XIII. Aan Mr. Anton Reinhard Falck, te 's Gravenhage.
Hoog Edelgeboren Gestrenge Heer!
De edelmoedige kieschheid waarmede de weldoener zich tracht te omhullen ontdekt hem zijns ondanks by die zijn karakter doordrongen. Ik gevoel, wat ik aan uwe goedheid, aan uwe deelneming in mijn lot, aan uwe hartlijkheid, en tevens aan uwen vermogenden invloed verschuldigd ben, en neem de vrijheid U mijne innige dankerkentenis te betuigen. Dit was eene behoefte van mijn hart; zoo dra ik het vriendlijk en welkom geschenk Zijner Koninklijke Hoogheid in Hoogstdeszelfs my zoo vleiende letteren ontfing; en Gy zult my vergeven, zoo ik om my-zelven te bevredigen, hiermede uwe zoo gewichtige bezigheden verstore. Vergun my, HoogEdelgeboren Heer, dat ik U tevens verzoeke, den hierby ingesloten' (eene eenvoudige dankzegging) aan den weldadigen Vorst, door U