lijk ten grootsten deele meen vergeten te hebben. Hetgeen ik beleefde, is niet van dien aart, dat er het quondam meminisse juvabit op slaat, ten zij in een beter wareld, waar wy op deze zullen nederzien als op nietigheden die geene aandacht verdienen. En zoo ik my hier reeds volkomen tot deze verheffen kon, gevoelt gy dat men het toch niet van my verwachten moet.
Zekerlijk in het geheel niet passende in het tijdperk en onder tijdgenooten als ik gevonden hebbe, weet ik ook niet waarom men my in een woordenboek daarby plaatsen wil: en men zal zonder mijnen naam het Deel wel vol krijgen, vooral daar de B een zeer rijke letter is.
Dat ik ook weinig eer stelle in de distinctie van een Levensbeschrijving, kan ook ieder begrijpen die weet wat de Biographische manie onzer eeuw nog daaglijks oplevert; en ik acht de beste onderscheiding in onze dagen, buiten alle onderscheiding te blijven, dan die van mijne eigene individualiteit, welke men denkelijk my niet lang meer betwisten zal.
Wanneer ik geboren ben, heeft mijn Vader (zekerlijk ter goeder trouw) opgeteekend, maar die aanteekening behoort onder al 't geen men my in 1795 ontnomen heeft, (of zy onder de archiven van de Hooge Regeering van dien tijd beruste, weet ik niet, maar geloof het niet waarschijnelijk); en ik heb my nooit bekommerd om dat punt te onderzoeken: dit ging mijn Vader aan. - Wanneer ik gestorven zal zijn, zal ik moeten afwachten, en er dan even wei-