Brieven. Deel 4
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij[1827]120.Waardste Vriend!
Schoon ik gisteren, tot tweemaal toe, mijn toevlucht wederom tot het bed moest nemen, en heden my ook zeer ongesteld gevoel, kan ik echter niet nalaten eenige weinige regels aan U te schrijven, om ongerustheid over ons voor te komen. Met dat al kan ik echter niets melden dan, 't vorig bericht herhalende, dat de beterschap mijner Egade (ja) voortgaat, maar naar de woorden van den goeden Vader Cats, met Ezels treden, of liever en eigenlijker nog: slaksgewijze. Inzonderheid is het met de nachtrust slecht gesteld, en wat invloed dit op alles moet hebben, is licht te beseffen. De toestand uwer Vrouw Moeder treft ons zeer; veel uitzicht op herstel van de ziekte is er zekerlijk niet, en hoe dit U in allen opzichte aan moet doen, gevoelen wy met U. Geve de Genadige Algoedheid het innige licht ter erkentenisse en omhelzing van Hem die de belofte aan Abrahams kroost is, en ons nimmer toelaat te wanhopen, waar ten minste geen | |
[pagina 283]
| |
volstrekte vijandschap is, en zekerlijk deze moet niet met gebrek aan inzicht of overtuiging verward worden. - Ja vele zullen aanzitten met Abraham, Izaak, en Jacob, die in 't uiterste uur en onmerkbaar voor anderen, geroepen, gerechtvaardigd, en geheiligd zijn! Bidden wy, ja, en vertrouwen wy, dat ook by het ingewikkeldste, het duisterste, het twijfelachtigste besef, Christus voor ons en de onzen bidt! Zoo zij het, en trooste Zijn Geest U en ons-allen ook in een blind vertrouwen op de Eeuwige en alle menschlijke begrippen te boven gaande Barmhartigheid! Ontfangt met al wat U, wat ons dierbaar is, onzen hartlijken zegengroet, en geloof my steeds den Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 6 Jan. 1827. | |
121.Waardste Vriend!
Met een zeer bezwaard hart en dwarlend hoofd schrijf ik U. De brief, gisteren avond aan onzen waarden Capadose afgegaan, zal U het geen ons 's daags te voren overgekomen was, gemeld hebben. Tot nog ben ik geheel gederangeerd (als men 't per εὐφημίαν noemt) in het hoofd, en hoe kan het anders? Thands zit ik hier in een vertrekjen, reeds een jaar om de meer dan vochtigheid verlaten, by het vuur als te bibberen in den rook naby 't ziekbed mijner Weder- | |
[pagina 284]
| |
helft, nu ook verplaatst en aan wind en tocht blootgesteld. - In deze gesteltenis verrast my, die van geen onderscheid van dagen meer weet, uw dierbare en tederhartige brief, die ons ook innig aangedaan heeft en een streelend en zalvend blijk uwer liefde te onswaart is. Heb er dank voor! - Zegene de Algoede Verbonds-God het lieve en zoo aandoenlijk interessante kind, waarop gy my wel een zoodanige betrekking hebt willen geven, en storte Hy alle de volheid Zijns heils op dat onwaardeerbre zegenpand! Omhels hem voor ons en druk hem aan uw hart dat het mijne verstaan kan, daar ik verwijderd ben en wellicht geen hoop hebbe het opwassende spruitjen op aarde weder te zien. Ik kus het lieve handtjen onder uw bries gesteld, met aandoening die ik niet uitdrukken kan. Van dag tot dag sedert ruim een week zag mijne Egade uit, naar het oogenblik dat zy ten minste by mijn schrijven een enkele regel van liefde en verknochtheid voor uw dierbare Wederhelft voegen mocht, doch het is dus verre onmooglijk. En ik schrijf zonder te weten of er samenhang in is dan niet. Ik verwonder my by dat alles over hare kracht van geest en het opgeruimd en echt Christelijk zielsgevoel, dat haar zichtbaar in alles ondersteunt. Ach, moge zy tot vorige draaglijke gezondheid te rug keeren en aan onzen dierbaren Lodewijk behouden worden; en ik lijde en vrage niets meer op dit aardrijk! Met dit alles zie ik in my (een onverwachten aanval van apoplectischen aart uitgezonderd die onverhoeds voorkomen kan) geen imminent gevaar (om het | |
[pagina 285]
| |
met de gewone uitdrukking te noemen die de dood als een groot kwaad onderstelt) voor mijn lichaam; zelfs verwonder ik my over de buitengewone sterkte van mijn gestel. Ik hoop dit veeleer dan ik 't onderstel; maar een staat van volstrekt verval en wat men of kindsheid of erger noemt, of van frenesie, is wat ik beduchte. - Ware mijn lieve Vrouw slechts hersteld, ach ook dit ware (is het Gods wil) kalm te gemoet te zien; maar wat zoo haar ziekte en zwakheid langer voortduurt? En hoe veel dankstof intusschen geeft de Algoede Vader hier by! - Ach, hoe benaauwd en beklemd het hart my tusschen beide is, echter roept het met Spieghel uit: ‘den mensch' schort niets dan dankbaarheid.’ - Wat ligt my het hoofd over hoop! - Ach! ik gevoel het, dat ik nog meer verpletterend leed noodig heb, eer ik tot de maat van zelfverloochening kome, die my nog vreemd is. Gods wille geschiede! Terwijl ik dit schrijf, meldt mijne Vrouw my (waarvan ik ook niets wist) dat het heden uw geboortedag is. Ontfang ook ten aanzien van dezen onzer aller oprechte gelukwensching. De mijne was my nooit een dag van genoegen; zij de uwe 't U altijd, en met recht een feest van verheuging, en vernieuw' hy zich U immer in vermeerdering van gaven en wat tot Geestelijk en tijdelijk heil strekken kan by de tederste Huwlijks- en Vadergenoegens! Of er mooglijkheid zijn zal, in dezen ontzettenden storm, die hier boomen knakt en doorbreekt, dezen brief naar de post te bezorgen, en of de post zal | |
[pagina 286]
| |
kunnen vertrekken, weet ik niet. Hoe 't zij, onzer aller harten groeten U en uwe dierbare betrekkingen met de verknochtheid die gy ons kent, en ik teeken als steeds de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 14 Jany 1827.
P.S. Een melkboer bericht dat het in de stad vol is van 't gewoel van metselaars- en timmermansknechts met ladders &c. om by de instortende of dreigende daken en schoorsteenen te hulp te komen. - De ramp van den 12 dezer mocht geen straf van God zijn, en de bedestond ter gedachtenis daarvan onder Koning Lodewijk ingesteld, moest ophouden. - Dit ijsselijk noodweer zal nu wel een gunstbewijs zijn by sommigen. ô Land! ô volk! ô tijden! | |
122.Waardste Vriend!
Uw lieve en blijmoedige brief van eergisteren heeft ons verheugd en opgewekt; doch wy lijden hier veel. De koude, daar wy thands in een als onbewoonbaar verlaten hokjen van 't achterhuis nacht en dag verbannen zijn, is hier onverdraaglijk, en onze waarde Capadese zal U Hippocrates aphorismus (ψυχϱὸν τῷ ἐγϰεφάλῴ, τοῖς νςυϱοῖς, &c. ἐχϑςὶν) wel theoreticè expliceeren, maar niet volkomen gelijk ik het met mijn verzwakt en uitgeput gestel ondervind. Heb dank voor uw troostrijk en liefdevol schrijven. | |
[pagina 287]
| |
Aan de beterschap uwer vrouw Moeder wanhope ik nog niet. De prognosticatie der tegenwoordige Esculapen is zeer onzeker, en sedert de nieuwe theorien en nieuwe methodi medendi is 't natuurlijk. Men heeft vergeten wat ϑεϱαπευτιϰὴ is en wil niet meer minister naturoe zijn, maar haar overheerschen, en dus verleerde men ziekten in haar loop recht te kennen. En natuurlijk. By den heerschenden geest om zich boven God te stellen en van Zijne Genade geen zaligheid meer aan te nemen, moet men ook vrijmachtig en ondanks de krachten die Zijne Voorzienigheid in het lichaam en de oecunomia animalis gelegd heeft, genezen. Het is één en dezelfde geest die in alles heerscht, en ook zelfs de schoone Kunsten verdorven heeft. Hoe het zij, de Algoede geve de Moeder waar uw hart kinderlijk en plichtig aan hangt, verademing en vatbaarheid ter omhelzing van de ware Hoop en Verwachting Israels, tot behoudenisse in tijd en eeuwigheid! Onzen groet van liefde en hartlijke verknochtheid aan Mevrouw uwe Wederhelst en verdere betrekkingen, en kusjens aan den kleinen stamhouder! - De Genade onzes Heeren zij met U-allen, overvloedig en onbeperkt, naar Zijne beloftenisse, Amen! Aan den waardigen en tederhartigen Capadose hoop ik eerstdaags ook afzonderlijk te schrijven. Intusschen zij hy op 't innigst mede gegroet van Uwen BILDERDIJK. Leyden, 24 Jany 1827. | |
[pagina 288]
| |
123.Waardste Vriend!
De melding die ik by mijn vorigen maakte van de ongesteldheid des lieven Lodewijks was uit geene bloote vaderlijke bekommering; maar heeft zeer benaauwende gevolgen gehad. Geweldige ontsteking in de keel met zware koorts en diepontrustende affectien heeft hem sterk aangegrepen, en wy hebben twee allerakeligste nachten met hem doorgebracht; ook duurt, ondanks eenige verlichting van pijn en benaauwdheden, het ongemak voort. Hoe zeer dit, met de aandoening en zorglijke oppassing mijne nog zoo zwakke Wederhelft (die nog eergisteren eene venae sectio moest ondergaan) aan moest grijpen en te rug zetten, behoef ik U niet te melden. Van my-zelven, wezenloos en buiten kracht van denken of handelen, en dus op nieuw in het hart gegrepen, spreke ik niet. Ach de hand van God is zwaar over my, zwaarder dan ik uit kan drukken, en mijn gevoel stemt zeer weinig met den blijmoedigen geest die in uwe brieven en die van onzen waarden Capadose ademt. Alles ziet akelig en boven verbeelding zwart om my heen, daar er geen schuilplaats meer in mijn huis is, waar men de allernadeeligste luchtwinden en rookdamp, ontgaan of ontschuilen kan, of behoorlijke warmte en rust genieten. 't Is alles ééne ophooping van kwellingen wat ons omringt en onophoudlijk aangrijpt, in aantal niet op te noemen, maar waaronder ik geheel | |
[pagina 289]
| |
bezwijke en verpletterd worde. De Almachtige geve uitkomst en ondersteune my of neme my weg uit dezen poel van ellenden! Onbekwaam om een woord met iemand te spreken, aan iets te denken, terwijl my de hersens als met een kokende beweging in 't hoofd schijnen rond te draaien als een molenrad, zit of lig ik daar, in de diepste angst en door allerlei hersenbeelden geschokt, zonder hulp te kunnen toebrengen daar zy noodig is; zonder voor 't minste te kunnen zorgen of over iets te beschikken, verzekerd van mijne insania, waaraan echter niemand geloof schijnt te willen geven. Mijn hart is koud en buiten staat zich op te heffen, en het is of God zich verr' van my houdt. - Wat is het dan? - Wanhope ik? - Neen, ik betrouw op Zijne Genade in 't zoenbloed des voor ons geslachten Offerlams; maar 't is omtasten in een dal van schaduw des doods. Ach, bidt voor ons, lieve Vrienden! Ja ik heb alles kunnen ondergaan. Ziels- en lichaamspijnen beide, als weinige op de aardsche loopbaan beproeven, en die beide van den grievendsten aart. Ik kan ook dezen mijnen toestand van onvermogen (is het Gods wil) verduren. Maar het geldt hier wat my meer dan mijn eigen hart is. En echter is de toestand en van mijne Ega en van mijn Zoon niet zoodanig dat zy my verstandelijk zou mogen ontrusten. Neen, den Almachtige zij dank! Maar ik ben uitgeput en bezwijk; immers ik heb noodig, mijn hart eens in klacht te ontlasten. Neem dit mijn schrijven als zoodanig aan. Het is inderdaad ook heden, na de | |
[pagina 290]
| |
doorgebrachte hartbeklemmende nacht, met het dierbaar kind eenigermate beter, en mijne Wederhelft ondergaat de geweldige vermoeienissen en aandoeningen die dit toeval met zich brengt, boven hoop en verwachting gesterkt, hoezeer nog boven verbeelding zwak, en buiten staat den dag door geheel op te zitten, of gezonde nachtrust te genieten en 't hoofd nog met geduurzame zuizingen en 't hart met oppressien bezwaard. - Mocht de Algoedheid het herstel spoedig doen aanbreken! Ik kan dit maal over niets anders denken. Groet alle Vrienden en wees met wat U waard is, gegroet en gezegend, en zij de liefde Gods en de genade onzes Heeren Jezus Christus met U-allen! Ik teeken als steeds de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 8 Febr. 1827. | |
124.Waardste Vriend!
Op gisteren werden wy recht aangenaam en verkwiklijk verrast door uw 2e Deeltjen over de Handelingen der Apostelen. Heb wel dank voor de nette Exemplaren en vooral ook voor het voortreflijk boekzelf, 't geen ik dadelijk, hoe zwak en verstrooid ook van hoofd en hersenen gelezen heb. Ik behoef niet te zeggen met het hoogste genoegen. Zeer gewichtige (en U eigen) opmerkingen vind ik daarin, en waarin | |
[pagina 291]
| |
ik my van gantscher harte met U vereenige. - Naar het Derde te verlangen is zoo natuurlijk een gevolg van deze lecture, dat ik het niet noodig heb uit te drukken. - Van harte bidden wy den zegen over dit werk, gelijk over U en uw dierbare panden; doch gy weet en gevoelt dit, in den band die ons eenmaal en voor eeuwig in de belofte des heils verknocht heeft. Het is met onze gezondheid of ongezondheid al steeds in den zelfden toestand. Met het zien naar twee woningen is mijne Wederhelst (op wie by dit mijn verval alles aankomt) zeer vermoeid, en dit zet natuurlijkerwijze haar herstel weder te rug of vertraagt het ten minste. - Haar moeite is daarby vergeefsch geweest. - Wy hebben dus nog geene woning. Slechts eene doet zich op, maar te hoog in prijs voor mijne finantie. En ik vrees dat het ook elders wel het zelfde zal zijn. Het is niet ongewoon, schoon het eene ongerijmdheid in heeft, dat, naar mate de middelen van bestaan in een land of stad verminderen en kwijnen, de huurprijzen der huizen toenemen, en ook hier is het een gevolg van steeds toenemend verval. Ontfang met al de uwen (en inzonderheid ook onzen waarden Capadose) onzen innigen groet, en omhels den lieven Willem Daniel voor ons. Gy zegt recht: ô Dat wy altijd blijmoedig en dankbaar waren! Bid dat wy dit in alles zijn mogen ook voor ons! Ik teeken als steeds, de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 23 Maart 1827. | |
[pagina 292]
| |
125.Waardste Vriend!
Uw lieve brief van gisteren heeft my zeer verkwikt en is recht uit mijn hart geschreven. Heb dank voor uw deelnemende aandoening en troost. Reeds lang zagen wy uit naar uw tijdingen, doch begrepen zeer wel hoe de beslommeringen dezer dagen ten aanzien van 't verhuizen U den tijd moesten wegnemen. Met ons is het dan ook nu zoo verr' gekomen dat mijne Egade een huis in Haarlem gehuurd heeft. Het staat in de Damstraat. - Ook in die stad was weinig of liever geen keur. Wat nu de 20 tusschendagen met zich zullen brengen weet de Almachtige. In allen gevalle moet ik my thands ophouden met papieren en MSS. inpakken; en dit gaat in mijn toestand gebrekkiger dan men zich verbeelden kan, en vermoeit my het hoofd, ik mocht byna zeggen, boven vermogen. Vreeslijk zijn tegenwoordig de vermoeienissen mijner Wederhelst in dezen nog zwakken toestand van reconvalescentie. Alles koomt op haar alleen aan; want ik kan niets, en zelfs niet meer tellen veel min rekenen. Dikwijls kan ik my 't jaar niet meer herinneren waarin wy zijn; zelden de maand; den dag der week genoegzaam nooit. Namen en personen verwar ik, meen de lang verstorvenen te leven, en vergeet de levenden. Autheuren en tytels van boeken kan ik niet meer noemen, zelss uit de Classici niet, of zelden by een byzondere vlaag van herinnering. - Nu | |
[pagina 293]
| |
en dan ontvalt my wel een versjen van weinig regels, maar 't herlezende versta ik 't zelden of niet. En zoo is 't met al wat ik lees. Aandacht kan ik aan niets geven, maar alle heterogene denkbeelden draaien onophoudelijk in mijn hoofd om, als duizelende. - Wat moet hiervan worden? - Aut mania, aut apoplexia, zegt de Ars medica. - Hoe 't zij, Gods altijd wijze wil geschiede, en Zijne Voorzienigheid sluimert niet. De genade onzes Heeren en Zaligmakers zij met ons, en alles is wel. Wees met de uwen hartelijk van ons-allen gegroet, en omhels uw lieven kleinen voor my. Ik teeken als steeds de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 10 April 1827. | |
126.Waardste Vriend!
Zie daar my dan in mijne nieuwe woonstede te Haarlem, maar daar ik geene aangezichten of leden meer zie, die my de Helden van Damiaten vertegenwoordigen. Ik verbeeldde my hier een stad van stilte en rust te vinden, doch ik ben hier wel in de meest- en hevigstverbeeldbare woeligheid, geraas, geschreeuw, en onrust by dag en nacht, t' huis gekomen. - Intusschen is het ten aanzien van mijn hoofd (draaiing, dwarling, en verwildering van hersens was er toch onvermijdbaar by) nog al redelijker dan ik my had durven voorstellen, en mag danken. Drie, vier | |
[pagina 294]
| |
bittere dagen intusschen hebben wy overgebracht. Doch de Almachtige zal, want Hy kan, redden, en dus verre schonk Hy ons krachten boven 't geen wy ons mochten verbeelden. Maandag aanstaande dient mijne Egâ nu nog naar Leyden te gaan, en het overige van ons goed te halen. - Ook gy zult zekerlijk tot uwent in een drokken boêl zitten. - Het huis dat wy hier getroffen hebben, heeft een tamelijk aanzien, maar is klein, en van inrichting gants niet als wy 't zouden wenschen; doch waar op deze wareld iets naar onzen (althands naar mijnen) wensch te vinden! Wy zijn zeer vermoeid, en hebben deze laatste dagen ook geen behoorlijke nachtrust of slaap in evenredigheid met de verregaande afmatting gehad. Ook onder dit schrijven vallen my de oogen toe. Ik moet dus afbreken. - De zegen des Heeren in al deze beslommeringen dezer woelige dagen, zij met U en de uwen in allen opzichte, onder de voortdurende genade des Heils, waar naar alleen het ons betaamt, te staan, en hiertoe zij de Geest des geloofs, der hoop, en berusting rijkelijk over ons uitgestort! - Wy wenschen dat het met den goeden Heijkes thands wederom beter zij, en verlangen reikhalzende naar goede berichten van al wat U en ons dierbaar is. - Vaarwel, wees met allen innig en vurig gegroet, en geloof my steeds, naar de spreuk mijns geslachts, semper idem, den Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, 28 April 1827.
P.S. Hierby mijn Afscheid aan Leyden. | |
[pagina 295]
| |
127.Waardste Vriend!
Recht aangenaam en verkwiklijk was my uw lieve laatste schrijven, op eergisteren ontfangen. Het schijnt dan, dat gy eindelijk eens mijn verval en behoefte ontwaar zijt geworden, waarin ik gedompeld ben, en met welke uw brieven sints lang niet in samenstemming stonden. Sedert den fatalen dag dat wy alle drie door kolendamp bevangen, verdoofd, en bewust- of bewegingloos nederlagen, en Dr. van Hoorn ons uit de kamer deed voeren, en mijne Wederhelft op nieuw eene aderlating deed doen, ben ik geen schaduw meer van my-zelven, en buiten vermogen van denken of gevoelen, gelijk ook alle mijne zintuigen gevoelloos en gants verstompt zijn. De denkbeelden zweven my als bloote reminiscentien en zeer flaauw en schemerend voor, maar werken op 't hart niet, en dit is als verstijfd. - Het ware zekerlijk door een tijdige bloedontlasting toen te redden geweest, doch na dat oogenblik was 't te laat. - Hoe kan dan nu mijn schrijven zich van de warmte des gevoels van Gods genadige ontferming eenigzins gevoelen, daar mijn hart ijskoud en versteend is. - Ik hou vast met mijn verstand aan de eenmaal zoo zalige overtuiging des harten, maar dit is het al. Ik hou vast met mijn wil, maar gevoel is er niet by. Gy hebt wel gezien, neen, de stemming die uit het hart moest vloeien, kan in mijn brieven of verzen niet zijn. - Ik ga zwaar gebukt, | |
[pagina 296]
| |
en wensch de last op Hem te werpen die voor ons gedragen heeft, maar kan niet, want ben als droomend bedwelmd, niet wakende, en 't gevoel van dood en leven smelt zich in één, en het ϰυϱι∊ σωσόν με is al wat ik uitademen kan, en hoe flaauw! Wy verheugen ons in uwen welstand en dien der uwen. Groet allen uit onze harten. De zegen en liefde en volmaking die uit God is overdekke en doordringe U en allen! Groet ook alle vrienden. In dezen mijnen toestand, waarin rust van hoofd my zoo noodig is, is my hier een woning te beurt gevallen waar nacht noch dag stilte of verademing van de hoofdverscheurendste woeling, geraas, en gerammel, is, en hoedanig ik 't nooit in de onrustigste straten van Amsterdam heb ontmoet. Hoe het hier veertien dagen (ik laat daar een jaar,) uit te houden is my onbegrijplijk, zelfs voor een sterker hersengestel dan ooit het mijne was. - God geve redding en uitkomst! - Bidt voor ons! Ik teeken met alle U bekende hartelijkheid, de Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, 2 May 1827. | |
[pagina 297]
| |
waarin gy met genoegen, rust, en gemak, dankbaar en te vreden leven moogt. Doch, helaas! met ons is 't het juiste tegendeel in allen opzichte, en dit by mijne verregaande ongesteltenis van hoofd die zoodanig eene behoefte van rust en stilte vereischte, en zonder dit in volstrekte mania en wat erger is, over moet gaan. - 't Ware niet mooglijk geweest, het erger te treffen; en hierby komen dan de grievendste beslommeringen en verwarringen, tegen alle uitzicht, berekeningen en voorzorgen, en waaruit geene redding of uitkomst zich opdoet. Ach! dat God my ontbond van dit leven vol jammers! Geen andere wensch kan zich in mijn hart verheffen. Bid voor my en de mijnen, dat mijn einde zich bespoedige. Ik mistrouw Gods barmhartigheden in Jezus Christus niet. - Maar dit leven was my immer, en van mijne vroege kindsheid af, tot plaag en jammer, en ik heb den kroes des leeds rijklijk, ja tot de heffe, gedronken, en niets of het moest my vergald en tot pijniging worden. Ach, dat ik verlost wierde van dit lichaam des doods! - En ach, is ook niet heden mijn klacht wederspannigheid? O beware my de Almachtige hand voor wrevel tegen Zijn raad en bestier! Bid dit voor my, en help het my bidden! - Wy groeten U en de uwen met hartelijkheid. De Heere zij met U allen, en doe Zijn licht over U schijnen naar de volheid Zijner Genade! Vaarwel, en geloof my steeds den Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, den 14n May 1827. | |
[pagina 298]
| |
129.Waardste Vriend!
Gisteren avond ontsing ik de eerste Exemplaren van mijn Nieuwgedrukten DichtbondelGa naar voetnoot(1), (zoo 't nog Dicht of poëzy heeten mag,) en ik haast my U daar een van aan te bieden. Ontfang gy het met de liefde die gy my altijd betoond hebt, en reik (wilt gy) het daarby liggende aan onzen Capadose. - Ik verlang innig, en om duizend redenen U te zien en eens recht met U over alles te spreken: want schrijven laat zich alles niet, en valt my niet licht meer. Intusschen, een vluchtig uur of vier, vijf van overkomst is daar niet toe geschikt, en by eene ontmoeting dwarrelt my natuurlijker wijze het zwakke hoofd en alle idéen, alle herinneringen zijn weg. - Ik sleur in dezen laatsten droessem des levens al zoo voort, in eene onophoudelijke en hersenverwoestende verstrooiing, die slapende en wakende altijd even afmattende is; maak mijns ondanks onophoudelijk verzen, of liever, giet ze uit: want ze ontstroomen my gewillig of ongewillig. Mijn beenen, schoon ik ze daaglijks oefene met gaan, worden stijf en gevoelig: mijne ingewanden zwelgen, maar verteeren noch ontlasten zich niet, en duizeligheid van het hoofd is daar een natuurlijk gevolg van. - Prospicio sinem. Gods wille geschiedde! Ik wensch noch | |
[pagina 299]
| |
zie op tegen dat oogenblik, maar verbeide 't in stilte en te vredenheid en berusting. - Zij Zijne genade en liefde in onzen Heer en Verlosser met ons allen! Amen. Groet de uwen en wees gegroet met hen van ons allen. Ik teeken als steeds, de Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, 9 September 1827. | |
130.Waardste Vriend!
Na zoo lang eene tusschenpoozing, in beklemming van hart wegens uwe krankte, en bekommering van de rust, die zy vorderde, te verstooren, doorgebracht, mag ik U, by de aanvanklijke beterschap waarin wy ons verheugen, wederom schrijven, en met de Godlijke bewaring van U en uw dierbaar kind en lieve Weêrhelft, gelukwenschen; en dit tevens op den blijden herinneringsdag van uwe en uwer Egades gezegende inwijding door den Heiligen Doop in den boezem van het zaligend Christendom! Hoe onze zielen daarin deelen, behoeve ik zekerlijk U niet uit te drukken, doch ontfang met de Uwe niet te min de betuiging daarvan in deze weinige woorden, en zij deze dag U en uw huis eene vernieuwing van allen zoo wel lichaamlijken als Geestelijken zegen, vertroosting, moed, en vertrouwen, en innige nabyheid van Hem die de bron van alle Heil is, en de | |
[pagina 300]
| |
Zijnen ook in geen dal der schaduwe des doods verlaat of hun hoop te loor stelt! - Wees verder langmoedig en duldzaam in de nog overig gebleven zwakte, en laat uwe vurig gestel U niet aandrijven om de volkomen herstelling voor uit te loopen, het geen tot verachtering en tot vertraging daarvan strekken mocht, zoo verheugen we ons welhaast ten volle in de bewaring des Almachtigen tot Zijn eer en lof in eene onuitspreeklijke en gemoedzalige dankbaarheid! De vrees van U te zeer te vermoeien, doet my asbreken. Hou gy deze mijne hartlijke en korte aanspraak ten goede, en geloof my steeds in al de kracht van het woord, den Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, den 20n October 1827. | |
131.Waardste Vriend!
Ondanks uw naargeestig gevoel 't geen my zeer getrofsen heeft, heb ik my verheugd, U niet zoo krank te vinden, als ik in mijne angst over U my voorstelde, en ik dank er den Almachtige voor, die over ons waakt! Uw gestel van lichaam is sterk in overvloed, maar uw geest lijdt en is ontroerd en geschokt. Ik weet wat dit is, en gevoel het voor en met U; maar heb moed. Wy worden (en dit is in den weg des heils) een poos overgelaten aan invloeden van den | |
[pagina 301]
| |
booze, en dien te weêrstaan in de kracht Gods is plicht en zaligheid op aarde; en het is ons opgelegd. Doch laat my U ééne waarneming mededeelen. De Booze benaauwt niet die hem toebehoort, maar de kinderen Gods. Deze zijn het, die van zijnen aangreep lijden, en dit behoort mede tot onze geloofsbeproeving, waarvan de Apostel zegt Jac. I, 12. Zie op de beproevingen van Job. - Houden wy vast aan de beloftenissen, al is 't nog zoo donker in- en uitwendig; wy weten dat onze Verlosser leeft, en alles niet alleenlijk ons ten beste moet keeren, maar werklijk ten onzen beste strekt. Een blind vertrouwen is 't waarachtig vertrouwen voor die Hem eens leerde kennen, ook in de doodsschaduw der nacht waarin Hy zijn aanzicht ons voor een poos schijnt te verbergen. Hy ziet op ons (altijd in dezelfde genade) al zien wy Hem in die oogenblikken niet, en zal zich niet laten ontrukken of ontvallen, dien Hy eenmaal in 't hart heeft gegrepen. Gy weet dit alles, lieve Vriend, zoo goed als ik; maar wy moeten 't practikaal en by bevinding weten, door de beproevingzelve. - Ik zal U met geenen langen brief ophouden, maar ik moest U dit herinneren, en ik weet, uw hart erkent het met my. Bidden wy 't allen tijde! Ik weet dat wy somtijds niet kunnen bidden, en dan is 't benaauwend. Maar zuchten kunnen wy, en stilzwijgend opzien tot hem die ook voor ons bidt. - Doch 't is duister voor onze oogen en wy zien geen licht? - Ook dit is in den weg der genade. Dorsten en hongeren in benaauwdheid des harten is het spoor dat | |
[pagina 302]
| |
wy op moeten, en waarin onze overste Leidsman ons gadeslaat, en onzichtbaar doorleidt. - Ook aardsche beslommeringen die tevens beklemmen, voegen zich veelal by deze inwendige zielsbeproeving. Maar verheldert het zielsoog wederom, ook deze verliezen zich, en het wordt rondom licht, als het licht inwendig in 't hart schijnt, en dit zal het weldra wederom: het mijne verzekert my des, en mijne zucht vereent zich met al die U liefhebben daartoe in den naam en mogendheid des Heeren. Zoo zij het en dit geve Hy door Zijnen Heiligen en heiligenden Geest! Amen! Wees hartelijk van ons allen gegroet, die U vurig de herstelling toebidden, en geloof my steeds innig, en sterker dan ik 't uit kan drukken, geheel en al den Uwe, BILDERDIJK. Haarlem, den 26 October 1827. |