Brieven. Deel 4
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij[1820]8.WelEdelgeboren Heer, waardste Vriend!
Hoe uw lief en hartelijk schrijven my in de ongerustheid, waarin ik over uw gezondheid gebracht was, verkwikte, kan ik U niet uitdrukken. Den Hemel zij dank dat gy U thands weder beter bevindt! In nablijvende zwakheid of slapheid na koortsen, stel ik, in uwe jaren, geen zwarigheid, schoon zy ook | |
[pagina 19]
| |
invloed op den geest hebbe. De geest-zelf herstelt het lichaam daarvan, zoo lang de machine niet afgesleten begint te worden. Gave God slechts dat uiterlijke en zielkwellende omstandigheden geen voedsel gaven aan dat gebrek van opgeruimdheid, dat geenen bestemden naam draagt, en waarlijk ook eigenlijk in een zeker gevoel van onbestemdheid bestaat, het moeilijkst van alle ongelegenheden of ongemakken, en mooglijk het meest algemeene, dat er op deze wareld plaats heeft. En welk heelmiddel voor dit? - Of, de volstrekte indolence van den wilde in zijn hangmat (die waarlijk voor ons niet is); of, een moedig en stout zelsverhessen, waardoor wy ons eigen lot maken, afgezonderd van alle invloeden van buiten, en waartoe een gevoelig hart moeilijk besluit: ja, waarby honderden die er toe besluiten, in het hatelijke en altijd valsche Stoïcismus vallen. Dat wy hier dagelijks van U spreken en uwe overkomst verlangen, waar wy nu reeds geruimen tijd op uitzagen, behoeft geene melding, in die betrekkingen, waar in de Voorzienigheid ons gebracht heeft, wier leiding te erkennen en te volgen, alleen (gy gevoelt dit) waar genoegen en ware wijsheid is. Deze weet gy ook, lieve Vriend, dat zich alles te nut maakt, en ons die volkomen en gladde ronding geeft, dat ‘teres atque rotundum,’
Externi ne quid valeat per leve morari.
Gaarne spreek ik U daarover in toepassing op byzonderheden, zoo veel mijne zwakte en ouderdom | |
[pagina 20]
| |
toelaat. Want in alles, mijn Vriend, is het, gelijk ik het altijd in ons vak (de Rechtsgeleerde practijk) gevonden heb: van oude lieden moet men nooit meer dan consideratiën, en geene stellige advizen verwachten of vorderen. Zy verliezen allengs het coup d'oeil, als men 't in de krijgskunst noemt, en door het verlies waarvan, een hoogbejaard Generaal ook altijd ongelukkig wordt, hoe bekwaam en triomfant hy ook in den bloei van zijn leven geweest mag zijn. Het zeggen zelfs: Een oud man in den raad, zoo geaccrediteerd van ouds, is niet verder waar, dan voor zoo veel men een Raad van overweging, en niet van besluiten, bestuur, of bewind meent; welk laatste kracht, snelle opmerking, moed, en stoutheid vereischt, die niet dan in 's levens bloei vallen kan. Voor het overige, lieve Vriend, geloof dat de spin die in 't middelpunt van zijn net zit, juister gevoelt, waar een vlieg er in haakt of een hommel door heen snort, dan iemand van buiten het hem zeggen kan. Ik wensch U van harte geluk met het Lidmaatschap der Maatschappy van Letterkunde. Als het oudste en meest aanzienlijke van alle Lettergenootschappen by ons, heeft het (ondanks haar verval) iets onderscheidends, waar in ik voor U eenig belang stelde. Ontmoet daar alle mogelijke aangenaamheden van! Van Gabriel verneem ik thands niets. Middelerwijl verval ik van dag tot dag, en sta gereed (zoo hy my nog noodig mocht hebben, als hy te kennen gaf,) hem te ontvallen. Met veel moeite heb ik, een poos geleden, den Heer Valckenaer bezocht, kwam er zeer | |
[pagina 21]
| |
ziek aan, moest my dadelijk nederleggen, en was blijde, spoediger dan ik my voorgesteld had, te rug te keeren. - Ook lijdt mijn hoofd geen werken meer, en de aanfporing van het boek Koheleth IX, 10, baat my niet. Doch ik moet afbreken. Verzeker uwen Heer Vader en Vrouw Moeder van onze oprechte hoogachting, en zoo ook de Heeren Capadose; en groet verder al wien het behoort, en wees zelf van ons en den kleinen Lodewijk, op het hartelijkst gegroet! De Uwe, BILDERDIJK. Leyden, den 11en Augustus 1820. | |
9.Dierbare Vriend!
Na uw vertrek ben ik wederom geheel in de mat geraakt, en zelfs heb ik gisteren en eergisteren het bed moeten houden. Dit heeft my ook verhinderd, U het handschrift waarvan wy spraken, te zenden. Intusschen heb ik uwen groet met onzen T. bekomen, die van het onderhoud dat hy met U gehad heeft zeer opgetogen is, en de vier deelen van HeideckGa naar voetnoot(1), die ik met veel genoegen lees. By de plaats die ik U laatstmaal mededeelde zult gy wel doen een andere | |
[pagina 22]
| |
van Rabbi Ibba te vergelijken, die Heideck op pag. 21, in de noot 14 bybrengt. Met moeite schrijf ik dit, als het schrift-zelf wel toonen zal. Vaarwel, mijn innig geliefde Vriend, groet uwe geachte Ouders en familie van ons, en neem het nevensgaande tegengeschenk van mijne Egà voor uwen Prometheus &c. aan. - Ik ben en blijf Geheel de Uwe, BILDERDIJK. Raptim. Leyd., 4 Septr. 1820. |
|