Brieven. Deel 4
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
wat op deze aarde dierbaarst kan zijn, van het ouderlijk gemoed, inhebbe, en hoe ongeneeslijk de wond daarvan zij; en wat kunnen wy anders dan met U het zoo teder geliefd pandtjen betreuren? Dan, hoe hard het valle, immers treuren wy niet als die geene hoop hebben, maar in 't zekere uitzicht op 't zalige wederzien by Hem die, de beste Kindervriend, hen uit onbegrijplijke genade tot zich roept en uit deze poel van jammeren naar het Rijk der eeuwige vreugde in de onverderflijkheid overbrengt. Danken wy des by zulk een verlies, met een onderworpen hart, Hem die onze kinderen aanneemt en tot zich roept naar die heerlijkheid waar geene tranen meer vloeien! Danken wy by 't gene Hy nam, voor de panden die Hy ons liet, en beruste ons hart in Zijnen alleen goeden, alleen wijzen wil, en loven wy Zijnen naam, Zijne gunst en weldadigheid ook in de wonden die Hy ons slaat als in zoo vele vaderlijke gunstbewijzen. Niemand, lieve Vriend, kan dieper en inniger gevoelen wat het inhebbe, zoo onschatbaar een pand uit zijne armen gescheurd te zien, dan wy die dit zoo herhaalde malen ondervonden, en niemand kent beter, wat daarby alle troost van vrienden inhebbe, doch immers hebben wy een hooger, een Godlijke troost in Hem die voor ons en voor onze kinderen leed en stierf, en deze aangenomen heeft in Zijne onuitsprekelijke genade waaraan zy door 't waschbad van Zijn bloed zijn opgedragen. Deze troost schenke Hy U in de ouderlijke droesheid van vader en van moeder, en beware uwe overige | |
[pagina 330]
| |
Huwlijkspanden tot troost en blijdschap genadiglijk! - Dit wenschen, dit bidden wy U van harte toe, inzonderheid mede onze lieve Lodewijk wien dit uw verlies diep getroffen heeft. - Ontfangt zijnen innigen groet by den onzen, en gelooft ons met het innigst gevoel der tederste vriendschap, onveranderlijk
de Uwen, BILDERDIJK. Haarlem, 5 Jany 1830. | |
148.Dierbare Vriend!
Uw getroost en oprechten Christentroost ademend schrijven van gisteren verkwikt ons in de neêrslachtigheid des gemoeds waarin ons gevoel voor uw grievend verlies my inzonderheid ter neder geworpen heeft. Heb daar den dank voor; vooral van het kranke en kwijnende hart uws bezwijkenden Vriends, die onder 't verval zijner jaren en kwellingen gebogen ligt en het hoofd niet meer opheffen kan. Dank zij Hem die U en uw lieve Egade 't waarachtig berusten geeft in dien wil die ja steeds onberispelijk, wijs, en goed, maar ons stervlingen te hoog is, en waarvan wy het weldadige, by alle overtuiging, niet inzien! ja niet kunnen, en ook zelfs, in onze aandoeningen zoo dikwijls niet willen inzien, maar liever ons-zelven in wederstand tegen God verheffen! Groot (lieve Vriend!) is de genade dier berusting, die zoo velen | |
[pagina 331]
| |
door een uiterlijk of innerlijk filozofisch zelfbedwang nabootsen, maar weinigen recht kennen of innig gevoelen. Ja, gezegend is zy boven alle zegening hier beneden, en een beginsel van 't leven in God door Christus. Vergeef deze uitstorting die een behoefte van 't hart voor my is, in deze zoo duistere oogenblikken als waarin ik dit kwijnende leven nog voortsleepe. Mogen deze weinige letteren niet als versterking of opwekking, maar als blijk van innige deelneming by U aangenomen worden van een gemoed dat eene behoefte, eene dringende behoefte, gevoelt van zich somtijds uit te storten in (mooglijk) het eenige hart, waarvan het verstaan wordt, en dat ook den onzin die het uitstorten mocht aan den vervallen grijzaart vergeven zal, wiens innige liefde het niet verdenken zal maar (ik weet het, en dank er den gezegenden Heiland voor) beandwoordt. Ontfang tevens ons-aller groet met al wie U dierbaar zijn, en inzonderheid van
Uwen teêrverknochten BILDERDIJK. Haarlem, 9 Jany 1830. | |
[pagina 332]
| |
ons tot den eenigen waren Geneesheer van ziel en lichaam! Hoe ik gesteld ben by de zwakheid van mijn hoofd kunt gy nagaan. Bid, ja bid voor ons. God zij met U en de uwen! Vaartwel!
T. Vliegend, BILDERDIJK. Haarlem, 2en Paaschdag 1830.
P.S. Deel dezen met onzen hartlijken groet aan onzen Capadose meê. | |
150.Waarde Vriend!
Om aan uw wensch te voldoen zoo veel het my mogelijk is, vat ik de pen op, maar zelf niet wetende wat ik schrijf of schrijven moet. Akelig is 't boven verbeelding, wat ik gevoel. Niet te min moet ik my opdringen dat het eerder eenigzins beter is, by het meer verspreiden van de pijn. Zwaar echter blijft zy tot nog en de polsslag toont geene verandering. Dierbaar is my uw liefderijke brief, doch de beklemming van mijn hart is niet uit te drukken, en in dezen mijn toestand vol angst en verwarring verlies ik my-zelven. Dat het tot uwent in goeden staat is, verheugt ons-allen: de Algoede zij en blijve met U, en redde ons-allen wederzijds, en doe ons Zijne genade ervaren die alle wenschen waarin de harten troost ademen, vervullen moge! Wy kennen uw deelnemend | |
[pagina 333]
| |
hart en gemoed, en 't mijne zegt my dat gy voor ons bidt. Het is thands tien ure van de avond, en ik kan niet meer. Vale cum tuis! Ik moet afbreken, en ben nu en immer, dum spiritus hos regat artus, de Uwe in alle betrekking, BILDERDIJK. Haarlem, 15 April 1830.
P.S. Meer pijnlijke hoest vrees ik waar te nemen. Maar wat kan ik in mijne verwarring van denkvermogens waarnemen? Vrees en wensch verscheuren my onophoudelijk.
Na de nacht is het vreeslijk gesteld. Bittere benaauwdheid, schijnbaar delirium, onverstaanbare spraak -. De goede God kome ons te hulp! Ik kan niet meer. | |
151.Waarde Vriend!
Ik zit hier in mijne diepe en onheelbare droefheid gedompeld, radeloos en reddeloos, en mijn eenig, dierbaar en godvruchtig kind in angst en vertwijfeling aanziende en toezuchtende, als in eene wildernis zonder weg of uitzicht. Ik weet niet, wie het is, die my en hem eenige insormatie beloofde wat te doen of waar zich aan te melden, of wat er vereischt wierd, tot het gene waar zijne zucht heenstrekt, de militaire carrière naamlijk. Ik weet niet, of hy daar voor geschikt zij dan niet; en intusschen spoeden de | |
[pagina 334]
| |
dagen voor my ten einde, en hoe kan ik dit inwachten zonder bezorgdheid voor zijn levenslot? Wat echter kan ik hierin doen? Gy weet al te wel, dat ik, na herhaalde reizen van al 't mijne dat bloote werkzaamheid my onder Gods zegen verschafte, beroofd te zijn, niets kan nalaten, dat noemenswaardig is. Moet my by het verlies van verstand, oordeel, en kennis, het vaderhart niet verbrijzelen zoo dikwijls ik daaraan denke, en hoe kan het anders dan my nacht en dag pijnigen? Intusschen verloopt de tijd en zijne opklimmende jaren nemen toe. - Wat moet hiervan worden? Geef my (in des Hemels naam!) raad, of zoek raad voor my. Verbeeld U zulk eenen toestand voor een tedergevoelend vaderhart, dat ieder oogenblik barsten moet van beangstiging voor zijne eenige spruit, wiens innig en naauwgezet Christendom al zijnen rijkdom uitmaakt, en dat zijnent wille de dood even zeer vreest als hy ze wenscht. O mijn lieve Vriend! geen mensch kent eene zulke gesteltenis als de mijne, noch hoe na zy aan de afgrijslijkheid der wanhoop grenst. Hoe dikwijls zweeft my het 31e Kapittel van Job voor den geest, en hoe broeit mijn hart gedurig op Kap. X, 18! Ach mijn Vriend, wat is geheel mijn leven dan aanéénschakeling van jammeren en lichaams- en zielspijnen; en zy, de eenige die my vertroosten kon, die onwaardeerbare is my als met een donderslag uit den arm gerukt! Maar het eenig, het onschatbaar pand onzer wederzijdsche liefde - ! Wat wordt daarvan in dezen mijn toestand? Zal hij niet, als zijns vaders lot | |
[pagina 335]
| |
was, vervolgd, gesmaad, beroofd, worden? Groote vervolgingen staan weêr op te komen; en hoe veel minder is hy toegerust, dan ik 't was, om ze te boven te geraken. Ach, bid voor hem, dat Gods genadige Almacht hem sterke en wapene tegen den boozen dag! Zekerlijk is de militaire de meest zekere en bestendige stand; maar aan ontzachlijke zwarigheden onderhevig. Ik heb dien altijd voor my-zelven gewenscht, doch een kreupele voet maakte dit my onmooglijk. Strekt zijn wensch daar nu waarlijk toe, alles is my wel, wat hem gelukkig kan maken; maar hoe dan daartoe te geraken? Hiervan beloofde men my (vreemdeling op aarde) onderrichting, hier hulp toe, maar het zijn inania verba zonder wezen en zonder gevolg. - Verbeeld U nu, dat ik heden sterf; daar staat mijn eenig huwlijkspand, naakt, arm, ontbloot, reddingloos, onbekend met menschen, en speelbal (gelijk ik steeds geweest ben) van ongerechtigheid, vijandschap, bedrog, misleiding, en wordt zijnes ondanks weggesleept in een bodemlooze poel van alle ellende die de aarde weet op te leveren. Welk uitzicht voor een Vader in zijne laatste oogenblikken! Doch wat wil deze verwarde Klaagbrief? - Niets, dan ontlasting van 't benaauwde hart, dat geen troost voelt, en zelfs daar niet meer om weet te bidden, zoo verpletterd is het. Bid gy voor my, lieve Vriend, en voor het lief en nog onschuldig kind in eenen ouderdom, waarin zoo velen reeds bedorven zijn: en | |
[pagina 336]
| |
schrijf my zoo gy kunt eene enkele letter die my ten minste uw aandenken bewijst. Ik ben en blijf steeds
Uw hartelijke maar onvergelijkelijk bedroesde Vriend, BILDERDIJK. Haarlem, 7 May 1830. | |
152.Waardste Vriend!
Het bericht van uwe ongesteldheid, schoon door eene schemering van beterschap verzacht, ontrust ons niet weinig, en het is alleen de kwijnende werkloosheid waar ik in gedompeld en als gebonden ben, die my zoo lang wederhouden heeft U deswegens te interpelleeren in dezen mijn toestand die meer van een doodslaap dan leven heeft, en toch dat leven tot eene ondraaglijke last maakt, als waarvan Job uitroept, VII, 15. - Waarlijk, ik kan U mijn staat niet uitdrukken, en besef dien zelf niet. Mijn verstand is weg, en alle begrippen zijn my verduisterd. - De gebeurtenissen in Frankrijk intusschen treffen my niet, maar ik beschouw ze als noodwendige gevolgen van den samenhang der zaken waarvan de uitkomsten zeer ontzettend zullen zijn, doch noodwendig algemeen, en hoogst duchtbaar voor ons zoo wel als voor gantsch Europa. Doch mijn hoofd is te zwak om daarover te denken, en ik kan my niet anders beschouwen dan | |
[pagina 337]
| |
als in een staat van delirium, en vermij ook het lezen van Staatsberichten, als mijnen hersenen zeer nadeelig. Wat van dezen mijn toestand worden moet, weet God-alleen, en Hem zij het bevolen! Van eenigen duur kan het in dezen niet met my zijn. Eene apoplexie schijnt my onvermijdelijk, doch Zijn wil geschiede, en make Hy my getrouw tot den einde! Bid voor ons, en wees gy de vriend van mijn dierbaar Kind, gelijk gy de mijne waart! - Meer schrijven kan ik niet; ontfang slechts mijn groet en dien van mijn Lodewijk, wiens hart U lief heeft, gelijk het mijne ad extremum halitum usque. Vale cum tuis, meique semper memento! Tui amantissimus, BILDERDIJK. Haarlem, 5 Aug. 1830. | |
153.Waardste Vriend!
Ja, wel zijn het thands dagen van schudding en verschrikking: maar immers is dit de voorbereiding tot de zaligende toekomst des Heeren. Heffen wy de oogen en harten naar boven, en de uitkomst zal niet falen. - Doch moesten wy uit de tegenwoordige samenstelling en organisatie onzes Vaderlands dit alles niet voorzien. God had ons van de Zuidelijke gewesten afgezonderd, en dit wrocht onzen bloei en sterkte: waarom moesten wy door een heterogene ver- | |
[pagina 338]
| |
binding grooter willen zijn? Waarom ons met de Papery en Fransche denkwijze van die provincien vereenigen? Waarom....maar genoeg, gy-zelf zult (de zaak à priori beschouwende) sponte tuâ de incongruïteit van dit stelsel inzien, en de gevolgen daarvan niet anders dan natuurlijk vinden. Het Nil admirari is een gouden spreuk, de ondervinding van een levensloop als de mijne maakt ze ons practicaal, en elke 50 jaar is revolutionair, door de efservescentie der weelderigheid van een nieuw geslacht, dat zich altijd wijzer gelooft om dat het meer verdwaasd is. De vereeniging der Nederlanden was olij en water saamgeklopt; zoo dra het mengsel eens stilstond, moest het zich allengs weêr verdeelen, 't kon niet anders, en was te voorzien als natuurlijk. Dit besef matigt zeer sterk de aandoening die deze waarlijk vreeslijke schokking by my uitwerkt en, als gy wel zegt, uitwerken moest. Maar de werkende oorzaak ligt in den democratischen geest die by mijn leven opkwam en Europa steeds meer en meer overstroomt, zonder dat het mooglijk is dijken en sluizen daar tegen op te werpen, en dien 't is of Franklin met den bliksem uit de donderwolken gehaald heeft om de geestelijke boosheden in de lucht op den aardbodem te zetelen. Doch, wat er van zij; dat er wederom geweldige revolutien op handen zijn, daaraan twijfel ik niet, en ik wacht niet anders dan dat ons Vaderland daar al meê rijkelijk in deelen zal. De booze woelt en woedt met steeds meer vernieuwde kracht en nadruk, en | |
[pagina 339]
| |
zoekt slachtoffers. - Verheuge hy zich die verwaardigd wordt, voor God en Heiland te lijden! Vaarwel, lieve Vriend, met de Uwen. - Ik voeg hier een nieuw afgedrukt bondeltjen verzen byGa naar voetnoot(1), 't geen my wel vrij wat beneden mijn vorige (of liever, vroegere) voorkomt te zijn, doch my voor de pers afgeperst is. Ontfang onzen hartengroet, en geloof ray steeds den Uwen, BILDERDIJK. Haarlem, 4 Septr 1830. | |
154.Waardste Vriend!
Het is uit uw lieven brief aan mijn Zoon, dat ik verneem uw zoo hartlijk schrijven ter gelegenheid van mijn Verjaardag niet beandwoord te hebben. Vergeef my die nalatigheid die my onbegrijpelijk toeschijnt, en tot het oude ‘Omnia jam fiunt, fieri quae posse negabam’, behoort. Geloof echter dat mijn hart er U innig voor dankt, en dat ik in de vaste overreding was my van dezen aandoenlijken plicht wel gekweten te hebben: edoch mijn volslagen verlies van geheugenis sedert dat van mijne onvergetelijke Wederhelft, beroofde my van alle herinneringsbeseffen in eene mate, die aan den volstrekten staat van wat men onnoozelheid noemt, niets toegeeft, en ik ben schier bewustloos | |
[pagina 340]
| |
van alles. En die mijne doorleefde kindsheid enz. kende, zou 't niet vreemd kunnen vinden; waaraan ik (nog zelfs) niet dan met een soort van schrik te rug denken kan, en die ik vrij dikwijls, als kind, op het denkbeeld geweest ben, van op eene geweldige wijs ten einde te brengen, waarvoor slechts de kennelijke hand van Gods aanbiddelijke Voorzienigheid my tot dus verre bewaard heeft, en, bidde ik, verder behoeden will'! Bid gy ook voor my, lieve Vriend, en voor mijn thands eenigen Zoon, wien God my ten troost en verzachting van de talrijke wonden die ik levenslang ondergaan heb en zich telkens aan de gedachtenis heropenen, schonk en (ach, zij het voor steeds en tot roem van Zijn heiligen naam!) behouden liet! Aan mijn Vaderland denk ik niet meer. Sat patriae Priamoque datum, en mooglijk te veel. Doch geen offers aan den plicht kunnen berouw telen. Dat uw bezoek my als altijd verkwikkend zou zijn, hieraan zult gy (vertrouw ik) niet twijfelen, doch gy zult my niet herkennen in deze mijne gedachteloosheid en ontzinking aan my-zelven. Bid voor my, lieve Vriend, en voor mijn onschatbaar kind, die met zijn verlaten vader, in zijne dierbare moeder alles verloren heeft, en voor wien alle uitzichten zich toesluiten. Ja, bid voor hem! en zij God met U en de uwen! Ik teeken als steeds en met innige aandoening het oprechte Vale! en blijf T. ex asse, BILDERDIJK. Haarlem, 16n 7ber 1830. | |
[pagina 341]
| |
155.Waardste Vrienden!Ga naar voetnoot(1)
Hoezeer in den jammerlijksten toestand van geest en lichaam gedompeld, kan ik niet nalaten U mijne aandoenlijke herinnering te betuigen aan den gezegenden dag uwer openbare intrede in de zalige Gemeenschap onzes Godlijken Verlossers. Dag, in alle eeuwigheid onvergetelijk en boven dien der geboorte te schatten en te heiligen! Zij hy U en den uwen by zijne herschijning nu en telkens, niet slechts eene dierbare, eene troostvolle herinnering en opwekkende vernieuwing van 't gene deze aarde meest Hemelsch te genieten heeft, maar een voorsmaak van 't geen onze harten door 't waarachtig geloof in dat beter leven verbeiden, waar in wy Hem zien en aanschouwend aanbidden zullen! Mijn lieve Zoon voegt met de innigste hartelijkheid zijne wenschen by de mijne voor alle zoo geestelijke als tijdelijke welvaart, terwijl wy ons in de aanhoudendheid uwer vriendschap aanbevelende, oprechtelijk teekenen,
Waardste Vrienden,
Uwe steeds vereerende Vrienden en Dienaren, BILDERDIJK. Haarlem, 20 October 1830. |