Brieven. Deel 4
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
rug gezet, daar zich alle energie by my als ware 't in gevoel van onmacht veranderd heeft. Gisteren echter kon ik den prikkel die er tegen worstelde niet langer weêrstaan, en ik had de pen opgevat en zelfs ingedoopt, wanneer ik van Herdingh den uwen van den 18n en daarby dien van den goeden DirckinkGa naar voetnoot(1) ontfing. Thands neem ik de gelegenheid waar om U door het zelfde kanaal deze weinige regels, met besparing van meer, te doen toekomen in uw tegenwoordig onthoud by de Zeister broedergemeente. Met leedwezen versta ik uit uwe letteren de treurige dagen die U overkomen moesten, en my innig treffen, en dank ik met U de Allesovertreffende Genade die by onderwerping troost, licht, en dank in het harte werkt, en U niet begeven zal! - Ik vertrouwde 't (mijn tedergeliefde Vriend!) en uw schrijven bevestigt het my, dat de aanspraak van onzen oprechten Deen U niet anders dan welkom kon zijn, en dat ge aan hem uw gevoel voor God en Zaligmaker ontwikkelende, U-zelven en hem sterken zoudt. - Hoe verlang ik U weder te zien, en hoe is het aandenken aan U en die U zoo waard is, het altijd geliefkoosd en ons altijd tegenwoordig beeld, dat ons beider hart steeds doorzweeft! Waarlijk, een brief van U te ontfangen, verheldert den dag by mijne Ega als by my, en niets meer verlangen wy dan met de uwe bekend te worden, aan wie ik wel een specialissimum | |
[pagina 35]
| |
mandatum van haar heb, van toch haren Liefdegroet niet te vergeten. Ontfang dien des, en breng hem getrouw over, van de lijdende Vrouw, die waarlijk in de allerontrustendste omstandigheden voorbeeldig gelaten is, en met Christenmoed en vertrouwen de uitkomst aan Hem aanbeveelt, die alleen redden kan. Wy hopen op de vervulling van uw toegezegde overkomst. Geniet intusschen in dit uw aangenaam verblijf, te samen al 't ongestoord genoegen van teder beminnende Echtgenooten wier hart van den geest der waarheid, der liefde, en des eeuwigen heils, vervuld en doordrongen is! En vergeet in de gemeenschap van Jezus Christus eene afvallige wareld, die elk eenen wie Hem met een waarachtig geloof aankleeft niet anders dan haten kan. Ook wy van onze zijde zouden haar wederkeerig haten, ware Hy geene verzoening (aan welke wy sidderen zouden perken te stellen,) zelfs voor Zijne vervolgers! Nogmaals onzer aller groet, zegen, en heilbede! Vale! Imo valete, dicere volui. De Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 20 Juny 1822. | |
[pagina 36]
| |
ik vergen zou. Denk echter door, lieve Vriend, op het punt dat de grondidée van mijn zeer tumultuair uitgestort en ongekuischt versGa naar voetnoot(1) maakt; en, gevoelt gy de éénheid van man en vrouw, en de éénheid van ouders en kind, wat andere sleutel is er noodig voor de liefdewet waarin alle plicht zich oplost, en de volstrekte éénheid van heel het menschlijk geslacht, dat om één te zijn, uit éénen mensch voort moest komen, wiens adem uitvloeisel des Scheppers was; en wat behoeft er meer of anders om, na de verwijdering van dat menschdom, de hereeniging met dien Schepper en Zijne afdaling tot ons in onzen staat en deelneming met ons, aan te grijpen, te erkennen en met geheel ons gevoel daarin weg te smelten? - Gevoelen wy niet, dat het zoo zijn moest? En gevoelen wy niet dat Mozes verhaal waarheid, onomstootbare grondwaarheid is, waar het ongeloof des afvals meê spotten moet, maar die ons doordringt en verhemelt? En is dus alle Godgeleerdheid en alle Zedenleer niet het eenvoudigst mooglijk, en boven alle begrip of verbeelding eenvoudig? - En kan er dus iets heiliger, iets goddelijker voor het hart zijn dan 't huwlijk en zijne vruchten? - Maar ik moet zwijgen, om dat ik my niet uitdrukken kan - doch gy verstaat my, dit gevoel ik, en dit is genoeg. Vaarwel, mijn dierbare Vriend, broeder en zoon in den gezalfden Koning en Heer der schepping. Zijn | |
[pagina 37]
| |
Geest doordringe U meer en meer, en zij met ons in onverwrikbaar Geloof, Hoop en Liefde! Vaarwel met uwe wederhelft en denk aan ons! de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 15 July 1822. | |
17.Waardste Vriend!
Heb dank voor de toegezonden depèches en uwe ons altijd dierbare Letteren met de mededeeling van uwe ons aangename voornemens. Gy ontfangt hierby een brief aan onzen braven Capadose. Zeg dien (bid ik) het geen ik niet schrijven kan. Gy ontfangt tevens den Waverley te rug, dien ik met veel genoegen gelezen heb en die my inzonderheid om mijne gehechtheid aan de Schotsche Natie (die ik altijd beklaag door de Fransche verbintenissen verbasterd te zijn geworden, maar die oorspronklijk zeer veel Hollandsch hadden) veel deelneming inboezemde. - Nog heb ik de Minstrelsy of the Scottish borders van U, en wensch die nog een poos te houden, om de belangrijke explicatien die er in zijn. The curse of Moy die er in voorkoomt, heb ik voorlang eens in een ballade gebracht, die ik nu weêrgevonden heb en met eenige verandering in het Tweede Deel mijner Krekelzangen, nu gereed voor de pers, plaatse, waar ook de sint-Alban van Southey plaats zal krijgen, dien gy dezen winter van my gehoord hebt. | |
[pagina 38]
| |
Veel bekommering heeft de blijde tijding van het herstel uwer lieve wederhelft ons weggenomen! Zij het duurzaam en op nieuw gezegend! - Betuig mijne gevoeligheid aan den Heer de Clercq voor zijn hartelijken brief en sonòr Dichtstuk. Hy heeft in der daad een byzonder goeden toon van versificatie en die thands al vrij zeldzaam is, by de meest geroemden onzer poëeten zelfs. Groet uwe Egâ en alle vrienden die 't van Jezus en Zijn dierbaar Euangelie zijn, van mijne wederhelft als van my, en zijt ook van onzen Lodewijk gegroet! 's Hemels zegen en de genade des Heeren zij steeds over U en uw huis, en Hy volmake Zijn werk in den Geest des heils! Vaarwel en schrijf my dikwijls, al zijn 't slechts drie woorden. Zy zijn ons verkwikking in lijden, en verheffing des harten in vreugde, altijd inboezeming van dankbaarheid jegens Hem die alles in allen is. Ik teeken met de gevoelens die gy my kent, De Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 22 July 1822. | |
[pagina 39]
| |
Ik gevoel, ja geloof te begrijpen, al 't geen gy my meldt, en zie er de kennelijke hand van God in. Loven en danken wy Hem voor 't bestier der zaken dat Hy onze voorzorg ontrukt, aan zich betoont te eigenen, en, gelijk in alles, allerbyzonderst echter ten aanzien van 't Lot der zijnen, handhaaft. Ja, na het gebeurde, en in den staat waarin het gebracht is, kunt gy niet verwijlen. 't Geen gy plichtig ontzaagt, wordt van den anderen kant verbroken en weggeruimd, en wat kan, wat mag in die zichtbare samenstemming U te rug houden, daar Jezus Geest in uw hart spreekt? Met verlangen zien wy U hier te gemoet, en hijgen, als gy, naar het zaligend oogenblik dier heiligende plechtigheid, die ons (zoo zij het!) geheel in onzen Verlosser vereenigt! Hetgeen onzen braven Capadose treft, treft my te meer (en 't moet het ook hem) om dat het ab initio zich anders scheen aan te kondigen. Echter verwondert het my niet, en in der daad, het kon niet wel anders. By alles wat wy voornemen ten goede, zijn er duizenden van fijne en grovere, zicht- en tastbare, of ongemerkte, banden en strikken die ons te rug houden, en het is Gods genade, die ze (waar, het zij een schijnbaar conflict van plichten, het zij neigingen (goed of kwaad) in wederstreving met onze roeping en hoogeren plicht staan) door een uiterlijk evenement doorscheurt, en dus wat van Hem koomt, doet doorbreken en daarstelt. - Zijn zacht, zijn gevoelig teder karakter vereischte van Gods Voorzienigheid dien heviger en geweldiger aanval, om hem | |
[pagina 40]
| |
door te stoten, waar zijn hart vol tederheid mooglijk al dobberend bezweken ware. - Doch wat praten wy menschen van Gods wegen met ons! Zwijgen, aanbidden, en volgen met het innigst vertrouwen, zonder om te zien; dit is immers het onze, en meer niet! En dit zult gy, dit zal hy, dank zij den Allerhoogste, Hem die U geroepen en uitverkoren heeft om zijne verlosten, zijne kinderen te zijn! Volvoere Hy, voltooie Hy Zijne weldaad en schenke Hy daartoe alle kracht, allen moed, alle standvastigheid, in den Heiligen naam, waarvoor alle kniën zich buigen moeten! Amen! Ontfang onzen Liefdegroet; troost, ondersteun, en versterk onzen lieven Vriend en broeder! Versterkt elkander, en bidt voor elkander, en ook voor die U lief heeft met meer dan vaderlijk, met Christelijk hart! Uwen BILDERDIJK. Leyden, den 5en Septr 1822. | |
[pagina 41]
| |
heid, schokking, etc. etc. verwekt, maar dit alles vereenigt zijne uitwerkselen met die van de uitputting eener gespannenheid die 't genoegen van 't dagelijksch bijzijn en onderhoud van die ons zoo dierbaar zijn, met zich bracht, en nu by 't gemis daarvan, eensklaps eene algemeene neêrslachtigheid te weeg brengen moest, die hare oorzaak in den geest heeft. Haar geheele toestand sedert verscheiden weken was zoodanig, dat ik dit verwachten moest, en ik vlei my dat alles spoedig den vorigen loop hernemen zal. Mijn hoofd is desgelijks aangedaan en zwakker dan in lang voor my-zelven merkbaar was: echter was ik voor twee dagen zeer vlug, moedig en vrolijk toen het 's nachts wat gevroren had. Zoo hang ik aan den invloed van 't weêr! Hartlijk verheugen wy ons in uwe gelukkige overkomst en gewenschte harmonie met die U zoo na zijn! - Ware 't met onzen goeden Capadose even zoo! Doch Gods wil geschiede, en Hy zal 't wel maken! 't Geen gy dezen onzen braven vriend meldt van de klassen van lieden die uwlieder overgang zoo verscheidenerlei opnemen, verwondert my niet. 't Is de klasse der geleerden, waarin het Systematische Antichristendom t' huis behoort; en (geloof my) ik beef voor geleerdheid, zoo de zaken thands gesteld zijn. Ja, wat zult gy zeggen, zoo ik U bekenne dat ik my als te rug gehouden gevoele van mijnen Lodewijk Latijn te doen leeren? Zoo gevaarlijk acht ik thands de besmetting van 't gruwelijk Heidendom, waarvan het altijd tot vehikel gediend heeft..... | |
[pagina 42]
| |
Van dag tot dag ondervind ik den heilrijken invloed van uwlieder doop hier ter stede. Verscheiden Joden toonen zich nadenkend en verklaren zich, te wankelen; 't heerschend begrip-alleen dat wy hun Messias niet, maar een anderen eeren, verbijstert hen, naar sommigen zich uitgelaten hebben; en, dit opgehelderd, zijn velen gewonnen. Dit schijnt hier te broeien, te werken. De smalle gemeente looft God over 't uitzicht op algemeene bekeering der Joden, en bevordert die door een Christelijker gedrag jegens hen. Dus koomt het my uit daaglijksche byzonderheden voor. Ik bemerk even zoo, dat de aandacht meer op Joannes Openbaring getrokken wordt, en dat men algemeener op de teekenen der tijden begint te letten. De Almachtige zegene dezen voortgang op den goeden weg, en make de zijnen getrouw! Het geen gy my zegt van den indruk der woorden de God van Nederland is inderdaad zeer aanmerklijk. Ja, daar is een byzondere betrekking van ons vaderland tot God, welke zich in duizend gevallen van bezoekingen en van reddingen getoond heeft, sedert Prins Willem I, verklaarde ‘tot ons behoud een verbond, niet met aardsche Vorsten, maar met den Koning der Koningen, voor ons land en volk gemaakt te hebben,’ en wy mogen dit niet als een ijdele woordenpraal aanmerken. 't Was Prins Willem I om het zuivere Christendom te doen; hy was de grondlegger der ware gezuiverde kerk by ons, en de poorten der Helle zullen die, ja aanval- | |
[pagina 43]
| |
len, bestelpen, verdrukken enz. enz. maar niet overweldigen. Ja, ik zeg U meer. Meer dan eens heeft God ten onzen behoud van die mirakelen gedaan, die men alleen in een land van Zijn welbehagen stellen kan. Als b.v. het opschorten van de zeegetijden op onze stranden, stormen, die landingen op onze kusten afweerden. Zelfs is de ziekte die onder Koning Lodewijk de Engelsche expeditie op Zeeland verijdelde, van dien aart geweest, en hun vlucht was met een schrik verzeld, waar geen menschelijke grond voor was. Doch hiervan wel eens nader. - Het dal Armageddon van de Openbaring is door meer anderen op onze grenzen gesteld, en ik ben niet vreemd dat de Loire of Rhone de Eufraat zij, waarvan de vier Wachtengelen moesten aftrekken om plaats aan de verwoestende legers te geven. 't Was het perk waar de Revolutionnairen en Buonapartisten by stand hielden, tegen over de Bondgenooten. Weldra en - laat slechts de Kerkvereenigingen, waar men zoo drok aan werkt, tot stand komen, de Paus sterven, enz. - en alles zal losbarsten. 't Leven van Lodewijk XVIII houdt nog alles in suspenso, zoo lang dit duurt. - Dan laten wy hier niet intreden, en ons geen doorzicht in de futuriteit aanmatigen; het tegenwoordige heeft genoeg om ons bezig te houden. God zegene U en ons allen en vermenigvuldige de Genade door onzen aanbiddelijken Verlosser over ons! Vaartwel. Gy kent het hart waarmede ik (en niet zonder diepe aandoening) voor mijne wederhelft als | |
[pagina 44]
| |
voor my en met deelneming van den lieven Lodewijk, teeken, De Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 9 Nov. 1822. | |
20.Over het punt van des Heilands wederkomst heb ik nooit opzettelijk by hen aangedrongen, maar het alleen by gelegenheden vermeld als een uitzicht. Ik geloof weinigen volkomen rijp voor dit Stuk, hetwelk gy zoo heerlijk gevat hebt en zoo schoon in uw brief dien ik thands beandwoord in verband brengt. Gy weet hoe men alle voorzegging gants vergeestelijkt, en dus tot niet maakt! Dit was sedert de Reformatie, de algemeene kwaal, en anders te doen werd met den hatelijken naam van Joodschgezind gebrandmerkt. Zoo begon de Roomsche Kerk, toen zy zich de wareldheerschappy aanmatigde en de Paus zijn gezag in de plaats van dat van Christus stelde en dus op Zijne komst en Rijk niet gesteld was, met de zoogenaamde Chiliasten als halve Joden te verketteren; en de afkeer tegen 't geestelijke gezag der Roomsche kerk heeft den reformateuren te zeer aangekleefd, om eenig Rijk op aarde dat geestelijk zoo wel als wareldsch was, aan te nemen; terwijl, aan den anderen kant, dweepers 't millenarium zichzelven aanmatigden en niet met Christus afwachten | |
[pagina 45]
| |
wilden. - Ik heb echter hen trachten voor te bereiden tot de kennis van dat Rijk, dat steeds nadert, en van tijd tot tijd nader ontwikkeld dient te worden. ............Dogmatismus en geloof zijn niet het zelfde; de onzichtbare kerk heeft in alle gezindheden hare leden, en daaruit moet (als gy mede zeer wel zegt) de wezendlijke vereeniging aller Christenen voortspruiten....... Ik voeg hier een andwoord by aan onzen braven Noorman op zijnen hartlijken brief. Gy weet hoe ik hem waardeere en met welke liefde; laat hem daar niet onkundig van. Ik sluit met die gevoelens die gy my kent en in alle ons hart zoo heilige betrekkingen, als de Uwe, BILDERDIJK. In vliegende haast. Leyden, 16 Nov. 1822. | |
21.Dierbare Vriend!
Gy verlangt wederom naar eenig bericht van ons? Zoo doen wy van U, en van onzen waarden Capadose, die met zware hoofdpijn van hier vertrok, en over wiens toestand wy niet nalaten kunnen ontrust te zijn. Wy zijn het ook wegens de zwakheid uwer lieve Egade na de doorgestane aandoeningen........ Gy hebt recht, in onzen Vriend meer vertrouwen te stellen, dan in andere Doctoren, by wie meestal | |
[pagina 46]
| |
de theorie tot vooroordeel, en de practijk tot een slenter geworden is; om niet van een hart, door gewoonte voor deelneming onvatbaar gemaakt, te gewagen, zonder welke echter de ware hulptoebrenging onvolkomen is. Inderdaad ('t geen men niet begrijpt) heeft het oog van den Medicus kracht op de zieken, en zijne ziel is noodig om moed en vertrouwen te geven, waaraan de werking der geneesmiddelen in veel opzichten hangt. Daar zijn krankten, waarin dit allersterkst blijkt, en ik heb dit gezien in het aanwenden van de zelfde middelen door verschillende Doctoren. - God zegene zijne voorschriften, en make U allen volkomen gezond! .......Ja, mijn dierbare Vriend, gy zijt meê geroepen en uitverkoren tot uitbreiding van Christus Rijk, en (Gode zij dank!) gy zult die bestemming vervullen. Dit uitzicht heb ik en had ik reeds lang, en in dit uitzicht, lampada tibi trado lubens ac laetus. Gy wilt mijnen raad. Gy behoest dien niet, zekerder Gids zal U geleiden. Alleen, mijn lieve Vriend, wees bedacht, van niet op eens te veel te willen doen, maar vooral den Geest der Waarheid tijd van werken te laten; en, gedachtig dat wy niet meer dan flaauwe toebereiding van den grond in onze macht hebben, gelooven wy niet, te kunnen planten. Het planten behoort aan Hem die den wasdom kan geven, en 't wortelen hangt aan ons niet. Wien God het gezicht geeft, voor dien doen wy genoeg, hem naar de plaats van het uitzicht te leiden; voor anderen helpt geen aanwijzing met den vinger. En by het wel zien | |
[pagina 47]
| |
behoort ook eene zekere vatbaarheid ter onderscheiding van 't geen men ziet, welke het ook niet nuttig is vooruit te loopen. Eindelijk, allen zijn wy kinderen in de waarheid, maar de een kan wat vaster voedsel verdragen dan de ander. Bedenk dikwijls de heilige woorden: ‘Ik heb U nog veel te zeggen, maar gy kunt alles niet dragen; doch wanneer de Geest gekomen zal zijn, &c.’ Laat dit U vooral omzichtig maken ten aanzien van het nog aanstaande. De verklaring daarvan is voor zeer weinigen nut; en, daar ieder ze naar zijne vatbaarheid opvat, geeft zy by verre de meesten niet slechts geheel onvolkomen maar zelfs valsche denkbeelden, en deze worden dan aangenomen of - ons aangewreven. Zoo is het met sommige geheimzinnigheden meer. In de beste Theologische gezelschappen is een neiging om daarover te hooren spreken; maar moedig (bid ik) die neiging niet aan. Men kan, mag, en moet ze somtijds bevredigen, maar het is voorzichtig, ook dan als men ze bevredigt, daar van af te manen; en zich op een voet te stellen, dat men ons niet alles vragen durft. - Neem deze aanwijzing die wel eens by sommige gelegenheden te pas komen kon, ten goede op. Zy kan ons menige lastige ongelegenheid sparen. Ontfang by onzen groet ook dien van den lieven Lodewijk, en geloos my met de innigste tederheid van wat tederst is, den Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 28 Novr. 1822. | |
[pagina 48]
| |
22.Dierbaarste Vriend!
De drooge koude van heden schijnt op ons beide, mijne Ega als my, eene goede uitwerking te doen (alhoewel zy mijne borst wat prikkelt), immers wy bevinden, of gevoelen ten minste, ons vrij beter dan in verscheiden dagen, waarin wy veel geleden hebben en de geest met het lichaam gekrenkt scheen. Dank zij den Algoede voor deze en Ulieder my in uwen lieven brief van eergisteren gemelde beterschap, en bevestige Hy die naar zijne goedheid en wijsheid, ten onzen beste! Onze goede Dirckinck is dan vertrokken en laat ons het zoet en vertroostend aandenken van een oprecht Medeburger in 's Heilands Rijk. Onze Heer make hem en ons tot getrouwe arbeiders in de Genadedienst! Het werk van Swedenborg is ter uwer dienst; ik behoef er U niet by te herinneren aan de gouden Les des Apostels, 1 Joann. IV, 1. Want zelfs die met byzondere kracht of openbaring verwaardigd wordt, is ook vatbaar voor afdwaling, zoo dra hy daarby eenige zelfheid en geene volkomen vernietiging van zich-zelven ondervindt. Doch ik wil niet oordeelen of voorinnemen, en groote waarheden bevat hy. ..........Wat uwe Romans van Walter Scott betreft, the Abbot behaagt my bestGa naar voetnoot(1), doch | |
[pagina 49]
| |
hy heeft Maria even zoo opgeschikt als onze schrijvers de lichte Jacoba, met wie zy in karakter eene overgroote overéénkomst had. De Ivanhoe koomt my voor, wel de minste te zijn; ook heeft hy daarin de zeden des tijds niet getrouw en meer stuksgewijs dan in haar geheelen omvang voorgesteld, waardoor nu en dan zelfs het ware zich in een valsch licht vertoont, of wel mank gaat door uit het verband gerukt te zijn. Mijne Ega is heden voor 't eerst na een lange tusschenpoos weder beneden gekomen, en heeft de Uwe nog niet kunnen schrijven. Zy zal 't echter niet nalaten. Neem thands deze weinige letteren voor lief, deel met de uwe, en met onzen Capadose, onzen hartelijken zegengroet, en wees altijd verzekerd van 't warme hart van Uwen Vaderlijken BILDERDIJK. Leyden, 4 Xber 1822. | |
23.Waardste Vriend!
By mijne vorige Expeditie vergat ik U den Don Juan te rug te zenden, en maak daar derhalve met het boekjen van Hentzepeter en een oud Exemplaar mijner Inaugurale theses die gy my gevraagd hebt (beter heb ik niet schoon het wat verfonfaaid is) een pakjen van. Doch dit gereed zijnde, bedenk ik eerst | |
[pagina 50]
| |
dat het twijfelachtig is of het met de ingevallen vorst wel verzonden kan worden. Ingevalle van neen, blijft het derhalve liggen, en deze brief zal alleen zijn weg tot U vinden langs den gewonen postweg. Wat het boekjen van HentzepeterGa naar voetnoot(1) betreft, het is als gy zegt, hy heeft waarheid gezien, doch verwart zich in 't geen hy ziet met opvattingen die hy (als 't gaat) met zich brengt, by de lezing van den Hollandschen text saam te mengen. Een weinig van dat zuurdeeg (wie is er vrij van?) verzuurt heel de massa en verderft het heilzame voedsel des geestes. Zoo is het inzonderheid met zijne opvatting van Grieken en Turken. Van ouds was het een eindloos gewoel om toch de Turken in Joannes Apocalypsis een aanmerklijken rol te doen spelen. En waarom? Men begrijpt niet, dat dit boek de geschiedenis der Christenheid by uitsluiting bevat, en dat de bekeering tot Christus, waarvan het Islamismus een voorbereidsel is, noodwendig volgen moet, zoo dra 't Rijk van Jezus in stand is; gelijk ook de Profeeten dit duidelijk leeren. - Maar men heeft in de Middeleeuwen de Mohamedanen als Heidenen aangemerkt, die voor God hun Mahom en Termagant aanbaden en den naam des Heilands vervloekten en lasterden, en dus als den grooten en geduchten vijand, Antichrist, en wat niet al. En wanneer de Hervorming den Antichrist in den Paus deed stellen, bleven die vooroordeelen en men draaide en verdraaide zoo lang tot men de arme | |
[pagina 51]
| |
Turken er by de hairen introk, waar zy niet t' huis behoorden. En wat de Grieken betreft! hiervan behoeven wy onder ons, denk ik, niet te spreken. Dat handtjen vol Serviers en Croäten dat zich dien naam aanmatigt, heeft al zijn intrest aan dien Antimusulmanschen geest te danken. Intusschen is er iets in het boekjen dat my zeer getroffen heeft. Op bladz. 56 en 57 naamlijk spreekt hy van een herstel van het Grieksche Rijk, 't geen hy dan nog tusschen nu en Christus komst opgericht en vernield wil; en oordeelt dat (nu zoo wel als bevorens) het gehoornde Lam opgevolgd moet worden van den Geitenbok. Gy weet dat dat Lam Cores is; de Geitenbok, Alexander, als ik uit de woorden-zelve meen getoond te hebben. Die Cores, die Nouveau Cyrus, die Kors hebben wy in Napoleon gezien; en wie moet dan de plaats van den Cores innemen? - Wie anders dan een Alexander, en dit doet werklijk de Alexander van Rusland, die aan 't hoofd van dat sacrum foedus, dat zoogenaamd heilig verbond staat, 't geen ik U altijd heb geteekend als zich de vijfde Monarchie aanmatigende, en den persoonlijken zoo wel als den Kerkelijken en Polityken Antichrist zijne heerschappy toebereidende. - Ik dank den Almachtige voor deze aanwijzing die by my alles bevestigt, wat geschiedenis en openbaring met in één gesloten hand aantoonden. Want inderdaad, daar het Cyfer des naams, het 8 en 10tal van de hoofden en kroonen des beests, en het gehoornd Lam eene volkomen | |
[pagina 52]
| |
afschildering van het geen wy beleefden, doen zien, wordt de erkentenis van dat alles voltooid en de aandacht ter waarschouwing gescherpt door deze parallel die onze man daar voortbrengt, en dit, zonder dat ik begrijpe, waar hy het van daan hale of hoe hy er aan geraakt zij. - Het geen gy my meldt van de vervalsching (want dus acht ik het met U) van het Gebed des Heeren, toont de overheersching des bozen volkomen. Het heeft my van dat het ingevoerd wierd, met afgrijzen getroffen. In mijne vroege jeugd, begon het by de Remonstranten ingevoerd te worden, maar niet voor mijne te rug komst in 't Vaderland heb ik 't in onze Kerk bevonden, en zekerlijk is het een vrucht van de Revolutie van 1795. - De geheele ziel van den Christen koomt er tegen op, en het verband der beden laat niet toe dat men 't anders gevoele. - Intusschen, mijn lieve Vriend, is het moeilijk de wederstrevers van hun ongelijk te overtuigen. Ik heb met de zelfde aanmerking over de beteekenis van πονηϱὸς velen tot staan gebracht, en niemand heeft my dit argument wedersproken. Doch, gelijk de zaak my ter harte ging, heb ik in mijne lectuur mijne opmerking gescherpt over dit woord, en inderdaad gevonden dat het ook nu en dan wel als een bloot synonymum van ϰαϰὸς by de oude Grieksche schrijvers gebruikt is. Ik heb er plaatsen van opgeteekend, doch weet ze nu niet te vinden. Dat verlos ons van het boze hoort men (als mijne Ega opgemerkt heeft) hier te Leyden zelfs waar men | |
[pagina 53]
| |
't niet verwachten zou. - Zeker, die 't Rijk des bozen ontkent, omhelst het Euangelie niet als wy het gevoelen. Maar de Geest Gods is afgeweken en Hy verbergt zich voor hun die zich-zelfs in hunne zoogenaamde reden en verstand aanbidden, hoe kan het anders? Bidden wy dat Zijne genade ons en de onzen staande houde, en 't hart verlichte, en laten wy daar de zoogenaamde verstandgodsdienst, die niet dan afval en afgodery is! Wat U betreft, lieve Vriend; ja gy zijt tot een voorganger geroepen, en de kracht van den Heiligen Geest zal U sterken en voorlichten; danken wy, bidden wy, en werken wy waar de Voorzienigheid ons in den weg stelt; niet vooruitloopende uit eigen eerzucht of zelfsvoldoening, maar getrouw waar onze Heer en Koning ons wenkt. Onnutte dienstknechten zullen wy altijd zijn, en onze werken verdiensteloos, al waren zy ook onberispelijk; maar zijn wy geene eigendunklijke, geene voorbarige dienaars, die met hunnen heer vooruit te willen loopen, verdolen. Bidden wy om kracht en volstandigheid, maar herinneren wy ons altijd, dat de kracht in lijdzaamheid werkt, en ons uitzicht bekrompen is! Wy groeten U en de uwe hartlijk; verzeker ook Mevrouw uwe brave Moeder van onze hoogachting. Groet ook onzen besten Capadose. Gedenk ons in uw gebeden, gelijk wy 't U en de uwen doen! - Het blad is vol, en ik wil geen tweede nemen, maar bespaar het overige tot nader - schrijven: want op uwe overkomst rekenen wy thands niet, daar | |
[pagina 54]
| |
uwe gezondheid ook niet de sterkste is. Vaarwel, wees gezegend, en geloof my dien gy my kent, den Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 16n Xber 1822. | |
24.Waardste Vriend!
Heb dank voor uwe spoedige mededeeling van Dirckincks behouden aankomst in Hamburg, waarover wy hier by dit ruw en stormig weder inderdaad niet nalaten konden ontrust te zijn: van hem-zelven heb ik nog geen schrijvens. De koude vaart voort ons goed te doen, echter valt zy ons geweldig op 't hoofd en verwekt daar eene plaatselijke pijnlijkheid die het geheele lichaam noodwendig aandoet; en inzonderheid heest dit plaats by mijne wederhelft, die zelfs onzen de Clercq, van wien ik ll. Zondag (of Saturdag) een vriendelijk bezoek ontfing, niet heeft kunnen zien. Week geworden gestellen als de onzen moeten wel altijd lijdende zijn; doch, mijn Vriend, wy kennen ook 't lijden als weldaad onzes Hemelschen Vaders en mogen er voor danken; en dit is zaligheid! - Wy verheugen ons hierby zeer in de verbeterde gezondheid van uwe lieve Egade en van onzen braven Capadose nevens U. Uwe opmerking over den val van Napoleon en den slag van Waterlo, (dien niemand oogen heeft om recht te beschouwen) is waarachtig. Ja, weinig of | |
[pagina 55]
| |
niets heeft er de menschelijke hand in gedaan. Deze is alleen als medebestemming in 't machtbewijs des Allerhoogsten aan te merken; en wy zijn door Gods hand behouden, gelijk wy in 1572 gered zijn geweest, zonder dat dit aan het handtjenvol zeeschuimers onder Lumei te danken was, die daar zelfs niet aan dachten. Het boekjen door U gemeld, ken ik niet. Is het te bekomen, en waar? - In 't geheel was ook de handelwijs by de Revolutie van 1813 louter verwarring. Ook by ons was alles gewoel in het wilde, en (menschelijker wijze) verkeerd en doelloos ingericht. Ja, had men minder gedaan, de uitkomsten zouden beter geweest zijn. Gods Voorzienigheid spot met de menschlijke wijsheid; en, die meer of anders doet dan plichtvervullen, (en deze is de onnutte dienstknecht) wordt in middel of uitwerking altijd te loor gesteld. Ook dit ligt in de woorden δουλοι ᾽χϱειοι: 't is meer dan onnut, 't is onbruikbaar of ten minste, die God niet gebruikt en ten gebruike of uitwerking niet noodig heeft. Opmerkzame ondervinding bevestigt dit altijd. En wat volgt hier uit? Zekerlijk dit, dat wy eigenlijk geen ontwerpen moeten scheppen, als (ongelukkig!) het zwak aller menschen is, maar de leiding van Gods hand volgen, en die trachtende te erkennen, werkzaam zijn in het plichtbetrachten zonder onzen beweeggrond in 't doel te hebben, dan voor zoo verr' het in de groote bede: Uw naam worde geheiligd, Uw wil geschiede, en Uw Koninkrijk kome, (welke drie inderdaad één zijn,) besloten is. | |
[pagina 56]
| |
Het is zoo, dat het N. Testament eene byzondere en als uit hooger sfeer genomen beteekenis aan de woorden hecht. En dit moest zijn, daar een andere geest de sprekers of schrijvers bezielde. - Ook dit is een verderf geweest aan de klassieke Litteratuur te danken, dat men dien geest miskent, en de woorden verstaan wil in den Heidenschen geest der Filozofen. Hierdoor is er thands eene (Mathematicorum verbo ut utar) incommensurabiliteit tusschen de woorden zoo als wy ze leeren verstaan of opvatten en den zin dien zy ons moesten instorten of opwekken. En is het dan te verwonderen, dat het Christendom er thands niet in wil by de lieden, die (ook in dezen zin) hoorende, niet hooren of niet verstaan? Zeg den ἀμαϱὴς, wat gy wilt van een wetenschap die hare byzondere terminologie heeft, hy vat het gezegde kwalijk op en vindt er daarom absurditeiten en contradictien in. - Wat πονηϱὸς betreft, ik weet niet dat het in het N.T. anders dan als boosaartig, boos van wil beteekent; maar ik kan mijne Opteekeningen niet vinden, en mijn geheugen geeft my niets meer te rug. - Maar hoe 't zij, nooit kan de vertaling van alle kwaad, de tout mal, doorgaan. 't Moest in allen geval dan alleen van 't wezendlijk kwaad zijn (het meeste is relatif) en dat is toch de boosheid van wil. Stellen de Bekkerianen die nu blootelijk in ons, en niet in eenigen geest des kwaads, zoo zy zelfs gelijk hadden, zou de bede van eene geestelijke verlossing tot eene wareldsche uitgestrekt worden, en zeker kan dit niet bedoeld zijn door Hem die dezen | |
[pagina 57]
| |
zijnen Discipelen, wien Hy de bede voorschrijft, het op zich nemen van alle lijden en de hartelijkste onderwerping daaraan oplegt. - Maar al dit gewirwar is, dat men in dit gebed de tegenstelling van Uw koninkrijk, wil, en naam, tegen over het rijk des Bozen uit het oog verliest, τὰ πνευματιϰὰ τῆς πονηϱίας, als Paulus zegt, Efez. VI, 11, 12. Zoo als hy ook duidelijk noemt τὸν ἄϱχοντα τῆς ἐξουσίας τοῦ ἄερος, of, als de Heiland zelf zegt, τοῦ ϰόσμου, en dit op verscheiden plaatsen. Intusschen is het zeer consequent, dat in 't Rijk des Bozen, zy die daartoe behooren niet om de slooping van zijn macht durven bidden. Doch dan moeten zy het geheele Onze vader daarlaten, waarin geen woord is, of het is even zoo sterk tegen hen. - Het is morgen het feest der geboorte onzes Heilands in wiens naam en bloed wy gedoopt en afgewasschen zijn; het hoogste feest van 't jaar, als Vondel het te recht noemt, en waarmeê het jaar behoorde begonnen te worden. Het zij U en ons-allen eene vernieuwde inzegening in de Genade, en bron van nieuw tijdelijk en eeuwig heil! Amen. Hebt gy met opmerking de twee Kerstzangen in Vondels Gijsbrecht van Aemstel gelezen. Ai, herlees beide. De eerste (die der Edelingen) is lang uitgeworpen geweest; en de tweede wordt sedert de jaren van voorbereiding tot de Kerk- en staatsomkeering (in 1772 begonnen) op het Tooneel ook niet meer gezongen, maar in de plaats van die, een zeer sober zangetjen door Barths Ruloffs (den toenmaligen | |
[pagina 58]
| |
Orchestmeester), ten verzoeke van de Directie des Schouwburgs gedicht, in de maat van dien zang van Vondel. - Ik bid U, lees dat geheele Treurspel eens na in de quarto uitgave, en gy zult met my gevoelig zijn voor den Christengeest die er by al de woestheid in doorademt. Maar by gelegenheid van Vondel. - Hebt ge wel opgemerkt dat hy het alleen niet is, maar een menigte met hem, die, van Gereformeerd, Remonstrantsch geworden, tot de Roomsche kerk overgingen? - Het is natuurlijk: de Gereformeerde die Roomsch wordt, moet eerst Remonstrantschgezind zijn, sedert dat Roomsch Jezuïtisch is, 't geen het, van het Trentsche Koncilie af, wierd. En het Remonstrantsch leidt ook noodwendig tot het Roomsche. Want zoo dra de zaligheid aan onzen vrijen wil hangt (de vrije wil of zijn determinatie is dan noodwendig een menschelijke daad), hangt zy aan onze daden of werken, en deze moeten dan de zaligheid geven. Maar geven zy de zaligheid, zoo zijn zy verdienstelijk; en die verdienstelijkheid hebben dan ook gemeene, gewone Christenmenschen in hunne gewone menschelijke deugden. Maar wat doen dan de Heiligen met dat meerdere dat zy boven het geen de zaligheid geeft, verdienden, waarvoor zy geen loon ontfangen kunnen, om dat de zaligheid met minder betaald wordt? Hiervan schenken zy hun recht, en doen 't over, aan die gebrekig in goede werken zijn en 't verlangen. Zie daar derhalve de aanroeping der Heiligen gegrond! 't Wordt een Grootboek van re- | |
[pagina 59]
| |
kening, waar in St. Bavo of Ste Agatha by God gecrediteerd staat met een batig saldo, waarover die Heilig ten behoeve van Kees of Klaas, die in goede werken te kort koomt, disponeert, en zoo de Rekening van dezen Kees of Klaas sluit. - Alle dwalingen der Roomsche kerk hangen inderdaad aan dit ééne punt, zoo men slechts het mysterie des Nachtmaals uitzondert, waarover het geschil van een geheel anderen aart (als zijnde waarlijk mysterie) is, terwijl 't punt van den wil een verstandelijk voorwerp blijft. Ik zeg een verstandelijk voorwerp, naamlijk gelijk het bestaan van God als noodzakelijk wezen, een verstandelijk voorwerp is; schoon het een en ander niet te min gelijk de geheele Godsdienst, tot het gevoel behoort, en waarlijk in inwendige bevinding gegrond is en erkend worden moet. Wat gy en anderen my gemeld hebben van de Recensie uws Tweeden Deels heeft my zeer nieuwsgierig gemaakt, maar ik heb ze tot nog niet onder 't oog kunnen krijgen. - Wat zegt men toch nu wel en wat keel of oogen zet men op over het II Deel der Krekelzangen? - Wat ik er van voorzie, wil ik liefst zwijgen; doch ik verbeeld my echter dat niet weinigen tot nadenken gebracht worden, en dit is een groot goed in zijne gevolgen. Wees hartelijk gegroet, en bidden wy met daden en woorden het Uw koninkrijk kome volstandig en in onderwerping aan wat ons opgelegd zijn moge, altijd verzekerd in de genadige barmhertigheid des Vaders, de liefde des Zoons, en de kracht des Heiligen Geests, | |
[pagina 60]
| |
door wier Eenheid wy Gods kinderen zijn mogen en blijven, en Hel en wareld verachten! - Vaarwel mijn dierbare Vriend, en twijfel nooit aan mijne vaderlijke en broederlijke tederheid voor U en de uwe, en wie met ons gevoelen! de Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 24n Xber 1822. | |
25.Dierbare Vriend!
Het is my een behoefte geworden, U telkens te schrijven, en hiervan alweder een brief! En het is dit te meer, daar mijne Egâ weder sedert drie dagen te bed ligt, na een aanval van woedende hoofdpijn, die in haren verzwakten en aliunde zoo bedenkijken toestand, en by eene schriklijk belemmerde en ongelijke circulatie, zelfs alle aanwending van de anderzins nog verlichtende middelen te loor stelt. God behoede haar en redde, Hy die machtig is, en zoo weldadig in alles! Dat ik hier wederom by lijde en ook dof, neêrslachtig van geest en pijnlijk van hoofd ben, verstaat zich. Een aandoenlijk vers door haar gemaakt (en waarin gy, lieve Vrienden deel hebt) heeft haar dus sterk aangegrepen. Wat zal men zeggen? Aut haec simul mala cum istis bonis habenda sunt, aut illa cum his simul amittenda, als Terentius zegt. - God versterke U-lieder gezondheid! | |
[pagina 61]
| |
Het is zoo, mijn vriend. Arminius-zelf was zoo zwaar onrechtzinnig niet. Ik heb hier zijne Disputationes publicoe et privatoe voor my liggen, en ik geloof niet dat er iemand kettery in vinden zal. Zy zijn door zijne zonen uitgegeven, kort na zijn dood, maar ik geloof niet dat die ze vervalscht zouden hebben by de uitgaaf. - Het schijnt dat hy onder de hand wat veel tegen het fatalismus waarschouwde, en de rechtzinnigen als eenigzins daar naar toehellende, beschouwde, en dat zijne gesprekken en andere geschriften dit begrip voortzetteden: Dat de rechtzinnigen het gevolg van die opvatting van hunne voorstellen wel inzagen en daartegen ijverden, en 's maas leerlingen ook inderdaad al verder en verder afweken, tot men tot het eigenlijk Remonstrantismus kwam. - De Episcopiussen, Uytenbogaerts, etc. moet men ook wel van Arminius onderscheiden; en hun leer is niet zoo zeer die van Arminius geweest, als een uitvloeisel van de helling van geest waarin hy zijne leerlingen bracht. - Doch Arminius was reeds te voren verdacht door zijne Italiaansche reize, en zijn omgang met Roomsche geestelijken, waarop men Paulus woorden toepaste: ‘Hoereticum yirum ne saluta,’ doch met wie hy zeer wel was, en dit stak in 't oog en gaf eenen geweldigen aanstoot. Men vertelde zelfs dat hy in Rome 's Pausen voet gekust had. Zulk eenen man zifte men de woorden (dit was natuurlijk) ten strengste, en misduidde al wat vatbaar was om er iets Jezuïtisch uit te halen, schoon het zonder ergernis van ieder ander aangehoord zou | |
[pagina 62]
| |
zijn. En zijne leerlingen verdedigden met drift niet slechts wat hy stellig leerde, maar de consequentien en de interpretatien, waarvoor zijne woorden vatbaar waren, en die zijne tegenstrevers daarin vonden. Eenmaal nu tegen de Rechtzinnigen ingenomen, werd men het dra tegen de rechtzinnigheid-zelve. En zoo werd Oldenbarnevelt dit, terwijl hy inderdaad zelf rechtzinnig was, als Walaeus in zijn laatste gesprekken ondervond. Wat de zaak-zelve betreft. Altijd heest de Filozofie zich moeten splitsen tusschen fatalismus en toeval. - 't Eerste had de Stoïcynen en wie consequent dachten voor zich. Het laatste was eigenlijk by die (welke van dit toeval-zelf geene hooger macht maakten) een bloot resultaat, en geen principe. Resultaat, zeg ik, t.w. van alle werkingen te samen genomen, en aan die werkingen, verstandelijke en onverstandelijke, geestelijke en lichamelijke, goddeiijke en menschelijke, dierlijke, en blinde natuurkrachten, schreef men dan de gezamendlijke determinatie van alles toe, wat gebeurde: de eene byzondere werking de andere deels destrueerende, deels modificeerende, deels versterkende tot ééne uitkomst. En de beschouwing van elke dier byzondere werkingen bracht tot het denkbeeld van een isolement, door 't welk dan ieder werker op zich-zelfs gedetermineerd wierde, en die determinatien niet anders dan door het resultaat te samen hingen. Van daar 't denkbeeld van vrijheid van wil, als byzondere determinatie van elk individu. - Het een en ander stelt geen Godsbe- | |
[pagina 63]
| |
stier, maar of Goden van de wareld gantsch afgescheiden zonder invloed, of, daar een deel van makende. Wanneer nu die tweederlei filozofie met 't Christendom werd gemengd, en dit geschiedde al vroeg, hoe kon het dan anders of Gods volstrekte wil moest met fatalismus vermengd worden; ik zeg, als één met het fatalismus beschouwd worden by die genen, die de wareld zonder God op zich-zelf, en niet als in God en uit God beschouwen? Het coïncideerde daar waarlijk meê; want de rechte beschouwing der schepping en doorvloeiing des geschapenen met de Godheid was daar niet by. En dien Godswil te onderwerpen aan andere determinatiën dan zich-zelven, was, God zich doen accommodeeren naar 't toeval, en (by isolement van den mensch) naar 's menschen wil. - En wat is het lot dezer twee Hoofdsekten geweest? Het Oosten, meer sijn en minder compact heeft altijd het fatalismus aangehangen, het Westen of Noorden, grover en min geestig, aan toeval en vrij-wil gekleefd. Maar wat is nu toch die bullebak van 't fatalismus? Is alles resultaat, zoo moet het immers reeds gedetermincerd zijn (schoon zich nog niet manifesteerende) in het eerste beginsel. En wat kan het eerste, het hoogste beginsel van alles wat is of zijn kan, anders wezen dan God? Wat Vondel betreft, hy heeft zich voor dien bullebak bang laten maken, en van daar (zoo ik 't inzie) zijn Remonstrantismus, dat in oppositie daar tegen bestond, maar niet in eenig dogmatiek inzien | |
[pagina 64]
| |
of begrip. Doch hy hing met het hart aan den Godlijken Verlosser, en daar hy die zucht in het Remonstantismus zag ondergaan en tot Socinianery overslaan, dreef hem 't hart naar de Roomsche kerk. En waarlijk zoo dra de Remonstrantgezinden geen Socinianen zijn (actu vel potentia, wetends of onwetend,) moeten zy of rechtzinnig Gereformeerd of Roomsch worden, en ik verbeeld my, dat wy ze in onze dagen dus zullen zien overgaan, en zelfs dat het eerstgemelde gedeelte de kern der herstelde Gereformeerde kerk zal worden. God zendt somwijlen een geest van dwaling uit, en die heerscht met eene verblinding die algemeen is; maar het is als een nevel, die wanneer de reine Geest afdaalt, even als voor den wind, verdwijnt, en alleen gekoesterd blijft uit moedwil en factiezucht, zoo lang deze zich staande kan houden. Maar ook alle factie verdwijnt wanneer zy te algemeen wordt; en dus verwoest zich het kwaad door zijne vorderingzelve, even als eene pestbesmetting die door zich uit te breiden, verzwakt en te niet gaat. Zoo is het met alle kwaad, en het kan niet anders om dat het kwaad niet van God, maar van een eindig en uit den aart onderworpen beginsel is. En indien wy iets dergelijks van het goede schijnen te ondervinden (als b.v. dat ijver verslapt, zeden vervallen) het is, dat er by ons geen volstrekt goed is, maar ons goed altijd met kwaad gemengd, en in der daad, zoo er een kern van goed in ligt, toch zoo als het daar by ons menschen bestaat, een kwaad, specie fallens honesti, er | |
[pagina 65]
| |
of de scheering of den inslag van maakt. Een weinig asbest mengen wy met ons vlasch of hennip, en verwonderen wy ons dat het weefsel in 't vuur verloren gaat? Een weinig gouds met ons koper, hoe zal deze massa de werking van het salpeterzuur der lucht op den duur wederstaan? Het is opmerkelijk, dat alle kwaad besmettelijk is, en het tegendeel in het goede plaats heeft. Hoe is dit? Alles heeft een beginsel des verderfs in zich, en dit breidt zich slechts uit, door de opwekking van buiten. Maar het goede koomt onmiddelijk van God, en is buiten God niet bestaanbaar. Wy bezitten het niet, of kunnen het niet bezitten dan door de invloeiing van Zijnen Geest. Beloven wy ons dus nooit iets van onze inrichtingen. Ik heb alle ontwerpen geheel mijn leven door, altijd zien mislukken in 't uitwerksel dat men zich voorstelde. Onze plicht doen, is al wat er voor ons op zit, en, ik herhaal het: wij zijn δοῦλοι ᾄϱχειοι in alle beteekenis van het woord. Het zijn onze daden niet, het is de zucht des harten waar uit zy voortvloeien, die kracht heeft, en die zucht is van God. Ja, in der daad, gy hebt volmaakt gelijk, het is van de Antiliberalen zoo min als van de tegenparty, dat herstel van Godsdienst te wachten is. Het geheele Antiliberalismus houdt slechts een zeker tegenwicht, dat het meêsleepen van alles in de verderslijke beginsels van deze eeuw weêrstaat, maar is (zoo het by de menschen bestaat) een tegenoverbuigen van het kromme stokjen, zonder het recht te maken, en | |
[pagina 66]
| |
dikwijls draait het daarby met een slinger naar denzelfden kant te rug. Ik herhaal het, de verbetering moet, zoo wel als 't volkomen herstel aller zaken, van hooger komen, en al wat wy kunnen, is onder toezicht op den zegen des Allerhoogsten te doen wat onze hand (gelijk Salomo 't uitdrukt) te doen vindt, dat is, het geen ons hart als plicht erkent. ‘De Heere bouwt Jeruzalem, Hy vergadert Israëls verdrevenen,’ zegt David; Hy-alleen! Voleindigt dit in vele opzichten gezegende jaar in het volle genot des verkregen heils, en vermeerdere die genade en alle voorspoed des Levens met de intrede van 't volgende steeds met verdubbelend gevoel van de altijd vernieuwde weldaden der Goddelijke beloftenis, by en in U en de uwen! Wy groeten U, alle, met Christelijk-vaderlijke en broederlijke liefde, en ik teeken met de volstandige gevoelens die gy my kent, De Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 29 Xber 1822.
P.S. Eergisteren ontfing ik een lieven brief van onzen D. Hy doet U hartelijk groeten. - Hy haspelt nog zoo wat over de vrijheid. ‘Echter,’ zegt hy: ‘onze vrijheid is een toestand, maar geen bronwel waaruit wy ons bestemmen.’ Zich uit vrijheid of door vrijheid bestemmen, wat zou dat zijn? - Toestand, ja, in tegenstelling van den toestand van dwang; maar wat is dit? Dwang is niet het zelfde als noodzakelijkheid, maar een noodzaken tegen den wil, | |
[pagina 67]
| |
niet van den wil. Coactus, voluit, versta ik, maar coactè velle is onzin, en zoo is dan ook liberè velle. 't Is een warm of koud geluid. - Vale! |
|