschrift van T. terug. Het is zeker uit een Godvruchtig hart, maar als dichtstuk onzer taal heeft het geene waarde. - Wy verheugen ons innig, by deze droefenis dat ge U wederom beter bevindt, en danken U voor het Stukjen betreffende JonasGa naar voetnoot(1), waarover de Heer Zijner Kerke zegen geve! Ontfang wijders onzen hartlijken groet en groet de familie da Costa op 't innigst voor ons. Ik teeken in diepe smarte Uw oprechte Vriend, Haarlem, 15 Novr. 1828. bilderdijk. | |
[pagina 181]
| |
68.Geliefde Vriend!
Het is hier by ons inderdaad aaklig gesteld. Van myzelven gewaag ik niet, die geheel verstandeloos zonder geheugen of redenlijk zielsbesef voortsleure, maar het is de gesteldheid mijner steeds meer en meer verzwakkende Wederhelft, die my 't harte verscheurt. Een diepe zwaarmoedigheid, en als ware 't een voorgevoel van naderende voleinding, met physique beklemming der ingewanden van thorax en abdomen, heeft haar geheel vervuld. Oordeel dus van mijn toestand in het verval waarin ik naar geest en lichaam verzonken ben. Dr. de Wilde heeft haar heden eene venaesectio voorgeschreven. Intusschen is hare vermagering en verbleeking van gelaat ontzettend. - Wat wordt hiervan, en wat van my-zelven en ons dierbaar kind! God verhoede 't geen ons wellicht boven 't hoofd hangt, en redde haar aan wie alles voor ons beide (mijn Lodewijk en my,) verknocht is, en in wie ik leve, voor zoo veel deze mijne afnemende existentie nog leven heeten kan, zonder regelmatig denkvermogen. Gedurige vlagen van persing in 't hoofd met ijskoude voeten en handen, en van doofheid daarby schijnen my allerschroomvalligste gevolgen te prognosticeeren. Wat zullen wy doen in deze woesteny waar wy vreemd en zonder betrekkingen leven? En wat wordt er van, vraag ik my ieder oogenblik? - | |
[pagina 182]
| |
Geef zoo gy kunt eenigen raad, en vooral bid voor ons! Ik teeken als steeds Uw oprechte Vriend, bilderdijk. Haarlem, 5 April 1829. | |
69.Ga naar voetnoot(1)Waarde Vriend!
Recht aangenaam was ons uw vriendlijk schrijven, en wy verheugen ons hartlijk in eene zoo gelukkige stemming als waarin 't blijkt dat gy U-zelven bevindt. Mogen uwe uitzichten en verwachtingen door eene alzins gezegende uitkomst bekroond worden in eene geheiligde verbintenis die het heil des levens maakt en zonder welke dit leven eene bloote omdooling in een woesteny zonder rust of verkwikking is! Wat ons betreft, in den staat van lichaamsverzwakking waarin wy steeds voortleven, is het meest kwijnende en sukkelende dat wy de dagen tellen; en eene volstrekte geestloosheid by het verregaande verlies van geheugen waarin ik vervallen ben, maakt my dit aanzijn tot last, en vermoeit en mat me af door een aanhoudend zuizen in 't hoofd met verdoving van alle vatbaarheden. Het bericht dat de goede Heykes U bracht, is eene bloote opvatting van hem in een soort van begoocheling van eigen wel te vredenheid, en | |
[pagina 183]
| |
zoo oordeelt men alle zaken gewoonlijk naar den gemoedstoestand waarin men zich-zelven gevoelt. Alle lust en vatbaarheid slijt van dag tot dag by my uit, en de uren wegen zwaar op mijn gevoel, terwijl ik by aanhoudendheid te vergeefs naar bezigheid tracht, die in de afmattende verstrooiing van denkbeelden nu en dan eenig rustpunt moog geven. Wat ik lees versta ik niet meer, en 't vervliet als een water dat door een goot loopt, zonder een droppel vochts na te laten. Onze dierbare Lodewijk bevindt zich (den Almachtigen Weldoener zij dank!) echter wel, doch over zijn nog geheel onzeker lot hangen wy nog steeds in twijfel. Moog de Heere daar in voorzien! Wy kunnen 't niet. Het is of my steeds eene koude hand in 't hart grijpt. Ik beschouw het als een voorbode. Voeg hierby de onrust in 't hoofd waarvan ik daar sprak, en oordeel dan of ik niet op mijn levenseinde als 't eenige wenschlijke uit moet zien. Doch Gods wil geschiede! Geheel mijn leven van de vroegste kindsheid af, was en ziels- en lichaamslijden, en wat er somtijds verkwiklijk in scheen was bedrieglijk. - Doch zou het met ieder zoo niet zijn? - Ik weet het niet, maar nooit heb ik iemand kunnen benijden. Heb dank voor uw Christlijke en broederlijke heilbede. Onze harten wederhalen ze U oprechtelijk. Bid voor ons, als ons hart voor U wenscht te doen, en geloof my, met den welmeenendsten zegengroet van mijne dierbare Weêrhelft als van my Uw liefdevollen Vriend en broeder, bilderdijk. Haarlem, den 4n Juny 1829. | |
[pagina 184]
| |
70.Waarde Vriend!
Dat wy ons hier allen even zeer met U verheugen in het onwaardeerbaar geluk, U ten deel geworden, zal by U die onze harten kent, geene byzondere verzekering met mond of pen vorderen. Ja, wy deelen in uwe vreugde over de verkrijging van 't geen op deze aarde het hoogste goed is, en boven 't welke zich in deze bedeeling geenerlei denken of beseffen laat. Moge U in den geheiligden stand dien gy in gaat treden, alle zegening toevloeien die deze aardsche onvolkomenheid tot een voorsmaak des Hemels verheffen kan, en die niemand genoegzaam waardeert! Onze harten galmen U het U mag men zalig heeten
van den Psalmist op 't blijmoedigste toe, met alle de zegeningen die dit treffende Lied in zich bevat, en God vervulle ze U! Heb dank voor uwe recht Euangelische vertroosting in deze mijne verzwakking en den waggelenden staat van gezondheid mijner lieve Egade. Ik lijde veel in 't gevoel van de verstandeloosheid waarin ik gezonken ben, maar meer nog, ja onuitspreeklijk meer, in haar (als ware 't) te zien verkwijnen in eene somberheid van νευϱοπαϑια die door de luchtgesteldheid steeds aangevoed wordt. De verandering van den staat der athmospheer die sedert mijn 12e jaar al steeds nadee- | |
[pagina 185]
| |
liger voor het menschlijk gestel is geworden, voorspelt nog erger, en ik kan niet anders dan geweldige catastrophen te gemoet' zien. God kan de Zijnen behoeden, doch waar is de Noach die de rust zal beleven? Dan, mijn gekrenkt hoofd dwingt my af te breken. Ontsang den oprechten hartengroet van ons allen. Hy die alleen machtig is en ons verzoend heeft door 't alleronwaardeerlijkst offerbloed zij met U, met wat U dierbaarst is, met ons allen! - Vaarwel en geloof my steeds Uw oprechten Vriend en broeder (hoe zwak ook) in het eenig zaligmakend geloof, bilderdijk. Haarlem, 8 Juny 1829. | |
71.Waarde Vriend!
De koorts is heden heviger dan zy nog geweest is, doch de spanning (gelijk de lieve kranke 't uitdrukt) iets minder. Zy lijdt veel, en by het spreken schijnt de ademhaling moeilijker. Anders vertoont zich alles eenerlei. De nacht werd na het tweede gebruik der van U voorgeschreven druppelen eeniger mate geruster en minder slapeloos. Dit is wat de lieve Lodewijk my dicteert, en hy voegt daar nog by uit haar mond, dat de pijnen nog vliegend zijn van den eenen naar den anderen kant, en de dorst nog hevig. Dit, om U niet zonder tijding te laten; of 't verstaanbaar | |
[pagina 186]
| |
zij, weet ik niet. De goede God kome ons te hulp, meer kan ik niet melden. Vale! T. bilderdijk. Haarlem, 15 April 1830. | |
72.Lieve Vriend!
Ik acht my verplicht, U niet slechts mijne dankbetuiging, misschien mondeling in de algemeene dwarling van mijn duizelend hoofd niet of kwalijk betuigd, met een letter schrifts zoo veel ik tot nog vermag, uit te drukken, maar hoe kan ik 't? Dit is my onmooglijk, die uwe liefde en dienst wel ondervond en er 't hart vol van heb, maar ten deele in al haren omvang niet genoegzaam kenne. Stel, bid ik, my in staat om ten minste uwe uitschotten te kennen, opdat ik voor de te rug gave schikkingen maken moge, daar men meent dat zy door U aangeschaft zijn, of meld my aan wien ik die liefdezorg nevens U, en in hoe verre, verschuldigd ben. Ik mag omtrent dit punt niet verwijlen, en het drukt my op 't hart, daar ik gevoele dat ik wel spoedig mijne ontslapen Wederhelft volgen zal. - Wellicht heeft nog iemand daar deel in; verlicht my (ik bid het) hierin, en het zal my een nieuwe weldaad zijn, de reeds genotene te erkennen en alles aan te wenden tot betaamlijke en plichtmatige vereffening. Ik ben te wel bewust dat uw hart en dat van on- | |
[pagina 187]
| |
zen dierbaren vriend da Costa begeert van mijn tegenwoordigen toestand verstendigd te zijn, om hier niet by te voegen, dat deze vrij redelijk is en ik my boven hoop versterkt gevoele. Vrij zware hoofdpijn en duizeling zijn natuurlijk symptomata die in deze omstandigheden niet dan noodwendig zijn, vooral by de zorgen, voor de toekomst ten behoeve van mijnen Lodewijk te beramen. Merk dezen brief aan, als tevens aan onzen dierbaren da Costa geschreven, en deel hem dien mede. Ik ben aan U-beide gelijkelijk en boven alles verplicht. Bewaart gy beide my uwe tedere en altijd verplichtende vriendschap tot en over het graf dat my wacht en strck haar uit over mijne eenige spruit als ik niet meer zijn zal. Vaartwel, en gelooft my, in de volste beteekenis der uitdrukking, Geheel den Uwe, bilderdijk. Haarlem, 24 Apr. 1830. | |
73.Waarde en innig geliefde Vriend!
Hartelijk welkom en verblijdend was my de uwe van eergisteren en ik mag niet nalaten U daarvoor te danken, als oprechte deelnemer in uwe vreugde en tederaandoenlijke verwachting waarvan zy my kennis geeft. De Almachtige God des levens zegene en heilige en vervulle die op zijn tijd en make U en uw dierbare Wederhelft gelukkige Vader en Moeder! | |
[pagina 188]
| |
Wat onze gezondheid alhier betreffe; met mijn dierbaren Lodewijk is het (dank zij Gode!) zoo wel als het in deze onze treurige eenzaamheid by mijn dagelijks toenemend verval zijn kan in het vijf en zeventigste levensjaar, waar ik my thands in bevinde; mocht ik daarby slechts naar plichtigheid dankbaar zijn; doch de laatste slag die my in mijne onvergelijkelijke Wederhelft tevens mijn nog overig verstandelijk vermogen ontnam, laat geene herstelling toe van de alles overtreffende verbrijzeling die mijn gestel ondergaan heeft, en de algemeene zaken in dit ons Vaderland voleindigen my geheel te verpletteren. Doch wat kunnen wy, dan het in deze onmacht aan den Alvoorzienige opdragen, Wiens wil onberispelijk is, en in Wien-alleen hoop is ter ontferming! Doen wy dit ijverig, en dragen wy den braven en van ons geliefden Vorst immer in ons hart, met geheel zijn huis, en smeeken wy vooral voor den braven Prins van Oranje, qui nomen et omen habet van nog eens onze redder uit dezen poel van jammer te zullen zijn die zich onder ons opent. Geve ons dit Hy die alleen machtig is! Leed doet het ons dat Uw kwaal zich nog al van tijd tot tijd by verheffing gevoelen laat. - Meer dacht ik en wenschte ik U te schrijven, doch mijn zwakte van hoofd laat het my niet toe. Ontfang dus dit weinige voor ditmaal, en ontfang onzer beider hartegroet in (wy hopen en wenschen dit) uw en der uwe volkomen welvaren! Op 't oogenblik ontfang ik zeer nare en bedroevende | |
[pagina 189]
| |
brieven uit Breda, wegens Brussel. - Groet onzen dierbaren Vriend da Costa. - Ik blijve na onzer beider hartengroet
T. ex asse, bilderdijk. Haarlem, 9/9 1830. | |
74.Waarde Vriend!
Wy kunnen den dag der innige zegening die zich voor U en in uwe betrekkingen heden vernieuwtGa naar voetnoot(1), niet voorby laten gaan zonder vernieuwing der diepe aandoening welke voor tijd en eeuwigheid onuitwischbaar moet zijn in het hoogste zielsgenot waar onze harten vatbaar voor zijn. Zij hy dit in het waarachtig genot van het goede, het eenige op aarde, dat dezen naam in eenen toestand als deze onze vreemdelingschap meêbrengt en verdient! Mijne ernstigste en innigste heilbeden, als die van mijn Zoon, paren zich ongeveinsdelijk in deze weinige regeltjens van mijne bevende hand, die U uit echte en waarachtige vriendschap den ongeveinsden groet onzer harten toebrengen, van hem die steeds blijft en volstandig volhardt te zijn, de Uwe, bilderdijk. Haarlem, 19 Octr. 1831. |
|