Brieven. Deel 4
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
en haar weder heeft toegelaten het bed te begeven, met nasleep alleen van de niet ongewone zwakte, die echter niet hinderen zal dat wie onzer vrienden ons komen zien welkom zullen zijn. Gelief dit vooral ook den jongen Heer Chevallier te melden, wien wy naar zijne toezegging by de aanstaande feestelijkhedenGa naar voetnoot(1) verwachten. Eergisteren in de nanacht ontviel ons de oude en achtenswaarde oude Heer Tydeman, mijn vriend van nu meer dan 45 jaren, en met my slachtoffer der Revolutie van 1795. Ik nam des Zondags avonds afscheid van hem niet zonder weêrzijdsche aandoening, en zond hem nog daarna een versGa naar voetnoot(2), dat hem 's maandags werd voorgelezen, en waarvoor hy my zijn dank liet betuigen. Hy moest in weinige dagen zijn 85e jaar vervullen. Binnen kort schrijf ik nader. Onbekend met hem misschien, ontfangt gy ook hier, en onze waardige Capadose met U, den hartlijken groet van den recht braven, recht Christelijken en doorgeleerden Bennet, dien ik heden morgen zag, en die my naar U allen met de innigste deelneming vroeg. - Behoef ik hier de herhaling wel by te doen van de mijne ten aanzien van alle de onzen, en van de verzekering der gevoelens waarmede ik onder het Εἰϱήνη ὑμῖν steeds volharde in vaderlijke liefde te zijn de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 3 Febr. 1825. | |
[pagina 194]
| |
72.Waardste Vriend!
Ik kan niet van my verkrijgen, den Heer Chevallier te laten vertrekken zonder hem een enkele regel schrifts aan U mede te geven. Hy zal U waarschijnlijk genoeg verhalen van 't geen wy ons minder aantrekken. Van mijne gesteldheid of ongesteldheid meld ik U best zelf, dat ik my zeer verzwakt en in alle betrekkingen verminderd gevoel, en in een soort van bedwelming als half slapende zie en hoore. Mijn hoest wordt erger, en gaat met een scherp gevoel in de rechter zij', long en lever, verzeld. Zwaarmoedig, als men 't noemt, ben ik in 't geheel niet, maar eer lachend by alles wat voorkoomt; doch werkloos by een sterk gevoel van behoefte om te werken, en eene verstrooiing die daar zeer natuurlijk aan paart. Indien ik dit voorjaar doorkome, zal 't wonderbaar zijn, doch God-alleen weet dit; en hoe 't zij, Zijn wil geschiede! Ik heb er op dit punt geen, en weet niet dat ik in mijn gantsche leven daarop anders gevoeld heb. Met dit alles stel ik my 't punt van sterven als meer en meer bedenklijk voor naarmate het nadert; doch de dagelijksche ondervinding van geheel een leven als 't mijne was een leerschool ter kennisse van Gods algoede en alwijze en allerbyzonderste Voorbeschikking over alles, en ik heb geene aanspraken te maken. Zie daar de waarachtige gerustheid! - Die rijk is, mag te loor gesteld worden, als hy ter betaling van | |
[pagina 195]
| |
de vracht ziet te kort te schieten: voor my heeft Christus betaald. Moge ik deze overtuiging slechts onverduisterd in 't hart behouden! Bid hierom voor my, lieve Vriend, en draag met my, de genen die ik achterlate aan deze zelfde Voorzienigheid op, die my steeds voor oogen was! Ik heb dus ook geene schikkingen over iets te maken. De Heere zal 't voorzien! Groet alle vrienden in de gemeenschap des geloofs van my, en blijve de zegen des Heeren, de Geest der genade, ootmoed en wijsheid, steeds over U en de uwen uitgestort en steeds meer en meer werkzaam. Omhels het lieve kind dat gy naar mijn naam genoemd hebt, voor my, met verdubbelde vaderlijke tederheid; en gedenk my steeds als den gene die U lief had, en (mag hy) in den geest over U, als over zijn dierbaar kind, zweven zal. Vaarwel, Vrede zij U in den hoogsten en volsten zin van het woord! Ik ben en blijve, als de spreuk van mijn geslacht is, semper idem, de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 12 February 1825. | |
[pagina 196]
| |
lieve wederhelft ligt aan eene geweldige en vrij gecompliqueerde bezetting op de borst met zware benaauwdheid, ontzettend hoesten, &c. &c. te bed. Met my sleurt het voort, dan alleen dat deze ontrustende lage my deels als ter neder slaat, deels het bloed in een beweging zet, die in mijn toestand niet zonder bedenklijkheid is. - Ik vind echter, en dit ondersteunt my, geene teekens voor dadelijke ontrusting, maar zoete en zachte hoop op beterschap, voor beide mijne zieken, schoon de pijnen en ongemakken mijner Egâ hevig zijn, houdt my het hoofd op. Inderdaad is het gantsche leven my als een droom geworden, en (even als my veel in den droom plach te gebeuren) ik vraag my telkens: zou 't wel waar zijn, 't geen er zoo omgaat? Ook is het my steeds als of het my reeds bekend ware eer het gebeurde. - Dus is 't ook met de jammerlijke overstroomingen dezer dagen, waarvan ik zelfs by het ingaan van mijn Kollegie een schets gegeven heb, als te verwachten zijnde. En hoe kan het anders? De samenhang van den weeken grond, eertijds door de wateren der ontzachlijk veel meeren (die nu droog gemaakt zijn en holten maken) gesteund, en steeds meer en meer door kanalen gebroken, is (dank zij de wijsheid der verdwaasde zoogenaamde Waterkundigen!) geheel weggenomen; en de verandering in het zonnestelsel doet ook het water meer opzwellen. Behoefde daar de wakke winter die de ontzachlijke IJsbergen in 't Noorden, anders telkens door de vorst vermeerderd en dus 't water ophoudende, stroomen doet toeschieten, wel | |
[pagina 197]
| |
by te komen? Nu eerst schijnt men eenig besef te krijgen, van 't veranderen van den loopkring onzer aarde, waardoor ook de loopkring der Maan en haar invloed op onze wateren veranderen moet, en deze invloed sterker worden, en ze doen uitzetten. Doch wie merkt op? Immers is het het oude πάντα οὕτω διαμένει ἀπ᾽ ἀϱχῆς κτίσεως, als Petrus bybrengt, en men leeft etende en drinkende enz. als toen de zondvloed kwam. Ontzachlijk zijn de berichten van deze watersnooden, maar moet de toon waarop zy in de openbare papieren verhaald worden en de verzekeringen van verder gerust te mogen zijn op de kunst en kracht van menschen en hun voorzorgen (helaas!) niet elk het hart schokken? Voorzienigheid, barmhartigheid Gods! geen woord, geen schaduw van daaraan te denken! ô Jammerlijke tijd! jammerlijk land! - Dus verre schreef ik; maar uw lieve brief, heden ontfangen, verkwikt my met de zegenrijke berichten van tot uwent, en 't recht schoone stukjen van CoquerelGa naar voetnoot(1) daarby gevoegd. Met het hoogste genoegen heb ik het doorlezen, en ik stel het op hoogen prijs. Kan iemand die dus van de waarheid des Bijbels overtuigd is, onrechtzinnig zijn? Het koomt onbegrijplijk voor. Doch God make hem los van de strikken waarin hy den voet verward heeft! Moge hy slechts altijd consequent denken, de weg tot volkomener overtuiging is gebaand. | |
[pagina 198]
| |
Ik ken het werk van Champollion, het geen my in 't vorige jaar door van Assen (die my veel oplettendheid bewijst) gebracht werd. Het is inderdaad eene heerlijke ontdekking, waarin God zichtbaar is als in zoo vele anderen, die den weg openen tot een licht dat de nieuwe lampjens dood schijnen moet. En hoe eenvoudig! Nog een kind zijnde teekende ik dus namen. - Heb dank voor dit boekjen van C. 't geen ik behoude, zoo gy er nog een (als ik onderstel) bekomen kunt. Niet weinig heeft my getroffen de plaats van Coquerel pag. 12, dat men de werking der Voorzienigheid nog wel toegeven wil pour autrefois, maar pour aujourd'hui niet. Hoe waar is dat! - Practikaal was het lang in dien zin, maar nu is 't ook theoretisch zoo, ja sterker dan by 't Heidendom. Hoe aangenaam het ons zijn zal U tot onzent eens weder te zien, zult gy (vertrouw ik) gevoelen. Met eenige harde dagen verloopens hopen wy ook dit genoegen volkomen te zullen genieten. Hoe maakt het toch onze waarde Capadose? ô Groet hem toch hartlijk van my en van ons allen, wier hart steeds over hem hangt; en zoo ook alle uwe dierbare betrekkingen; zy zijn ook de onzen in ons Hoofd en Heiland, en dus ook in ons hart. - Van den uitmuntenden Thelwall ontfing ik gisteren zijne voortreffelijke OpwekkingGa naar voetnoot(1) met een recht lieven brief. | |
[pagina 199]
| |
Vaarwel, lieve Vriend, wees met uw lieve Egâ en dierbaar kind den Alzegenaar en Zijne heiligende genade aanbevolen, en gedenken wy elkander voor Hem in 't gebed! de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 17 Febr. 1825. | |
74.Waardste Vriend!
Hartelijk verblijden wy ons over den schoonen opgang die 't boekjen van onzen waarden en waardigen Thelwall maakt. Schandelijk is het inderdaad dat nu eerst de Predikanten te Amsterdam (elders niet eens, in deze algemeene plaag, die armoede, gebrek, duren tijd, ziekte en besmetting en meer rampen nog voor geheel het Vaderland in zich sluit,) tot bedestonden besluiten. En wat zullen zy toch wel van den predikstoel uitbazuinen? De liefdadigheid. Ja ‘de barmhartigheid roemt tegen 't oordeel,’ Maar dit is de ware barmhartigheid niet, als trotschheid en gloriezucht uitschitteren wil om (en die duivel schuilt in menschlijke harten) in de plagen, met de Almacht die ze zendt, te worstelen, en Haar door de deugdenschijn met een zich zelf voldoenend harte, tergt. Wat is het geven wanneer men van 't zijne meent te geven, en niet als wat God toebehoort, en Hy van ons te rug eischt! Wat zeggen, wat bewijzen die (waarlijk vervloekte) inschrijvingen, waar glorie, waar | |
[pagina 200]
| |
schaamte, waar alles wat laag is, giften by afperst, die den gever op 't gemoed branden, ja voor God, terwijl hy geeft, verdoemen? Ach! geheel anders gaven onze Vaderen, toen Gods Geest in ons land woonde en de harten bestierde. Veel genoegen heeft my de uitgeschreven plaats van WitsiusGa naar voetnoot(1) gegeven. 't Geen ik in 't bewuste stukjenGa naar voetnoot(2) uitdrukte kwam my zoo natuurlijk voor den geest, zoo eenvoudig, zoo analogue aan den aart der zake, dat my dacht, dat ieder het zoo begrijpen moest; maar ik wist niet dat er ooit iets van geschreven was. Wat zit er toch eene waarheid en wijsheid in onze oude Godgeleerden! Wat schatten van geleerdheid, genie, en vast oordeel, indien men ze slechts mocht kennen en beoefenen als zy 't waardig waren. Wanneer men dit wel beschouwt, wat volgt er uit dit verknochten der kleeding aan 't offer al opmerklijks! En wat wordt dan het misbruik der kleeding tot Godtergende ijdelheid gedrochtlijk! En hoe aanstootelijk tevens wordt voor het Christlijk gevoel die naaktheid, die de nu zoo verheidende schilderkonst zoo (afgodisch mag ik 't noemen) vereert! Doch hierover ware geweldig veel te zeggen. En ook in dit punt mogen wy de duistere middeleeuwen gelukkig schatten eer de Helschverbasterde Grieken by de overrompeling | |
[pagina 201]
| |
van hun Rijk door de Turken, hun geleerdheid en kunsten in Italie overplantten, die in Godverzaking en waanzin bestond. Groet onzen waarden Capadose, wiens beterschap ons verheugt. Sukkelen, physicè et moraliter is toch ons deel op deze aarde, en beklagen wy ons des niet: het behoort ook tot het genadig bestuur der Voorzienigheid. - Behoef ik U wel by dezen onzen lieven Vriend en broeder, de overige die ons waard en dierbaar zijn in den Heiland ter groeting uit onzen naam aan te bevelen? Uw liefste en tederste betrekkingen zijn ook de onze: gy weet en gevoelt het. Verder mogen de woorden van den Tweeden brief des Apostels, Euangelists, en Profeets Joannes v. 12 de mijnen zijn, met verandering alleen van ἐλϑεῖν πϱὸς ὑμᾶς in σὲ ἐλϑεῖν πϱὸς ἡμᾶς naar uw voornemen. En hiermeê: de genade van Hem, in wien wy naar 1 Joann. V, 20, hopende zijn. Vale! de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 20 Febr. 1825.
Onze hartelijke kussen aan den lieven Willem. | |
[pagina 202]
| |
hopen aan het beter en weder gezond worden, dank zij den Gever van alle goed! - Wat my betreft, ik sleur zoo voort, en ben tegenwoordig met geweldig zware kramppijnen geplaagd en adventantem vitae terminum prospicio. - Lodewijk is vrij wel, schoon wat hoestende &c. Dat de Opwekking van den braven Thelwall te Amsterdam groot gerucht maakt, is natuurlijk, en dat er Farizeën en Sadduceën tegen prediken was te verwachten. Διεπϱίοντο ταῖς ϰαϱδίαις ἀντῶν, ϰαὶ ἔβϱυχον τοὺς ὀδόντας ἐπ᾽ αὺτὸν, was het immers tegen Stefanus. Handel. VII, 54. Men heeft hier verteld, dat het te Amsterdam aan het zoogenaamd Schandbord geplakt of gehecht is geworden, maar dat de Politie het heeft doen afnemen. Ook heeft mijne Egâ heden eene aankondiging van een geschrift daar tegen, gelezen. Daar zal nog wel meer komen. My intusschen ontviel gisteren 't nevensgaande versGa naar voetnoot(1) over 't zelfde onderwerp, dat ik U in de warmte overzend. By gelegenheid ontfang ik 't wel te rug. Gy moogt het intusschen meêdeelen waar gy dit goed acht, en zoo gy 't des waardig keurt. Men zal er als 't eens uitgegeven wordt niet minder tegen aangaan; maar Krijte de Afgrond, raas
De dwaas
Met verbitterd oorlogskraaien,
Tot Gods Almacht op hen blaas'
Die de vaan des afvals zwaaien!
| |
[pagina 203]
| |
Ons verbaast geen hol
Gelol
Van verheidende Bachanten
In hun aangeleerden rol,
Die zich tegen Jezus kanten.
Wien ons hart verbeidt
Geleidt
Ons door 't doornig aardsche leven,
Naar een zalige Eeuwigheid,
Om de Alwijsheid eer te geven.
Zoo zij het, waarde Vriend! Hiertoe voorbereide Zijn Geest ons verder, en stroome de alvervullende Genade tijdelijk en geestelijk over U en de uwen en allen die Hy zich door zijn bloed gekocht heeft, steeds meer en meer uit! Ontfang hiermede onzer aller groet en deel hem mede waar 't behoort. Ik teeken als steeds de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 25 Febr. 1825. | |
76.Waardste Vriend!
Dank zij den Barmhartigen Gever van alle goed voor de goede berichten van U ontfangen, als voor de aanvanklijke beterschap tot onzent die echter meer hopende dan geruststellende uitzichten geeft, gelijk (trouwens) alles rondom ons zich aan laat zien. - Gisteren echter was mijne Egade in de Kerk, schoon | |
[pagina 204]
| |
ik dit noch aan- noch af dorst raden. 't Was in een bede- en dankstond. Maar ô, wat wierd zy ontsticht door de loftuitingen over de milde giften, en zelfs met byzondere aanduidingen, en in de bede en dank door de edelmoedige gevers gelijk zy aan God werden voorgesteld! Zekerlijk denk ik om God aan te prikkelen, dat Hy hun ten voorbeeld nemen en ook edelmoedig zijn zou. - Ach hoeveel praalzucht vergiftigt die schijnbaar zoo groote gaven! De Couranten zijn er vol van, en dezen middag, daar mijne Egâ een plaats van dien aart voorlas, ontviel my dit quatrain: Verwaten Pronkery, die, als ge een aalmoes geest,
Den Duivel 't offert en van God den dank durft vragen,
En, die dien gruwel prijst, ontchristend Helvolk, beeft!
De vloek is op uw gift, gy zult er 't loon van dragen.
Het verheugt my en ons-allen dat het Stukjen van onzen braven Thelwall zoo sterk gekocht en dus ook gelezen wordt. Het geval van Capadose met den.....Brasz is inderdaad wel aanmerklijk, en hoe 't afloope, 't werkt mede en krachtig tot de afscheiding en zuivering die zichtbaar bereid wordt. De Heer zijner kerke bestiere die naar Zijne Genade, en blijven wy steeds de werktuigen in Zijne hand, die Hy beweegt, en niet vooruit loopen! 't Onnutte dienstknechten zij in de overtuiging onzes harten, onze roem-alleen. Gaarne sprak ik U mondeling over vele zaken, en hoop op uwe beloofde overkomst in de nu aankomende maand. Dat uwe lieve zoogende Egâ en haar zuigeling nog niet, al ware 't zomeraanvang, reizen kan, | |
[pagina 205]
| |
spreekt van zelven. Ook U durf ik voor den aanstaanden springvloed niet raden (ja moet het, in den staat der zaken, afraden) van huis te gaan. God wende den loop der stroomen, Hy die op de wateren en op hunnen vloed gezeten is (als David zegt), van ons af! maar, of de overzijde van 't IJ, of Amsterdamzelf kan in nieuwe ramp of ongerustheid geraken, waar in men schoon ook eigen huis niet te duchten heeft, van geene wederhelft en huisgezin afwezig mag zijn. Doch in acht of tien dagen hoop ik dat alles weder stil, en ook 't onzent niet in den weg moge zijn, U hier te ontfangen. Groet intusschen Capadose hartlijk. Hoe gaarne wenschten we ook dien eens te zien! Ook onzen Thelwall, Chevallier en 't gene van zelve spreekt, uwe betrekkingen die immers ook de onzen in Christus zijn! wiens Genade steeds over U en alle de zijnen vermenigvuldigd worde! - Onze kussen aan den kleinen Willem Daniel! - Vale! de Uwe in allen opzicht, BILDERDIJK. Leyden, 28 Febry 1825.
P.S. Ik weet niet of het punt uwe aandacht getrokken heeft, dat my sedert zoolang ik de nieuwe feestbepalingen voor dit jaar opmerkte, geweldig treft en gedurig op 't hart drukt. Het is de bepaling van ons Paaschfeest in de Almanakken dezes jaars, die tegen de wet der Algemeene Christenheid 1500 jaar lang erkend, gevestigd, bewaard, en getrouw opgevolgd, schreeuwende aandruischt, en waar van de roekelooze (indien niet moedwillige) verbreking my | |
[pagina 206]
| |
gruwen doet. Het is het Concilie van Nicée waaraan wy de zuivere belijdenis der Drieëenheid, die wy ook in onze Kerkboeken 't allen tijde bewaard hebben, en waarop men in mijnen tijd plach aan te dringen, te danken hebben, dat by het veroordeelen van Arius wangevoelen, de viering van dit feest, tot zoo verr' vrij ongelijk in de Westersche Kerk, bepaald heeft aan den eersten dag des Heeren na de eerste volle maan, na het AEquinoctium der Lente te vallen, maar met uitdrukkelijke waarschouwing mits dit (als gebeuren kon) niet tevens inviel met het Pascha der Joden, als hetgeen, om hun woede en gruwelvloek tegen den Zaligmaker, ons Christenen een gruwel moest zijn. Dit, zeg ik, is altijd getrouw waargenomen, en in mijnen tijd is het eenmaal gebeurd, dat deze samenloop plaats greep, als wanneer Koning Fredrik II van Pruissen (hoe onchristlijk anders,) de Mogendheden daar vooraf oplettend op maakte, en de Paaschdag werd dan ook naar de exceptive regeling van het Concilie, door geheel Europa, een week later bepaald en gevierd. Doch thands zie ik in de Almanakken van dit jaar Joden en Christenen Paaschdag vereenigd op den zelfden dag; en alle de mobile Feesten Kerkdagen daarnaar ingericht. Het is zekerlijk niet alleen zeer conform aan de nieuwe verdraagzame amalgameering met de Joden tot ééne Natie, en samensmelting van beide tot één Heidendom, maar betaamt het Christenen, en laat hun geweten het toe? Men kan hierover, als over alles, verschillend denken, maar wie met onze Godvruchtige en verlichte | |
[pagina 207]
| |
Kerkhervormers hun eerbied voor de Eerste Kerkvergaderingen bewaard heeft, die zy geloofden door den H. Geest voor alle wezendlijke dwaling behoed en door dien ingevloeid te zijn, die het Christendom zuiver, en de eer en waarachtige erkentenis van de persoon des Heilands, en Zijne volkomen en Hoogste Godheid bewaard en gehandhaafd hebben, en inzonderheid die welker vastgestelde belijdenis wy met eerbied en zielsvereeniging aannemen en vasthouden, kunnen wy dit punt als zoo onverschillig aanmerken, en by 't feest ter opeisching van den Heiland als Godslasteraar tot den gruwelijken Kruisdood misbruikt, anders dan treuren, boete doen, en ons dat lijden voor oogen stellen; of is die dag geschikt tot de blijdschap over Zijne opstanding? Wat my betreft, ten minste, ik en mijn huis zullen dien dag het Paaschfeest niet vieren, maar naar de bepaling van het Concilie welks belijdenis wy aannemen. Wat de Predikanten te doen hebben, mogen zy weten. Intusschen, daar schier alles om ons Arianismus en Socinianismus is, is de afkeer van de bepalingen des Concilies van Nicée zeer natuurlijk. By de Almanakmakers moog 't bloote achteloosheid zijn of schijnen, maar het behoort by my zichtbaar tot de wroetingen des Bozen geests, die thands heerscht: alles overtuigt my hier van. Duidelijk zien wy immers dat wy in de Epoque van het vale paard (Apocal. VI, 8.) zijn, en dus in het laatste vierde der algemeene tijdverdeeling. Ook behoort deze nieuwe afwijking tot het veranderen van de tijden en wet, | |
[pagina 208]
| |
(Daniel VII, 25.) waarvan Frankrijks revolutie 't groote voorbeeld gegeven heeft, maar dat hier (als alles) op kleiner schaal en met flaauwer nuance nagebootst wordt. Hoe denkt gy over dit punt. En hoe gaat het in Engeland? Denk over de zaak na, bid ik U, en wees den Heere bevolen wiens Geest de Zijnen geleiden wil!
L.W. Ik zeg niet, en geloof niet, dat de Joden er dat by denken, wat hun Paaschfeest ons noodwendig herinneren moet; maar hoe die denkbeelden by innige Christenen met Jezus lijden voor 't gezicht en in 't hart af te scheiden zijn, begrijp ik zoo min als de Niceesche Kerkvaderen, die dit ten grond leiden. | |
77.Waardste Vriend!
Dank voor de goede en ons blijde berichten van tot uwent! - Intusschen ligt mijne Egâ heden weder te bed; doch dit zal, denk ik, slechts voor nog een paar dagen zijn. - Wat uwe overkomst betreft, stel die niet te lang uit zoo gy wel wilt doen. Hoe kort nog kan mijn aanzijn alhier duren, naar het zich aan laat zien. Een toeval van apoplexie schijnt my wel te bedreigen, en zelfs is mijne onvoorbeeldige vlugheid en onteugelbare drift en behoefte van verzen maken, die van dag tot dag rustloozer toeneemt by my een | |
[pagina 209]
| |
voorbode van 't zij eene uitspatting die tot wezenloosheid voert, 't zij eene overspanning der hersenvaten die doodlijk wordt. Stel het dus liefst tot het einde der maand, als gy schrijft, niet uit. Wat het punt van de Paaschviering betreft. Ik wil (absit!) niemands conscientie bezwaren. Doch ik meen, het punt wat de Joden betreft, by mijn vorige geroerd te hebben. Non quaeritur, wat zy by hun feest denken, maar wat wy Christenen er noodwendig by denken. En wat de Roomsche kerk betreft; kan iemand ontkennen dat zy Ariaansch geworden is, zy die Christus beneden Maria stelt door de zoogenoemde assumptie? Zijn niet al hare legenden &c. en ook gebeden, vervuld met een gezag van Maria over Jezus Christus? Bedenk dit, bid ik U. En zoo zy de Oude Kerkvaders aanhangen, zijn zy in den leer daar niet van afgedwaald? Haar luxeeren en laxeeren van 't gezag der Niceesche Vaderen, zegt by my niets; maar moet veel eer, als een schip dat vast zit op de zandplaat, ten baak zijn. Wat den tweeden Paaschdag der Joden, en vooral by onze Kerk betreft, dit is een ander geval, omdat deze het eigenlijke Paschafeest niet is, maar veeleer een commemoratie, en is willekeurig. En zoo is 't met onze Tweede Paasch-, Pinkster- en Kerstdagen ook. De eigenlijke dag van onze feesten doet ook tot de viering der heilige gebeurtenissen niet, als de Kerkvaders ook verklaard hebben; maar wie moet dan de feestdagen instellen? Een onchristelijk Almanakmaker, of de Kerk? De Kerk nu heeft eens vooral de | |
[pagina 210]
| |
Paaschviering voor 1825 acht dagen later gesteld; en zal ik nu de onwettige Almanaksorde volgen, of die, die my als lid der Christenkerk, met de geheele Christenkerk verbindt? Zie daar de questie! Ieder beandwoorde of losse ze zich op naar conscientie. Voor my ik ben bepaald. Den Almanakmaker, quâ talis, is de Kerklijke bepaling voorgeschreven; en die te verbreken, maakt hem schuldig, meer dan of hy vloed aankondigde als 't ebbe, of volle maan als het nieuwe moet zijn; en 't bewijst de volkomen afscheiding der Gouvernementen van de Christenkerk dat zy 't niet ter harte nemen. Dit behoort tot den afval der Christenheid. - Ik ben 't ook alleen niet, die dit zwaar tille. De jonge lieden van mijn Kollegie spraken my onderdaags nog over 't gemor en de verlegenheid die het hier in de stad by de burgerklasse verwekt. Van mijn gevoelen wisten zy nog niets. Wy vieren de Geboorte des Heeren op den 25n December. Waarom? 't Is de instelling der Kerk, schoon het zeker genoeg is, dat die geboorte niet toen maar ruim vijf weken vroeger geweest is. En waarom dan nu de Paasch, de Opstanding des Heeren, tegen die instelling, ja, 't uitdruklijk verbod, der zelfde Kerk? Waarom zal 't vervloekte Heidendom der Mathematici.......nu meester van mijn conscientie zijn? Dit (ik erken het) brengt al mijn bloed in beweging. - Denk gy, van uwe zijde, daar bedaard over na. Alles is hier heden in groote verwachting ten aanzien van den springvloed der Lentemaan die dezen | |
[pagina 211]
| |
avond (zoo ik 't wel heb, te half tien ure) moet opkomen. Men maakt elkander daar vreeslijk ongerust over. Men heeft in Katwijk, waar de sluis by zwaren golfslag voelbaar waggelt, takkebosschen &c. in menigte (zegt men) by één gebracht. Veel menschen hebben hier in de Stad hunne onderste verdiepingen geheel van alles ontledigd en hun goed naar boven gesleept &c. &c. Anderen zijn naar Utrecht getrokken om 't gevaar te ontwijken. De onrust en angst is al zeer algemeen. Ongelukkig koomt nu de Westenwind met een streek van het Noorden daarby. - Gebeurt er een ongeluk, waar zeker niets in ligt of men moet het binnen een grooten leeftijd verwachten, men wijte 't de menschlijke wijsheid, die achttien honderd jaren daartoe gewerkt heeft om God in de natuur te dwingen, in plaats van Zijne Voorzienigheid 't Land natuurlijk te laten verhoogen door jaarlijksche aan- en overslibbingen, die 't hadden moeten behoudenGa naar voetnoot(1). - Doch ook dit was in den weg der Voorzienigheid, in wier hand wy ons met een gerust hart kunnen overgeven. Zij de Genade slechts met ons! Vaarwel, lieve Vriend, met uw waard en lief huisgezin en die tot uwe betrekkingen behooren! Groet allen, die zich onzer eenigzins aantrekken, en vermenigvuldige Hy die machtig is den zegen, den troost, en 't genot des Geloofs, der Hoop, en der | |
[pagina 212]
| |
Liefde, in 't Goddelijk Zoenbloed dat zalig maakt, over ons allen! Ik teeken als steeds met de tederste gevoelens, de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 4n Maart 1825. | |
78.Waardste Vriend!
Uw kort maar aangenaam bericht verkwikte ons dadelijk door al 't goede en gewenschte dat het bevattede; en in het gevoel dat gy ook wel naar eenige tijding van tot onzent uitziet, schrijf ik deze schoon met eenige moeite. Mijne vrouw bleef na uw vertrek koortsig en lijdende, doch vrij draaglijk en betert, doch ik heb na uw vertrek een buitengewoon geweldig toeval van allerhevigste hoofdpijn gehad, waar tegen ik mijn toevlucht (het geen nu in meer dan 1 1/2 jaar niet geschied was) in den Opium zoeken moest, en waarin ik echter weinig baat vond. Ik ben heden vrij beter, doch blijf dof en wezenloos (schoon niet zonder verzen-ontvloeiing) en gevoel my steeds ziek ten aanzien van alle organa en deelen des lichaams, en daarby den geest neergedrukt. Gisteren ontfing ik een kort bezoek van uwen Berlijnschen Professor, wien ik niet wilde afwijzen, doch ik had veel moeite om met hem te spreken, en ons onderhoud was zeer onbeduidend. Hy zei my, we- | |
[pagina 213]
| |
der te zullen komen. Doch hy zal zeker een gering denkbeeld van my meêdragen. Tant mieux, misschien! My ten minste deert het niet, die nooit aan het qu'en dira-t-on iets toegaf. Wees met de uwen en alle vrienden hartelijk van ons allen gegroet. Denk aan ons in den gebede, en zij de Vader der lichten in Jezus genade en de kracht des Geestes met, over, en in U en allen die hunnen Heiland omhelzen! Ik teeken als steeds de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 19n Maart 1825. | |
79.Waardste Vriend!
Gaarne had ik nog wat uitgesteld U te schrijven om U beter berichten te geven, maar vreesde, U meer dan eene ongerustheid te verwekken. - Sedert mijn laatsten is mijne Vrouw al meer en meer ongesteld geworden vooral met de hoofdpijnen en het geen daar van afhangt, en waarvan deze afhangen. Zy heeft ll. Vrijdag bloedzuigers aan de tempora gehad en is den volgenden dag adergelaten. Dit laatste heeft haar kennelijk goed gedaan, doch heeft niet dan de zwakte in 't algemeen vermeerderd, als natuurlijk was. Zy is echter wederom op de been als men 't noemt, maar buiten staat te schrijven, 't geen zy anders op nieuw voorgenomen had. - Met my sleurt het zoo | |
[pagina 214]
| |
voort, en naar mate ik weder meer hoest, is my 't hoosd minder krank, als niet geheel vreemd kan voorkomen. Ik dank U voor de mededeeling van het gezonden MS., dat hierby te rug gaatGa naar voetnoot(1). Het voldoet my ongemeen. Ik heb op ééne plaats iets met potlood bygeschreven, dat gy uitwissen of toevoegen kunt, als van geen belang zijnde. Uwe verklaring over het recht van de Staten Generaal is zeer bevattelijk en klaar. Ook volkomen goed, en voor het Algemeen (denk ik) overtuigender dan mijne distinctic tusschen Mogendheid sedert Filips afzweering, en Souverainiteit. Vooral daar zy-zelven dit nooit recht onderscheiden of gevat hebben. Scientifique betoogen verlichten het Algemeen niet, maar verwarren 't; en best is, zich daar buiten te houden in een stuk dat kundige en onkundige lezen moet, en ik wettig derhalve uw aanzicht en wijze van behandelen der zaak volkomen. Dank den goeden Heykes voor zijn lief en Christelijk versjen. Ik ben heden te veel opgehouden om hem nog te schrijven. En gisteren en eergisteren was het enkel verzen-uitwerpen met my, volens nolens, als water uit een fontein. Dat dit mijn hoofd echter aandoet, en de kwaal niet dan verergeren kan, dit verstaat zich; maar sit! terar dum prosim! En dit (hoop ik) zullen zy na my onder 't genadig bestuur der Voorzienigheid. | |
[pagina 215]
| |
Hebt gy de Openlijke dankbetuiging aan Thelwall gezien, by R. Croeze uitgegeven. Zoo niet, lees het, en verheug U met my. Ik moet afbreken, en bevele U en alle onze Vrienden in den gezegenden Heiland, aan zijne voortdurende Genade en alle de zegeningen die daarby beloofd zijn. Vaarwel met de uwen en geloof my steeds den Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 28 Maart 1825. | |
80.Waardste Vriend!
............Het geen gy van den braven BuenoGa naar voetnoot(1) meldt, hebben wy met diepe aandoening verstaan, en danken den gezegenden Heiland daarvoor uit volheid van hart. Gezegend zij de uitvoering van zijn besluit of liever van deze kennelijke Godsbestemming over hem! - Wonderbaarlijk immers zijn tegenwoordig de manifestatien van Gods Genade; wie kan er nog blind voor zijn! Bidden we dat hy steeds bevestigd worde! - Ach! zy zijn het niet, die door ouders uit goede meening, of (als wel meest by gemeene Burgertjens het geval is) uit eer- | |
[pagina 216]
| |
zucht, tot de Euangeliedienst bestemd worden. Men ziet het, men zag het steeds. Het is Gods roeping die er zijn moet; en koomt die vervolgens na, gelukkig is 't. Doch helaas! Groet den braven Jongeling hartelijk van my, en betuig hem het deel dat wy er in nemen, voor zoo veel gy dit goed en nuttig acht, want niet altijd, niet overal, niet by ieder, niet in alles, is 't ontfangen van de goedkeuring, met warmte gedaan, nuttig. 't Adjicere calcar is, als menige remedie een gezonden maar zwakken, van een uitwerksel dat eene dispositio latens ten nadeele opwekt: en waarlijk onze menschelijke geestelijke of psychische dispositie is nog teêrder dan onze physische. -...... Groet voorts alle die ons waard zijn, van ons allen, en Vale ac salve perpetuâ salute ab Eo qui ipsa salus est! de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 12 April 1825. | |
81.Waardste Vriend!
Om niet al te lang onze tijdingen by U te doen uitblijven, en in dank voor de goede en gewenschte berichten van tot uwent, schrijve ik deze, schoon niet al te lustig. Wy sukkelen al zoo voort, en dit booze Saturnusjaar toont zijne maligna influentia (als men in vroeger eeuwen gezegd zou hebben) ook tot | |
[pagina 217]
| |
onzent en op ons allen. - Ook Lodewijk is gedurig met hoofdpijn gekweld. - My begint het gaan recht moeilijk te vallen, en mijn hoofd wordt zeer zwak. - Sedert eenige dagen echter bevindt mijne wederhelft zich wederom wat beter, doch zwak. Intusschen dank ik innig voor de blijmoedige kalmte die ik by dit alles genieten mag, midden in alle duisterheid die my veelal omnevelt en als met cene geestelijke slaperigheid overwelmt. Eene apoplectische slag is wellicht niet verr' af; want deze koomt my voor, voorloopig aangeduid te worden door de gedurige zuizingen in het hoofd enz. na het minste gesprek met iemand, zoo wel als (in 't algemeen) des avonds. Mijn Kollegie slaapt, uit hoofde der grasseerende kinderpokjens alhier, die de Studenten (op hunne ingedreven beestenpokstof niet gerûst) van hier houden. Daar is er, die kamers in huizen hebben, waarin verscheiden gestorvenen daaraan, bevorens gevaccineerd en niet; dit is hoogst belemmerend: want men weet dat de besmetting lang in die huizen niet slechts, maar ook in kleederen die men daar heeft, ja papieren en boeken kan blijven en werking doen. Deze jonge lieden zijn dus zeer verlegen, en zullen lang in angsten voortleven, misschien erger dan de ziekte-zelve waar zy voor vreezen. Men schijnt nog al voor Thelwall te schrijven. Één stukjen hier by Herdingh gedrukt, is heel wel, van zekeren Lefeburé, een greinfabrikant, en bekend als een zeer rechtzinnig en gemoedelijk Christen. Ik vernam onderdaags dat alles wat tot de grijnen behoort, | |
[pagina 218]
| |
zoo wel als alle Letterzetters der Drukkeryen naauwgezet rechtzinnig zijn. Waren 't alle Lettermakers met de pen ook, het zou wel zijn. In Amsterdam waren 't altijd de bijltjens van Kattenburg, enz. In Rotterdam die van achter 't Klooster. - Toen ik tusschen 1770 en 1775 in Leyden was, zei men my daar, onze Kerk is volmaakt vrij en zuiver van Arminianery, maar onze Akademie niet. Het was zoo, doch scheen toen alleen uit J.J. Schultens voort te komen, die uit vrees voor Orthodoxe dweepery (waar de Nieuwkerksche beroerte den lieden schrik voor had aangejaagd), wat naar den anderen kant heenboog; en cenige aangenomen uitdrukkingen, als 't Verbond der Werken met Adam aangegaan, tegenging, en Hosea VI, 7 niet als Adam vertaalde, maar als een mensch, in genere. Zoo stond het toen, maar nu? Quantum mutatus ab illo! Doch zie daar hoe ik voortholle! Ik dacht U slechts drie regels te schrijven, en byna is de tweede bladzijde vol. - Gy ziet dat ik zoo veel bezoek thands niet heb, als met U het geval is, 't geen ik ook tegenwoordig niet zou kunnen doorstaan, als ijzende by het bloote te rug denken op den tijd mijner Advocatie en het drok gewoel ook van Consulenten daarby. En echter kan ik my niet verhinderen van die functien (gelijk zy toen waren) altijd te rug te wenschen. Zoo zijn wy veeltijds met ons-zelven in tegenspraak! Onzen hartelijken groet hierby in den name des Eenigen Heeren en Heilands, en de gemeenschap Zij- | |
[pagina 219]
| |
nes Geests! Vermenigvuldiging der genadegaven, en blijdschap in Gode! Amen. Ik teeken als steeds, de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 25 April 1825, vacillante manu sed firmo constantique animo. | |
82.Waardste Vriend!
Ik ben inderdaad (gy onderstelde 't, als 't schijnt,) zeer ongesteld geweest. Waarvan het voornaamste symptoma, my anders vreemd, in sterke zwelling in de keel, den wortel der tong, en de linkerwang bestond, 't geen my zelss de grutten moest doen vermijden, mijn anders gewone spijze, en tot dunne meelpap bepaalde. Thands echter is dit beter en genoegzaam over te rekenen. Ook mijne Egâ heeft weder een lastigen stoot gehad............ Het is my lief dat onze geliefde Thelwall met den braven Christelijken van Zuylen van Nyevelt bekend geworden is. - Wat is daar veel ongemeens en schoons in het slotgedeelte van den grijzen Predikant le Roy, over Thelwalls Opwekking en de Tegenschriften. Hy tast de zaak pag. 71 en volg. recht aan; en voor 't overige toont hy de laatste eeuw onzer Nederlandsche Kerk wel geöbserveerd te hebben. Dat de warmte van 't weêr in deze Maand U wat neêrslaat verwondert my niet, die ditaltijd beproefde. - | |
[pagina 220]
| |
Dit is voorbygaande, maar een vurig en tevens aandoenlijk gestel eigen. Met meer jaren vermindert dit. Maar men moet zich volstrekt voor den zonneschijn wachten. Experto crede. Ik word daaglijks meer en meer de ontwikkeling van de goede begrippen in jonge Predikanten en Studenten gewaar. Geloofd zij de Heer Zijner Kerke! Doch men meene daarom niet, den hoek der algemeene schipbreuk te boven gezeild te wezen! - 't Gezag der Gouvernementen zal de valsche beginsels handhaven, en met de uiterlijke Kerk zullen zy er zelven het slachtoffer van worden en dan volgt het Rijk des persoonlijken Antichrists van-zelss. Ook dit heeft het waarachtige Heilgeloof dan op nieuw door te staan, en moge die tijd verkort worden om der oprechten wille die vast zullen houden aan hunnen Heiland. - De wareldlijke Keezery tot onzent was niet dan een flaauw Emblema van de geestelijke die volgen moet, en algemeen zijn. Vaarwel, lieve Vriend, en verschoon dit gekrabbel. Schrijven kan ik niet meer, en gevoel dat mijn hand waggelt en innig beeft. Het is
Singuli de nobis armi proedantur euntes,
of hoe heet het by Horatius? - Maar is het ook Tendunt extorquere poëmata? - Ja zoo zachtjens aan, schoon het nog zoo den daaglijkschen gang daar meê gaat. Maar het zijn ook juist geene poëmata, en het diversa palato ontbreekt er ook wat veel in. De Liefde Gods en de Genade des Heeren zij met | |
[pagina 221]
| |
U en ons allen! Vale etiam atque etiam, et nos ama, ut soles. de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 8 May 1825. | |
83.Waardste Vriend!
Dat ik U thands zoo weinig schrijf is door mijne slapheid die by een vrij algemeene ongemakkelijkheid in het lichaam ook dofheid in 't hoofd, en traagheid te weeg brengt........Ben ik ledig? neen; werkzaam als steeds, maar van vlinder, rups geworden, en 't kost my meer aandacht en inspanning naar mate ik er minder aan geven kan. - De Duitscher met den half Schlavoonschen naam is by my geweest en bracht my uwen aanbevelingsbrief die hem van binnen anders noemt dan van buiten. Hy was kort by my, en zeer inquisitif, doch ging des avonds naar de Haag en kwam dus slechts door. Zoo kort bleef hy dan? Ja, veellicht om dat hy wel zag hoe moeilijk ik sprak, en dat nog wel Hoogduitsch, het geen wel de hardste taal is die bestaat. Men zal hier den Verlossingdag van den 18n niet vieren. Alleen 's avonds een bid- of dankuur houden. - Hoe men 't in Amsterdam maken zal, zult gy my (hoop ik) wel eens melden. - Onlangs kreeg men hier van den predikstoel de les dat men zich met smaak kleeden moest, en dat Joannes de Dooper | |
[pagina 222]
| |
in 't geheel zoo austeer niet was als men 't opvat. Ook dat die goede man wel een hemd (linnen) daar onder had; van een chabeau sprak de Heer Predikant niet, dus is dit in incerto gebleven. Het schijnt wel dat de Kinderpokjens hier niet zoo gants sterk meer woeden, immers niet zoo gevaarlijk zijn, gelijk altijd het geval met alle algemcene besmetting is, wanneer zy eenigen tijd geduurd heeft. Maar het roodvonk neemt nog toe en is thands byzonder kwaadaartig, ook vereenigt het zich veelal met de kinderpokjens of treft de vrouwen in byzondere omstandigheden, en dan is het vrij algemeen doodelijk. Mijne Egâ is zeer zwak en ik heb geene verwachting dat zy in lang nog zal kunnen reizen of menschen zien. In onze buurt inzonderheid is het vol ziekten; en, hoe wy verlangen U te zien (en ik in 't byzonder, om vele redenen) het zou onverandwoordelijk zijn, eer de Herfstwinden de lucht hier gezuiverd hebben, (mogen zy slechts tevens geen nieuwe zaden van ziekten aanvoeren!) uwe overkomst te wenschen, waardoor (by de aandoenlijkheid van een kinderlijk gestel) uw lieve eersteling blootgesteld zou kunnen worden. Ik heb te veel van zulke overbrengingen gezien, om er niet voor te beven; ja, somtijds is zulk eene middelijke en geringe besmetting nog erger in de gevolgen, dan eene onmiddelijke en sterkere, ten aanzien van mazelen, roodvonk, enz. Wy verheugen ons in de gewenschte berichten van tot uwent. Groet alle onze vrienden, en wees ge- | |
[pagina 223]
| |
groet met den broederlijken en ouderlijken groet van onze harten, en strijden wy steeds den goeden strijd in den naam des Heeren, die getrouw en waarachtig is! Amen. De Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 17 Juny 1825. | |
84.Waardste Vriend!
........Sterk treft ons het bericht van de dood des braven en hartlijk by ons allen gewaardeerden Chevallier, wiens einde dat des gerechtvaardigden, en troost voor zijne vrienden te midden in hun verlies is. Heb dank voor de tijdige meêdeeling eer het ons langs eenen anderen weg onverhoeds (dan meer schokkend) bereikt heeft. Hoe wy met U en de Uwe zijn verlies gevoelen, vooral by de tegenwoordige gesteldheid der Kerke in Amsterdam, behoef ik U niet uit te drukken.......Doch - de Heer zijner Kerke verlaat haar niet. - Wy stellen ons voor, dat ten uwen huize dit sterfgeval diepe droefheid verwekt heeft; en bidden den getroffenen de waarachtige troost toe, zoo wel als aan de waardige personen zijner kinderen en hoogschatteren. Ja, gy zegt wel. Bidden wy den Heere der oogst, dat hy arbeiders zende! - Inderdaad, ik zie niet, hoe eene afscheiding langer te vermijden is. Want wat is van de prediking, wat van de Bondzegelen | |
[pagina 224]
| |
geworden? Wat van het Leeraarampt-zelf? Is het niet ongelijk erger gesteld, dan toen de Arminianery in de 17e eeuw zich van de Kerken meester maakte? Zoo als die alstoen geleerd werd, was zy draaglijk in vergelijking van het geen thands, ingewikkeld of duidelijker, gedreven wordt, en inderdaad heerscht. Ja, het is inderdaad een stellige afval van Christus en een graad van Socinianery, die de aanbidding alleen aan den verhoogden Christus toekent, vergetende zijne ontfanging uit den Heiligen Geest, en in dit, geheel het leerstuk der Drieëenheid of loochent of omstoot. Wat is dan Zijne plaatsvervanging der menschheid, zoo Hy, tot aan die verhooging, bloot mensch was? Het loopt samen met de Noëtianen of Patripassianen, gelijk zy genoemd werden, en is uit dezelfde miskenning van de Drieëenheid oorspronklijk, waaruit zoo veel onderlinge tegenstrijdige wanbegrippen ontstaan zijn. Maar genoeg hiervan. Betrouwen wy op Hem, die de menigvuldige verlossing der Zijnen is, en de ure van alles bepaald heeft, waarop niemand vooruit loopen mag of kan. - Ontfang onzen hartlijken zegengroet met de uwen, de onzen, in den uitgestrekten omvang die dit woord by ons heeft, en bidden wy voor elkanderen om volstandigheid in de hoop die onwrikbaar is en om vermeerdering der Genade in alle betrekkingen. Gy kent de gevoelens waarmede ik teeken de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 18 Augs 1825. | |
[pagina 225]
| |
85.Waardste Vriend!
Hoe zeer gisteren door den braven Proponent Callenbach van uw en der uwen welstand vernomen hebbende, verlangden wy echter naar uwe onmiddelijke tijdingen, waaraan heden door uwen aangenamen brief voldaan is. Heb dank daarvoor en voor den medegedeelden liefdegroet van onze vrienden. - Wy kunnen ons hier niet onthouden van ontrust te zijn over uw lieven kleine, hoe zeer ook uw schrijven daar geen grond voor schijnt te geven. Meld my, bid ik U, hoe het daar meê is. Het is een gevaarlijke Jaartijd, en ik ben sedert eenigen tijd zeer neêrgeslagen en dof, ja eenigzins mijmerend, en steeds afnemend. Van den braven Mennisten Predikant ter Borg schreeft gy my eenmaal. - In mijn tijd waren zy (wat de oude kerk de Zon betreft) alle hoogst rechtzinnig (de drie punten van kinderdoop, weerloosheid, en eed, alleen uitgesloten), en vele onzer naauwgezette Leden gingen dikwijls by hen ter Kerke. Het beginsel van nederigheid en lijdelijke onderwerping (waardoor zy zelfs vervoerd werden tot volstrekte veroordeeling van het Magistraatsampt,) is inderdaad wat hun aan den volstrektsten Genadeleer moet verbinden, zoo velen hunner oprecht en consequent zijn; en wat is de bron des vervals by ons, dan eer- en staatzucht, uit den grond des Egoïsmus? Zy gevoelden en toonden 't in | |
[pagina 226]
| |
leer en gedrag, dat zelfvernietiging de grond van alle geloof en alle deugd is, en van daar hun volstrekte oppositie tegen den opgekomen geest die alle godsdienst en deugd op zelfgevoel, zelfverheffing &c. grondt, en daarin wortelen doet, en daar ook alle Staatsbestuur en zoo algemcene als byzondere inrichtingen op steunen doet, den Duivel die in ons woont dus tot God makende. Doch sedert de geest dezer eeuw veld won, moest hun Kerk vallen, en die val den onzen voorgaan. Op gisteren schreef ik reeds tot dus verre, doch was te vermoeid of te dof om voort te gaan. - Het is thands vooral niet beter. Ik wil cchter dezen eindigen. Mijne Egâ heeft heden morgen een zeer goede predikatie in de Fransche kerk gehoord van Petit-pierre. Daar zijn dus nog enkele die aan den waren Leer vasthouden. Ook hoop ik op die nu aankomende jongelingen, op wie de neologie hunner professoren een tegenstrijdigen indruk maakt. Doch wat hangen wy aan vooruitzichten of middelen. De rots waarop Christus Kerk gebouwd is, zal niet wankelen, en ἔχομ∊ν β∊βαιότ∊ϱον τὸν πϱοφητικον λόγον. Ontfang onzen hartlijken vriendengroet met alle uwe en onzer beider betrekkingen, over wie de genade des Heeren steeds vermenigvuldige! Vaarwel, schrijf my dikwijls en geloof my altijd even volkomenlijk de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 29 Augs 1825.
P.S. Gisteren bleef deze brief wederom liggen. Mijne | |
[pagina 227]
| |
vergetelheid en dofheid neemt dagelijks toe, met aanhoudende gonzingen in 't hoofd, slappe en ingetrokken pols &c. Mijn gezicht ook wordt wat schemerend en er heeft aanmerkelijke extravasatie over de oogen plaats. Mijn denken is belemmerd. Finem prospicio adventantem ac properantem. - Fiat voluntas Domini! Vale! | |
86.Waardste Vriend!
Schoon geweldig ongesteld, zoo wel als mijne Egade, kan ik niet nalaten of uitstellen op uw lieven en Christelijken vriendschapsbrief en gelukwensching met mijnen verjaardag, uit een dankbaar gevoelig hart te andwoorden. Heb dank, dierbare Vriend, en vaar voort te bidden voor my, die een leven vol kommer heb doorgebracht, en thands in mijne verzwakking daar weinig meer dan een voorbygaanden droom in zie, doch een droom en nachtgezicht, waarin de Alwijze Voorzienigheid zich bekend maakt, en die tot een morgenstond van ontwaking voorbereidt. Bid voor my, niet om de voortduring van dien zoo benevelenden droom, maar om deze ontwaking, en geve Hy, die goed en wijs is en Wiens daden recht zijn, dat wy, het zij vroeger het zij later, elkander met de onzen in dat morgenlicht voor Zijnen throon mogen wedervinden, waar alle schaduwen dezer wareld te niet zullen zijn, | |
[pagina 228]
| |
en alles in den Goddelijken Zaligmaker één en zalig en louter dankbaarheid zijn! Mogen wy intusschen (ja mochten wy 't!) ons de verzoening in Jezus Christus met volle verzekerdheid toeeigenende, de ware heiligmaking in ons gevoelen, erkennen, en in de dagelijksche vordering daarin, vrij worden van die duivelen, die ons dagelijks, ja van uur tot uur (als Paulus het uitdrukt) met vuisten slaan, of ten minste met altijd reinen wil, besef, en verbeelding, de troostende woorden verstaan van: Mijne genade is u genoeg! Immers, altijd op de wacht staan zonder insluimeren, en onze zaligheid met vreezen en beven uitwerken, tusschen de twee klippen doorgaande van roekelooze (dat is, inderdaad onverschillige) gerustheid en benaauwenden twijfelmoed! Hartlijk deelen wy in de ongesteldheid der dierbare proselyte, die ons als U en uw lieve Egade dierbaar is. Mocht zy nog eenigen tijd als toonbeeld van de onweêrstaanlijke kracht der Genade met die haar liefhebben, onder ons blijven en bloeien in Christus gemeenschap! Hoe kunnen wy anders dan dit van harte wenschen en bidden, behoudens de onderwerping die alle onze beden beperken moet. - Betuig der waardige Vrouw onze deelneming. Groet voorts alle onze vrienden van ons. Omhels den lieven kleine in onzen naam, en wees met de Uwe, met onze dierbare deelgenooten in 't waarachtig geloove, gezegend, verrijkt en vervuld met de uitnemendheid der genade. En hiermede het veel ja alles bevattende , de ∊ἰϱήνη van onzen Heiland en | |
[pagina 229]
| |
Zijne Apostelen! Heb nogmaals dank voor uw lieven aandoenlijken brief, en zij onze lijdende Capadose ook van onze deelneming verzekerd! Ik teeken als steeds de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 7 Septr 1825. | |
87.Waardste Vriend!
Het naschrift heeft ons eenigzins gerust gesteld wegens 't geen de aanvang van uwen welkomen brief van de onrust den lieven kleine door de tandtjens veroorzaakt, meldde; niet te min, daar deze ontwikkeling al steeds moeilijker pleegt te zijn naarmate die nitbotting later dan de zevende maand begint, hangt ons hart daarover in eenige bezorgdheid. Wy verlangen dus zeer naar nader bericht; en daar de locale hitte en ontsteking altijd zwarer is naarmate van de hardheid van 't tandvleesch, kan ik (hoe noodeloos ik het achte daar onze Vriend C. tegenwoordig is) echter niet van my verkrijgen U niet te melden dat ik steeds het slijm van kweepitten als men 't noemt (mucilago seminis Cydoniorum) nuttig gevonden heb als liniment, tot verzachting zoo wel als verkoeling. Gewoonlijk is het eerste tandtjen het moeilijkst, en de anderen komen daarna veelal ongemerkt, tot de oogtanden (altijd gevoeliger) dan wederom meer ontrustend zijn. Inderdaad ieder zevende maan- en ieder zevende zon- | |
[pagina 230]
| |
nekring onderscheidt zich, door eene byzondere ontwikkeling tot de volkomenheid des gestels daar is, en wanneer deze dan als sluimerde, schijnt zy wat later 't lichaam moeilijker te vallen; en dit vermeerdert nog zoo wanneer 't met het spenen juist invalt. - De Algoede wake over 't kind en bevrijde 't van spasmodieke toevallen daarby! Ook zacht verkoelende (en niet prikkelende) lavamenten zijn somwijlen heilzaam daarby. Doch dit zij aan den ἀνἡϱ πολλῶν ἀντἀξιοϱ ᾄλλων verbleven, die in loco tegenwoordig is. Uw toeval van eergisteren avond schijnt my toe, in den aart van uw temperament te zijn, en dus, van tijd tot tijd plaats grijpende, van geen bozen maar heilzamen aart. Ik geloof ook dat het zachtste emeticum daarby wel het beste is. - Wat het spenen betreft; dit is voor de zogende altijd een moeilijk ding wanneer het eensklaps moet geschieden, doch het voedsel maakt dan vrij wat verschil, en 't is moeilijk dit lichtverzadigend, min chylmakend, en tevens niet verhittend, uit te vinden en dat ook geen dorst maakt. - Dan als gezegd is, addres aan onzen Medicus. - Gy ziet uit mijn schrijven den zwakken en (als men 't noemt) keutelenden ouden man, den pater difficultatum wien alles zwaar op het hart drukt. - Risumne tenetis, amici? Ik neem van dag tot dag af in re mentali. Mijn geheugen is byna weg, en zoo ook mijne attentie. Werken kan ik volstrekt niet. Zelfs mijn drukproeven te corrigeeren wordt my ondoenlijk. Ik corrigeer kwalijk, zie de meeste feilen voorby, en ver- | |
[pagina 231]
| |
ander wat goed is, by gebrek van te verstaan, wat ik zelf geschreven heb, en zoo vermenigvuldigt zich revisie op revisie by ieder blad tot tien of meer toe. Mijn hoofd zuist, mijn pols is slap en de circulatio sanguinis krimpt in. Het gaan valt my moeilijk, en niet kunnende werken ben ik my-zelven in den weg. De goede God beware my voor wat men, zeer nadruklijk in onze taal, wezenloosheid noemt! Verder zijn wy hier wat slap (als men 't uitdrukt), doch anderzins tamelijk wel. Vaarwel, lieve Vriend; zij de Genade des Heeren en alle goede gaven van den Vader der Lichten over U en de uwen vermenigvuldigd; en ontfang met de uwen en onze medestanders in de zucht voor het naderend Rijk der gerechtigheid onzen groet, uit het hart van Uwen BILDERDIJK. Leyden, den 24e Septr 1825. | |
88.Ga naar voetnoot(1)Waarde Vrienden, Broeders en Zuster in den Goddelijken Heiland!
Hoezeer neêrgedrukt en bekiemd door eene ongesteldheid die steeds toeneemt, kan ik niet nalaten, by het wederkeeren van den voor tijd en eeuwigheid hooggezegenden dag, die U door den plechtigen Doop, openlijk in de Gemeente onzes Heeren en Verlossers | |
[pagina 232]
| |
ontfangen heeft, my en onzer-aller vernieuwde blijdschap des harten met een enkel woord te betuigen, 't geen (gy weet het) het gevoel onzer zielen in de velerlei betrekkingen, waarin de weldadige Voorzienigheid ons gebracht heeft, niet uitdrukken kan, maar behoefte en plicht is, hoe zeer (gelijk alle onze Christlijke plichten op aarde) onvolkomen en nietig. Hy die U geroepen heeft, heeft U ook uitverkoren, heeft U zich geheiligd, en zal zich in U (dit zij zoo! en dit zegt mijn hart my) altijd meer en op nieuw verheerlijken. Ontfangt onzen ouderlijken, broederlijken en zusterlijken zegen, en verhoore Hy die machtig is, onze beden over U-allen oprechtelijk opgegaan en steeds opgaande uit opene harten, en bidt ook voor ons, gelijk wy voor U doen, tot den Kenner der harten, Hem die weet hoe veel wy allen behoeven en dit alles vervullen kan en ook wil en zal naar Zijne Algenoegzame Genade, die de Zijnen niet los laat, maar door alle beproevingen heenleidt ter eere Zijns naams. Heiligen wy dien steeds met mond en hart, en in al ons bedrijf, en schenke Hy ons daartoe de krachten door Zijnen Heiligenden Geest! Amen. Onze hartlijke groet aan allen die in deze bede deelen, behoeft hier niet uitgedrukt. Vrede zij hun met den groet des Apostels in Efes. VI, 23 en 24, naar den wensch des harten van Uwen BILDERDIJK. Leyden, 19 Oct. 1825. | |
[pagina 233]
| |
89.Waardste Vriend!
Ik kan het pakjen mijner Egade niet laten vertrekken, zonder U en den uwen ten minste met een enkel woord geluk te wenschen en mijne innige deelneming te betuigen met het Feest van dezen dag, den eersten verjaardag van uw lieven en gezegenden eerstgeboren. Mijn dofheid van geest belet my, dit anders dan met deze eenvoudige regels te doen, doch mijn hart ligt daarin. Zij het dus verre in Gods zegen voorspoedig wichtjen by voortduring het vader- en moederhart tot dankbare vreugde in Hem, die ouders in hun kroost zegent en des rechtvaardigen askomst nooit verlaten zal! Smaak by alle gaven van omhoog ook de troost dezer byzondere verzekering, die dan zelfs als aardsche uitzichten ontbreken, den Christen op 't stersbed zijne kinderen met gerustheid aan den Hemelschen Vader doet opgeven en blijmoedig afscheid nemen in de volle verzekering dat het hun wel zal gaan! Maar wat roer ik hier, op een Vreugdedag? Gy ziet dat de helling van mijn geest my meêsleept, en ten minste bewijst het U, dat mijn hart spreekt. Elders zou het belachlijk of aanstootelijk zijn, en ik dit blaadtjen verscheuren, maar tusschen ons mag, ja moet het hart spreken in zijn eigen en individueele taal, en is dit ongepast, gy zult het verschoonen, en er alleen de liefde in zien, die het uitstort. | |
[pagina 234]
| |
Alle blijdschap derhalve van aardsche en geestelijke zegening zij met U in 't lieve Kind, en moge hy gespaard worden om naar ouderlijken wensch groot te worden voor God en menschen, en in 't aannaderende Rijk des Verlossers! Vaarwel en verschoon de kortheid dezes briefs en die sombere aandoening die er heerschen mag. Groet de uwen en geloof my steeds, in den volsten zin van dit woord, den Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 26 Decr 1825. |
|