Brieven. Deel 4
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij[1828]132.Waardste Vriend!
Reeds verscheiden dagen verlangde mijn hart U te schrijven, maar de verwarring en duisternis van mijn hoofd verhinderde my in de verstrooiende zuizeling en draaiing, die nu en dan wel wat minder hevig, maar altijd met klopping en gonzing gepaard of vermengd is, en my tot alles onbekwaam maakt. Gy zult van mijn toeval, of liever ziekte, of beter nog afneming, bericht hebben ontfangen door mijne We- | |
[pagina 303]
| |
derhelft, die, hoe zwak en lijdende, my in alle plichten heeft moeten vervangen en steeds moedig met onvoorbeeldig getrouwe en warme liefde blijft vervullen, terwijl ik naauwlijks weet of ik leve dan niet, maar in doffe werkloosheid en verveling voortkwijne en als blootelijk 't leven uitdroome. Intusschen heeft ons het aandenken aan uwe liefde en de dierbare betrekking die ons vereenigt, met de veelal gewenschte tijdingen van tot uwent en van onzen waarden Capadose de verkwikking geschonken waarvoor ik nog vatbaar bleef. Thands wat minder wezenloos of wat meer opgewekt (wat weet ik het zelf?) kan ik niet langer weêrstaan, U ten minste eenig blijk van de liefde te toonen die ons meer dan broederlijk vereenigd houdt, in Hem die onze hoop en betrouwen is en de Zijnen in geenen nood of dood zal verlaten. Lieve Vriend, wat zijn wy gelukkig in die zoo byzondere Goddelijke Voorzienigheid die over ons waakt en alles ten onzen beste bestuurt, en tot wien de dank in ons hart opgaat en niet verworpen wordt, hoe onvolkomen en gebrekkig hy zijn moge; onverwerpbaar zijnde, daar Hy-zelf het is die dien in het hart schept! Wat waren wy en waar dreven wy heen zonder dat anker der verzekerende Hoop; en hoe grepen wy het aan, zoo wy aan ons-zelven overgelaten waren? Lof en dank ga in elken zucht, in elken ademtocht, uit ons op tot den throon der genade in den heiligen Godlijken naam buiten wien geen andere gegeven is of gegeven kon worden, om zalig te worden, en in wien wy en leven en sterven! | |
[pagina 304]
| |
Wy ontmoeten of ondervinden hier in dit Haarlem vele, zeer vele deelneming en hartlijke oplettendheid, en nooit had ik my iets dergelijks kunnen voorstellen. Ja meer, en inniger, dan wy in Leyden hadden kunnen genieten. - Ook is ons zoo veel nader aan U te weten (hoe onvruchtbaar tot nog) een aangenaam denkbeeld en troostend. - Nooit had ik gedacht dit jaar 1828 in te treden; zij het U en uw lieve wederhelst en spruite in alles (na het doorgeworsteld jaar van beproeving) dubbeld, ja honderdvoudig gezegend in allen opzicht en betrekking, met al wie en wat U dierbaar is! Mijn toestand is eene volkomen werkloosheid. Het lezen is my eene onmooglijkheid, zoo lezen besef van het geen men leest, onderstelt. En hieruit kunt ge licht opmaken, dat het schrijven my even zeer ondoenelijk is. Voorts gelijk mijn hoofd werkeloos en volstrekt onbekwaam tot werken is, is het mijn gehecle gestel, waarin niets zijne natuurlijke dienst doet. Geene eerste wegen, geen verwarmende omloop des bloeds, geene afscheidingen! Daarby, als gevolg, een onverzadigbare aanhoudende honger (ja voracitas,) die nooit rust; aanhoudende gespannen, snarige en als pezige pols; geen slaap dan van vermoeiing, die dan regelmatig 2 1/2 of 3 uren duurt. Maar hierby is eene blijmoedigheid, die vrij wat aan kindschen lichtzin grenst. Ik schrijf U dit omstandiger omdat ik den brief evenzeer aan onzen waarden Capadose, die er zijne medische indicatie uit opmaken kan, als aan U richte, en gy de mededeeling zekerlijk niet nalaten zult. | |
[pagina 305]
| |
Zie daar nu een langen brief. Is er gezond verstand of samenhang in, dit weet ik niet; en overlezende versta ik het geschrevene niet. Ik sluit derhalve, met mijnen en onzer allen tedersten groet, verzekerd van uwe deelneming en broederlijk-Christelijke voorbede. - De liefde Gods en genade des Heeren met de gemeenschap des H. Geest zij met U en de uwen. - Vaarwel van Uwen BILDERDIJK. Haarlem, 5 January 1828. | |
133.Waardste Vriend!
Met de innigste deelneming ontfangen wy uw gewenscht bericht der voorspoedige bevalling uwer dierbare Wederhelft, als wy sedert uw vorigen in een blijd vooruitzicht te gemoet zagen. De voorteekenen, daarin vermeld, duidden alles goeds. Heb dank voor de spoedige meêdeeling en zij de rijkste zegen des Allerhoogsten over kraambed en Moeder en kind, en geheel uw huis in alle betrekkingen! - Welk eene volheid van genot is thands 't uwe, dierbare Vriend: Vader van een zoon en dochter te zijn; en hoe kunnen wy 't gevoel daarvan uitdrukken? Wat laat dit, in deze stemming des harten, meer overig te wenschen, dan doordrongen te zijn van al wat dit in zich sluit! En dit zijt gy zeker; dit is de lieve moeder; | |
[pagina 306]
| |
gelijk ik het voor U-beide ben. - Zegen, nogmaals zegen en heil zij geheel uw beider gevoel, dat in de onuitdruklijkste beden des harten by U-beiden opstijgt, en waarin wy met alle de tederheid die ons onderling verbonden houdt, vurigst en innigst deelen! Mijn zwakke hoofd, voor geene aandoeningen bestand, laat my niet toe breeder te schrijven, en ik wil niet dat deze mijn brief iets anders dan vreugde en dank ademe. Ook schikt het, onzen toestand in aanmerking genomen, nog al tamelijk by ons. Nogmaals zegen en heil en blijdschap, ook over de naamgeving en aanstaande inzegening door den H. Doop! Genade, vrede, en opheffing des harten! Amen. Ik teeken met haast, niet wetende of de Heer Bousquet dezen zal komen afvragen, doch met de gevoelens die gy my kent, den Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, 23 January 1828. | |
134.Waardste Vriend!
De Heer is opgestaan, was der oude en vroeger Christenen volstandige Paasch-groet, en met deze onderlinge juichstem begonnen zy hunnen Jaarkring. Zij dit ook mijn groet op heden aan U mijn geliefde Vriend, medestander, en medelijder in dezen tijd van benaauwdheid! Hun wederzijdsch feestgeschenk bestond daarby | |
[pagina 307]
| |
in een ei als 't beginsel van leven, en behelsde de toewensching van een nieuw leven, zuiver en van de besmettende wareld asgescheiden. Zij ook dat nieuwe leven ons op dit heden geschonken door Zijnen Goddelijken Geest! Met dezen innigen wensch roep ik U het plechtig ἠγέϱϑη toe: Hy die Verlosser is,
De Heer is opgestaan
Naar Zijn beloftenis,
En heeft den vloek voldaan.
Terwijl ik dit schrijve ontfang ik den uwen van gisteren en in de blijmoedige samenstemming onzer harten mogen wy in den Geest vereenigd, danken en lofzingen, te midden der bezwaren die ons naar lichaam en ziel folteren, het zij wy met de openbare feestschaar tot Zijn heiligdom mogen opgaan, het zij wy aan kamer of bed gekluisterd in krankte Zijnen naam aanroepen. Heb dank voor uwe aandoenlijke zegenwenschen, en neme de Almachtige ook de onze voor U en de uwen (zoo onvolkomen zy zijn) in genade aan, en vervulle wat daaraan ontbreekt! Met innige blijdschap vernemen wy de kennelijke ondersteuning uwer kranken en verlangen steeds meer en meer naar goede tijdingen van t' uwent. Mogen die naar wensch immer vorderingen ten goede behelzen naar 't uiterlijke gelijk naar het innerlijke! .........Mijne Egâ ligt werkelijk weder te bedde, schoon niet gedurig, maar by tusschenpoozen. God sterke en ondersteune ons-allen; dit zij, lieve Vriend, wederkeerig ons beider gebed voor el- | |
[pagina 308]
| |
kanderen in den name des Goddelijken Verwinnaars van dood en jammer, wiens feest van opstanding wy vieren, en met wien wy hopen den dood en 't verderf te vertreden. Vaarwel, dierbare Vriend met de uwen en ontsang onzer aller groet en heilwensch! Gy weet dat ik ben en steeds blijve de Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, 6 April 1828. | |
135.Waardste Vriend!
Ontfang hiernevens uwe Paaschliederen in dank en met innig gevoel van onze harten te rug. Ik behoef er niet by te voegen, dat wy ze met eene aandoening gelezen en herlezen hebben, die ik niet ondernemen zal U uit te drukken. Met moeite zelss en in draaiing van het hoofd schrijf ik deze weinige regels. Intusschen is het (dank zij den Aartsweldadige!) met mijne Wederhelst heden wederom vrij beter; moge 't gewoel der beslommeringen van de tocbereidsels tot ons aanstaande verhuizen, haar niet weder achter uit zetten, op wie alles thands aankomt, daar ik geheel buiten staat ben iets te doen of te verzorgen! Alles is rondom my als een droom by een flaauwe sluimering, en vruchtloos tracht ik my eenige bezigheid te geven. 't Is alles een deels gevoellooze, deels geheel onbepaalde en in 't wilde omzwervende verstrooiing. | |
[pagina 309]
| |
Doch waartoe dit aan U herhaald, wien ik reeds meer, zoo ik onderstel, dit mijn beklag meêdeelde? Moge my zulk een leven slechts niet uitgerekt worden! En echter ben ik by deze werking van ongeregelde hersenen, in staat, aan dood of leven te denken? Is wel de geheeie kalmte die my thands als omwaait, meer dan louter bedwelming? In der daad mijn hart is koud gelijk mijn hoosd dof is, en ik gevoel my-zclven niet. Duizendmaal vraag ik my af, of ik my-zelf ben? Of ik wake, dan droome? Zeker, het is noch het een noch het ander. Ach, hoe verlang ik naar rust. Bid voor my, lieve Vriend, want ik zelf kan het niet meer. Maar is dan de waarheid die wy in oprechtheid beleden, verduisterd? Neen, doch de vatbaarheid is verstompt, en ik twijsel somwijlen, ja dikwijls, of ik wake, of ik leve, en of iets van wat om my is, wezendlijk en geen bloote illusie zij. Moge ik slechts vasthouden aan 't anker der hoop! Nogmaals, bid voor my. - Gy intusschen vaar met de uwen wel, in 't genot der gaven van de belostenis des Euangeliums, en neem den welmeenenden groet aan van Uwen BILDERDIJK. Haarlem, 10 April 1828. | |
[pagina 310]
| |
't beteren of mijne geweldige verergering nam van dag tot dag toe, en gisteren en heden was my zeer akelig. Ik ben volstrekt wezenloos in deze opstapeling van plagen, mijn huishuur om zijnde, zonder in 't nieuw gehuurde huis te kunnen intrekken, en hier tot overmaat van plagen, in een vreemde plaats waar ik niet weet, hoe my te gedragen. Alles komt dus op mijne Egade aan, en deels op den voor ons ijverenden en tederen Lodewijk. Wat van mijnen toestand nu worden moet, is my volstrekt raadselachtig, en ik heb niets voor oogen dan de akeligste klemmende verlegenheid. - Met groot en gevoelig leedwezen verneem ik daarby geene dan ter neêr slaande tijdingen van ten uwent. De Almachtige redde alles! maar mijn hart krimpt by de uitzichten die ik my vorme; en nog is 't een soort van gevoelloosheid die 't my doet doorstaan. - Uwen vorigen kon ik niet beandwoorden. En deze, wat zal die? U wellicht nieuwe ontrusting voegen by die waar gy met de uwen als in verzonken zijt. - Vergeef my dit, doch ik moest (mijn hart drong my) U schrijven en wellicht is 't de laatste brief dien ik in dit jammerlijk overschot eens ziel- en mergverteerenden levens te schrijven heb; en zeker, ik ben my ook niet bewust naar verlenging mijner steeds donkere, nu nachtzwarte dagen te haken. Gods wille geschiede en geve my onderwerping en berusting! Hy zij met U en de uwen, en ons en de onzen in genade, en verstendige ons innerlijk dat onze hoop niet ingebeeld maar waarachtig, en in Jezus dierbaar bloed verzegeld zij en | |
[pagina 311]
| |
onwankelkaar staande in het oogenblik van verschrikking voor 't schepsel, maar van verkwikking voor die in zijn hoop vast en zeker staat. Mijn lieve Egade en Zoon groeten U, vurig als ik, maar in stiller gestemdheid van geest. Doe ons ook van U tijding vernemen, en groet alle vrienden, ook van Uw gants ter neder geslagen Vriend, BILDERDIJK. Haarlem, den 1n May 1828. | |
137.Waarde Vriend!
Eergisteren avond zijn wy overgegaan naar het huis op de Bakenessegracht, en liggen werklijk in eene afgrijslijke onrust, te erger om de zwakte mijner Egade, op wie alles volstrekt en geheellijk aankoomt. Het huis is ons ruim genoeg, maar wy bevinden het leêlijk uitgewoond; doch het is hier vrij stil. Mochten wy hier nu slechts de boze dagen van schoonmaken en opredderen door zijn! De lieve Lodewijk die alles wat boeken en papieren betreft, ingepakt heeft, heeft zich mede te veel gevergd, en uitgeput in exertien, voor hem te sterk. - Voor my, wezenloos als ik ben, ik zit in een hoekjen en laat alles gaan zoo het kan of wil, mijmerend, en zoekende naar ten minste eenige mentale bezigheid. - Zie daar wat ik ter beandwoording aan uwe deelnemende perquisitie van gisteren, melden kan. - Een groote tuin is hier achter | |
[pagina 312]
| |
't huis, waar men zeer op roemt; doch wat is my een tuin? Niemand ter wareld heeft daar minder weet van, en lanen of hooge en schaduwende boomen zijn er niet, waar (zoo men zegt) moes, en eenige vruchtboomen: d.i. een Bibliotheekjen voor iemand die niet lezen kan. Intusschen ligt mijne Egâ deze twee dagen weêr in 't bed. Zoo veel is zeker, dat wy dat onlijdelijk geraas en gewoel van de Damstraat ontweken zijn; maar tot dus verre waag ik niet het zelsde ten aanzien van de vochtigheid te zeggen, van 't welke men ons veel verteld heeft als ware dit huis nu zeer droog. Experientia docebit. - Voorts, altijd naar goede berichten van tot uwent uitziende, groeten wy U en de Uwen en alle Vrienden, recht hartelijk, en ik teeken als steeds, de Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, 8 May 1828. | |
138.Waardste Vriend!
Heb dank voor uw lieven, hartlijken, en Christlijken brief, die my recht dierbaar, en een overtuigend uitvloeisel uwer ziel is. Gy weet het, mijn heve en getrouwelijk innige Vriend, dat deze uwe daarby uitgedrukte gevoelens de mijne zijn; en geloof ook niet dat ik daarin dobbere of waggele. Ja zelss verbeeid U niet dat mijn treuren betreuren is van een | |
[pagina 313]
| |
gemis dat my drukt, en wel, het zwaarste dat my op aarde kon treffen, dat van mijn verstand. Ik heb in mijn levensloop vol hard- en wisselvalligheden, alles kunnen verliezen; ook dit verlies draag ik gelaten en met gevoel van het dankbare zeggen van job. Maar ik lijde, en meer dan men gelooven, immers zich verbeelden kan, aan de asgrijslijke kwaal van verstrooiing, gebrek van aan iets te kunnen denken of eenig denkbeeld te kunnen fixeeren. Van lichaamlijke physische benaauwdheden der ingewanden enz. spreek ik niet, die vrij hevig en aandoenlijk zijn. - En hoe deze onoverkomelijke verstrooiing my pijnigt en zelfs het bidden beletten kan, roer ik niet eens. En deze kwaal is des te onoverwinnelijker daar zy in mijn gestel reeds van kindsbeen as gegrond is, en (naar ik het my voorstel) een gevolg van verkeerde opvoeding of van 't geen die gedetermineerd beeft, en die my voor alle verbeeldbare standen in de samenleving even zeer onbekwaam heeft gemaakt. Daar was een tijd dat ik mijn gebrek aan verstand voor anderen (ja somtijds ook, schoon zeer zelden, aan my-zelven) verbergen kon, en dit was zoo geheel zwaar niet, daar eenige verkregen kennis veelal voor verstand gaat, en het verstand-zelf zich niet dan door 't spiegelen in 't verstand van anderen kent. Doch die verkeerde determinatie heeft my altijd ongelukkig gemaakt en moest het my maken, 't kon niet anders. Ook is het eene oude waarneming van den goeden Vader Cats: vroeg wijs, vroeg zot; en gelijk ik omtrent tien jaren voor 't minst mijn ouderdom in | |
[pagina 314]
| |
alles van kindsbeen af vooruit ben geloopen, zoo ben ik 't ook in dit punt. Het is (als natuurlijk,) den eenen dag slimmer dan den anderen. Heden gevoel ik my byzonder slap, zwak, en (als ware 't) verdwijnend, want stervend dunkt my, schoon vrij analogue, toch nog een andere wijziging van gevoel te moeten zijn. - Doch hoe 't zij, ontfang met die U waard zijn, mijn hartegroet, en gedenk ook in uwe gebeden, aan uwen
Oprechten Vriend, BILDERDIJK. Haarlem, 5 Augs 1828. | |
139.Waardste Vriend!
Het is my een behoeste, U te schrijven, zonder te weten wat? Wonderlijk inderdaad is dat gevoel, en een draaiende zuizeling gelijk, die zich niet verklaren laat. - Dus wemeiende, ontfangen we uw recht verkwikkenden, aan mijne Egâ gericht, en die ons in blijmoedigen dank tot de Aartsweldadige hand doet opzien die alles ter Zijner eer en tot heil der Zijnen bestiert. Ik meen U gisteren geschreven, en daarby, mijnen Naklank, en de Aanteekeningen op Huydecopers proeve gezonden te hebben. Ik meen (zeg ik) dit; maar volstrekt geheugenloos, weet ik niet of 't zoo zij dan niet; en, in 't laatste geval, gelief 't my te | |
[pagina 315]
| |
melden, op dat ik 't nog doe. Ook meen ik dat gy my vroegt of ik in Haarlem voorhad te blijven, dan wel naar elders te verhuizen. Zekerlijk vind ik voor geen van ons deze luchtstreek recht verdraaglijk, en dus is 't verhuizen dan ook een plicht. - Doch werwaart? - In Leyden is te groot een gebrek aan woningen, om derwaart te rug te keeren, en derhalve waar anders kan ik heen dan naar Amsterdam? Zoo groot dan ook het bezwaar van den hooger huishuur aldaar zijn moge. Dan, nog vijf maanden liggen er tusschen dit en de Maymaand; en in mijnen ouderdom en gezondheids toestand is de kansrekening van die te beleven, zeer kleen. De zegen des Allerhoogsten zij en blijve U in de nieuwgekozen woning steeds by! Wat ons betreffe, wy sukkelen al steeds voort, en inzonderheid neemt by my 't verlies van 't geheugen en herinneringsvermogen als van dag tot dag toe. En ook dit vloeit op het besef van een toekomst in, 't geen uit samenstelling van tegenwoordig gevoel en herinnering saamgeweven, niet dan een verwarde mijmering oplevert. Besluitlooze onzekerheid pijnigt den uit den aart werkzamen geest die zich aan geen voorwerp hechten kan; 't geen het aanzijn als tot een flaauwen droom maakt, vermoeiend boven alle denkbeeld dat zich daarvan vormen laat, en waarin men, als in een dikken nevel, naar zich-zelven omtast. Het willen-zelf, 't geen de vroegste kindsheid reeds eigen is, is my eene vreemde aandoening, en geheel mijn toestand bloot lijdelijk, als door eene verregaande vermoeienis | |
[pagina 316]
| |
uitgeput, en toch als door eenen veer gedrongen die in zijn verlamming-zelve nog een soort van stevigheid heeft, waardoor hy wederstand biedt aan de drukking. Wonderbaarlijk is dit gevoel, en als ware 't een tusschending tusschen zijn en niet zijn, en ik weet het niet dan eene ter dood vermocidheid te noemen. Doch, wat houde ik U op met dit gemijmer van een zieke naar geest en lichaam? - De eerste regel waarmede deze brief begint, lost de vraag op: Ik moest U schrijven. - Neem dus deze wartaal voor 't gene zy is, en zend my van tijd tot tijd eenig lettertjen van uwe hand. - Wellicht zult ge dit lezende, vragen of ik nog by gezond verstand ben, dan niet? - Ik weet het niet, en twijfel daaraan. Doch hoe 't zij, mijn hart houdt vast, immers wenscht het dit, aan den eenigen steun, die bestendig is: Hem, die voor de zijnen in 't lichaam kwam, leed en stierf, en wien wy in heerlijkheid op de wolken des hemels te rug wachten. Zijne Genade zij met ons allen! - Vaarwel met al wat U dierbaar is, en geloof my steeds
ex animo T. BILDERDIJK. Haarlem, 6 Decr 1828. | |
[pagina 317]
| |
wekkend is. Het betert hier zachtkens aan, met mijne Egâ en Zoon; maar recht danken van harte kan ik niet, en schoon ik de ongemeene weldaden der Almachtige Vaderzorg over my gevoele, een doodkoude beklemt my de borst, en zy verhest zich niet meer. En hoe kan het anders? Mijn geheele leven was altijd als in de werking der hersens geconcentreerd, en nu deze verslapt of verstijsd (hoe zal ik het noemen?) my begeven, gevoel ik my-zelven niet in my, maar ben een vreemd wezen voor my-zelven, en 't geen my geen belang inboezemt. Uwe vriendlijke aanbieding ten aanzien van een woning in Amsterdam durs ik kwalijk aannemen, minimè credulus vitoe, daar een besluit omtrent dit punt te nemen, wellicht naderhand voor mijne Egâ belemmerend zou kunnen zijn: want zoo iemand, ik ben in de termen van het omnem tibi diem crede diluxisse supremum, en hoe zou ik my nog byna een half jaar levens belooven, of dit overzien kunnen? Uwe recht Christlijke wenschen, mijn lieve Vriend, zijn de mijne, maar is er (hoc 't verder om ons heen gesteld moge zijn) geen bemoedigend uitzicht? Van vele kanten zie ik lieden tot den waren rechtzinnigen leer te rug komen. 't Geen gy my van tot uwent meldet, bevestigt dit ook. Ik doel op de verklaring van Ter BorgGa naar voetnoot(1) omtrent den Kinderdoop. - De | |
[pagina 318]
| |
Neologen wijken steeds meer en meer (en tot onbeschaamdheid-zelve) af, en immers moet eene kenlijke affscheiding het gevolg daarvan zijn, die de Kerk van den valschen zuurdeessem zuivert. Neologie trest, en vindt aanhang uit een trotschen geest van zich te onderscheiden door betwetery; maar door zich uit te breiden verliest zy 't piquante en streelende voor de eigenliefde die er zich door verhefsen wil; en niets is natuurlijker, dan dat men daar van te rug koomt, al ware 't ook uit schaamte van den onzin die er in ligt, niet in te zien. Wy ondervinden hier in Haarlem veel belangstelling en hartelijkheid, en meer dan ik elders ooit weet ontmoet te hebben. Maar de persuasie waar in ik ben dat de lucht hier ons-allen nadeelig is, het zij als te min clasticq, het zij als te dun of te licht, verplicht my, vooral mede ten aanzien van mijn kind, tot een verhuizen naar elders. - Dan, als gezegd is, nu reeds my te bepalen, beschouw ik als een ingreep op de Godlijke Voorzienigheid aan wier hand ik wensche te gaan zonder zelfbeschik of eigenwil. - Zij die zegenende, vertroostende, en geleidende hand steeds met ons-allen! Vaarwel, lieve Vriend, met de uwen, en ontfang onzer aller groet uit oprechte harten. - Ik teeken als steeds, de Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, den 10n Decr. 1828. |
|