Brieven. Deel 3
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
IX. Aan Nicolaas Godfried van Kampen. te Leyden.WelEdele Heer!
Ik ben UWelEd. mijn dank schuldig en betuig U dien hartlijk, voor het aangenaam geschenk der Geschichte der schönen RedekünsteGa naar voetnoot(1) over Denemarken, Zweden, en Holland. Ik wensch U geluk, mijn Heer, met dezen uwen volwrochten arbeid, welke in stijl, schrijftrant, en grondigheid (zoo veel ik met mijne geringe kennis van de Noordsche letterkunde mag oordeelen) zich zeer voordeelig boven dien uwer twee ongenoemde medearbeiders in dit Deel, onderscheidt. Duitschland heeft er U groote verplichting voor, en ons Vaderland, dat er zich door gehandhaasd ziet tegen 't buitenlandsche vooroordeel, zal (zoo ik ten minste vertrouwen durf) het U altijd erkennen. | |
[pagina 188]
| |
Ik zal niet nalaten het werk aan den Heer J. de Vries, volgens uw verzoek mede te deelen; en ik durf U verzekeren, dat Zijn Ed. prijs zal stellen op deze uwe oplettendheid jegens hem, en niet verlangen zal, dat gy U van den eenigen asdruk die U overig is, zoudt berooven. Ik ben te gevoelig voor de genegenheid die UWEd. my daarmeê bewijst, om er afstand van te doen, maar ik wil het gaarne als een geschenk, aan ons beide in 't gemeen gedaan, aanmerken. Ik heb het werk nog niet meer dan vrij oppervlakkig doorloopen (Gy begrijpt licht dat het voor my geen lectuur is om in vier en twintig uren naar eisch af te doen), doch, had ik het in MS. mogen zien, ik hou my verzekerd dat ik U eenige kleine onnaauwkeurigheden omtrent mijne tijdgenooten had kunnen aanwijzen, die het U niets gekost had te berichtigen. De veelvuldige drukfeilen zijn (zeer zeker!) ook aan U niet te wijten. Maar wat men U wijten kan, is wat al te groote uitbundigheid in my op te hemelen, zelss waar ik my zeer onverdienstelijk gevoel, en ik ben overtuigd, dat UWelEd. zelf t' eenigen dage in dit gevoelen zult instemmen. - Veellicht zal tien of twintig jaar tijdsverloop vrij wat verschil maken in de wijze van denken over ons werk, en het is altijd gevaarlijk, het nageslacht te willen voorschrijven, hoe het ons en onze tijdgenooten waardeeren moet. Vergeef my de aanmerking! Zy koomt uit een oprecht hart voort. - Ik weet wel, dat uw vak ook onzen leeftijd omvatte, en dat gy er wel in | |
[pagina 189]
| |
vallen moest, om te oordeelen. Maar is er niet hier en daar wat enthusiasmus omtrent weinige personen, waar van ik er een ben? Ik zal met den Heer Scheltema spreken over de bouwstoffe tot uw ander werkGa naar voetnoot(1). - Zoo wy eens een opzetlijk gesprek by monde konden hebben over dien arbeid, en ik uw plan zien en wat met U bepraten mocht, zouden wy misschien te samen ter vervulling van het vereischte iets doen en verder raad schaffen kunnen. - Intusschen raad ik UWelEd. zich by den Heer Dr Kesteloot in de Haag (Genees- en Natuurkundige, maar universeel in de Historie der Wetenschappen) te vervoegen, die, vooral omtrent de laatste jaren, U zou kunnen verschaffen berichten, die my door mijne uitlandigheid, zieklijkheid, enz. noodwendig moeten ontbreken; en, ik vlei my des, ook ten aanzien van den aanééngeschakelden gang dezer wetenschappen een volledige series meêdeelen, 't geen mijn verzwakt hoofd geenzins toelaat. - Wy zouden ook dan veellicht over de Rechtsgeleerdheid en hare verscheiden vakken een middel kunnen vinden, om U voor te lichten in het geen U noodwendig duister moet zijn, en waarin het voor een' niet grondigen rechtsgeleerden van beroep zelven niet mooglijk is, niet te dwalen of mis te tasten. Intusschen zoudt gy over dit vak ook wel met Prosessor Tydeman (een der geleerdste en universeelste mannen van zijn' tijd, | |
[pagina 190]
| |
en die ik weet dat U uit uw werken heeft leeren achten) kunnen raadplegen. Het Historische der Wetenschappen is dezen Heer zoo bekend, als de Wetenschappen-zelven, en zijn hart is altijd open, om dienst te doen, en kennis en waarheid uit te breiden. Ik heb de eer met achting te zijn,
WelEdele Heer, Uw WelEd. Dv. Dienaar, BILDERDIJK. Amst. den 24 van Herfstmd. 1810.
P.S. Op gisteren ontsing ik uw brief en geschenk. Ik merk dit op omdat ik den uwen met den 20n gedagteekerd zie. Het zou slordig van my zijn, eerst na zes dagen te andwoorden, en hiervan achtte ik my te meeten zuiveren, opdat gy mijne gevoelens niet verdenken zoudt. Vale! |
|