Brieven. Deel 3
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |
VI. Aan Hendrik Tollens Cz., te Rotterdam.1.WelEdele Heer!
Met hartlijken dank en een waar genoegen ontfang ik van uwe hand het Exemplaar uwer GedichtenGa naar voetnoot(1), waarmeê Gy my wel hebt willen vereeren, en waaraan ik my voorstelle vele aangename oogenblikken verschuldigd te zullen worden. Het geen ik van UWelEd. gezien heb, heeft my van uw' smaak en Dichtgeest geen ander denkbeeld kunnen inboezemen, en ik vrees niet dat een nader bekend worden met uwe bevallige Zangster het logenstraffe. Ik dank UWelEd. tevens voor de vleiende letteren, by dat uw geschenk gevoegd. Echter vergeef my, indien ik U oprecht betuige, dat minder ophef ten mijnen opzichte my liever geweest ware. In mijn' stand en | |
[pagina 65]
| |
gezichtspunt op een woelig, onrustig, en lijdend leven te rug ziende, is het veellicht moeilijk over de afgeloopen baan en de wijze waarop men ze doorgesneld, doorgekropen, of doorgeworsteld moog zijn, innig te vreden te zijn: maar hoe 't zijn moge, voor my ten minste is de aanschouwing van 't geen ik onafgedaan moest laten liggen, en noch lust, noch moed, noch kracht had, om op te nemen, eene bitterheid, die my niets op aarde verzoeten kan; en goedwillige vriendenlof streelt my weinig by 't zelfgevoel van die kleine en nietige maat van verdienste, die ik my toeschrijven kan. Ik heb getracht, nuttig te zijn; 't geen ik voor het ware spoor hield, rustig in te slaan; en anderen daar in aan te moedigen of naar uit te lokken; maar wat deed ik met de onvermoeidste pogingen, en wat wrocht ik uit? Geve de Hemel, dat gy, en die weinigen die U gelijken, gelukkiger zijn moogt! Ik verheug my, uwe bekendschap gemaakt te hebben; en, mag eene nieuwe betrekkingGa naar voetnoot(1) gelegenheid geven om die te vernaauwen en aan te wakkeren, het zal my zeer lief zijn. Doch laten wy (dit bidde ik U) alle woordenpraal en dien lofstijl daar, die zoo weinig aan 't hart zegt, en zijn wy in taal en gevoel Kunstvrienden! Gy ziet, hoe ik UWelEd. alle loftuiging spare; schrijf my even eenvoudig; het zal de achting verdubbelen die ik U oprecht toedrage, mag | |
[pagina 66]
| |
ik in U de oprechtheid eens Vriends by den Genie eens voortreffelijken Dichters erkennen. Verschoon mijne rondborstigheid, verschoon dezen brief, dien ik op mijn ziekbed, en met moeite schrijve; aanvaard mijne gulle dienstaanbieding, zoo gering zy in waarde zij, en geloof my met ongeveinsde gevoelens, WelEdele Heer, UWEd. Dw. Dienaar, BILDERDIJK. Leyden, den 28e Oct. 1808. | |
2.WelEdele Heer!
Ik heb het genoegen gehad het voortreffelijk Derde Deel uwer Gedichten te ontfangen, te lezen, te bewonderen, en by onze Klasse ter tafel te brengen. Zy gelast my, U voor het welkom geschenk van den haar toegedachten afdruk haren dank te betuigen; en behoef ik daarnevens den mijne wel uit te drukken? Dank, duizendmaal dank, voor de minzame onderscheiding waarmede gy my in deze uwe aangename gift vereert! Dank voor uwe schoone, uwe zuivere, uwe kiesche verzen! dank voor de edele en rechtschapen gevoelens die gy er in uitstort! Dank, niet alleenlijk van my, maar van geheel het Vaderland, van elk Nederlander, dank van heel het Nageslacht, koomt u toe, en zal U geworden! Ontfang dien, geniet dien, en neem er de hartlijke verzekering by | |
[pagina 67]
| |
aan, zoo wel van den hoogen prijs waarop ik inzonderheid dezen uwen Dichterlijken arbeid waardeere, als van de ongeveinsde achting- en vriendschapgevoelens die ik U toedrage. Aanvaard tevens mijne gelukwensching met het Vaderlandsch Ridderteeken U door Zijne Koninklijke Majesteit toegekeurd, en geloof my steeds, WelEdele Heer, UWelEd. Dv. Dienaar, BILDERDIJK. Amsterdam, 15 December 1815. | |
3.WelEdele Heer, hooggeachte Vriend!
Aangenaam werd ik verrast door het vriendlijk geschenk uwer nieuwe en altijd voortreflijke GedichtenGa naar voetnoot(1). Ontfang er de betuiging van mijnen hartlijken dank voor, en volhard nog lang in de hooge standplaats op onzen Nederlandschen Zangberg, waar in gy U op zoo waardig eene wijze staande houdt! Dit geve de Algoedheid aan U en het Vaderland! Gaarne voldoe ik aan uwe begeerte om mijn gevoelen te weten omtrent de uitdrukking: dezen dag gevierd, en hem geloofd die ons zegent!Ga naar voetnoot(2) Het | |
[pagina 68]
| |
voornaamwoord (en daarom neem ik dit voorbeeld als model) laat geene dubbelzinnigheid over. Maar niemand (vertrouw ik) zal hier hy zeggen: ten allen tijde sprak en schreef men hem in dit geval; en dus houde ik dit voor Nederduitsch en voor oud; ja voor taal en geen wantaal. Maar om dit te verklaren, vind ik my bezwaard, indien ik mijn toevlucht niet nemen mag tot bet Latijn, waar uit men (hoe verkeerd ook, het is eenmaal zoo) onze taal een Grammatica opgedrongen heeft, die er niet op past, maar haar als een stalen rijglijf in alle beweging belemmert; waarvan wy echter de roeden, bochten, en schroeven, in plaats van de deelen des lichaams-zelven dat men er in klemt, hebben leeren noemen, zoo dat wy elkander zonder die benamingen niet meer verstaan. Mag ik het hier kortlijk meê asdoen, zoo zeg ik: het is het oude Gerundium der Latijnen, maar zoo als men 't in die taal voor 2000 jaren gebruikte, en na Virgilius tijd, die het nog eens op de oude wijze te pas brengt, verouderen liet. Dit Gerundium is een participale passive form van 't werkwoord, maar in active kracht, en werkt dus den vierden naamval uit. Zoo zei men discendi litteras gratia, discendo litteras, ad discendum litteras, en zoo zegt Virgilius ook naar den ouden trant, pacem Trojano abs rege petendum, waar pacem in den vierden naamval door petendum geregeerd wordt. - Dit is juist ons: hem geloofd! En de volkomen uitdrukking is: Hem zij geloofd, waarin zij geloofd den vierden naamval regeert. | |
[pagina 69]
| |
Om 't duidelijk te maken, moet ik 't hooger ophalen, en daardoor zelfs vrees ik 't nog duisterer te doen worden. - Behalven onze werkende en lijdende (active en passive) vormen der Werkwoorden, heeft onze taal als alle talen, schoon men 't alleen in de Grieksche aanneemt, nog een derde vorm, die voor 't uiterlijke, wat de woorden betreft, met het lijdende (passive) over één koomt, maar in beteekenis, en dus ook in hare beheersching (regimen), werkend (actif) is. Wy gebruiken ze daaglijks. Daar wordt gegeten, morgen zal er gespeeld worden. Vraag nu op het eene en andere zeggen: wat? het andwoord zal zijn: den stokvisch van gisteren; den parijschen moord, enz. In die vraag kan men zeggen, dat een overgang van gedachten is; en indien er gevraagd werd: wat wordt er gegeten, of wat zal er gespeeld worden, zou de reden passis zijn, en 't antwoord de stokvisch, de moord; en dus zullen velen ook antwoorden, als of er zoo gevraagd ware. Doch dit neemt niet weg dat, het eerste zeggen: daar wordt gespeeld of gegeten, active gezegd is, en derhalve indien daar het onderwerp van 't eten of spelen by uitgedrukt wordt, dit in beheersching van 't active verbum moet staan. Even zoo is het met, zij geloofd! absolutè uitgedrukt. 't Is een daad, geen resultaat van een daad, die men uitdrukken wil, en daarom: Wien? Hem, die zegent. - Zij geloofd, is love men! Daar wordt gegeten is men eet, enz. Nog eens, 't is eene active beteekenis in passive form, en dit noemt men een verbum medium. | |
[pagina 70]
| |
Het is ook van daar, dat men zegt: daar wordt palen geheid, daar wordt horens gebrand. Onze zoogenoemde Taalgeleerden, die nooit eenige taal verstaan hebben, om dat zy hun verstand in de valsche beugels der domme Latijnsche Grammatica verwrongen hadden, schreven zoo nooit; maar de ongeleerde en wijzer Natie, die toen de taal harer Voorouders by overlevering sprak en nog met geen lezen leeren bedorven werd, sprak van ouds en nog in mijn tijd volstandig zoo; en waar zy van de Geleerden verschilde had zy altijd gelijk. Want dat al die geleerdheid door valsche brillen ziet en op valsche onderstellingen doordraaft, weet ieder die slechts moed heeft om 't valsch geslepen glas weg te smijten. Alle de door U aangehaalde uitdrukkingen zijn dus in den vierden naamval goed, en behooren zoo; alhoewel men 't kan toegeven, zoo iemand er den eersten in aanneemt. - Doch oneindig verschilt de zin, en die ziel heest gevoelt het, of men zegge: Eerst hem geloofd van wien alle zegen afvloeit, dan of men daarin hy zegge. Doch daar is over het onderscheid tusschen de en den nog veel te zeggen. Die geheele zoogenaamde woordbuiging die men de taal heeft willen opdringen, is onzin. - Onze Taal weet van geen zes naamvallen; even weinig als van zeven of veertien, gelijk andere. Zy is Oostersch, en kent geen Latijnsche Declinatie. Zy onderscheidt een rechten en een gebogen naamval en meer niet, en zelfs is de genitivus eigenlijk geen naamval by ons, schoon wy dien | |
[pagina 71]
| |
thands daarvoor houden. Hierin te treden, zou 't papier en uw geduld misbruiken en anders niets zijn. Maar mijne Spraakkunst zal dit bewijzen, indien het der Voorzienigheid behaagt my nog eenigen tijd levens op aard te vergunnen. Intusschen is het te bejammeren, dat men zich door de geleerde Domkoppen zoo slingeren liet, om weg te werpen, wat onze taal inzonderheid boven alle andere eigen was; als, by voorbeeld, het drukkende of uitdrukkelijke 't geen een byzondere naamval is, dien men nu ook al uitgebannen heeft, om dat men dien in 't Latijn niet weet te onderkennen. Maar men verstaat geen Latijn om dat men geen Duitsch verstaat, en geen Duitsch om dat men zich inbeeldt Latijn te verstaan. Doch ik hou U te lang op. Mijne verontwaardiging over de waanwijze domheid dezer eeuw kent geen maat, als zy eenmaal losbarst. - Ik vergat schier uw laatste vraag over de plaats op bladz. 148Ga naar voetnoot(1), en moet haar nog beandwoorden. De eerste naamval is daar volmaakt goed, en de vierde zou er geen plaats kunnen vinden. Het onderscheid tusschen dit en de eerstgenoemde gevallen is, dat hier de angst gezegd wordt geleden te zijn; maar in de eerste gevallen wilt gy dat God geloofd worde, de leeftocht eerst geborgen worde, enz. In 't geval van bladz. 148 wordt het voorledene uitge- | |
[pagina 72]
| |
drukt, en gy verheugt U, dat het voorby is. Op bladz. 119 en 110, is geen voorledene, maar een tegenwoordig. In 't eene is de zaak gedaan en voorby; in 't ander geval te doen! Dit onderscheid kan geen domme Latijnsche Spraakkunstenaar bevatten, maar hy verwart het. Doch ons Hollandsch gezond verstand, mits men die vervloekte vreemde banden verwerpe, - ons eigen zelfgevoel, waardoor wy spreken, en 't geen wy in 't spreken uitstorten, leert het ons. Vergeef my de langwijligheid, duisterheid, en verwardheid, die in dezen brief heerschen moest. Uw vraag is eenvoudig, en 't andwoord eenvoudig; maar de nevel der aangenomen zoogezegde Spraakkunst verduistert de zaak, en kan ik die in een eenvoudigen brief wegvagen? Die fraaie zoogezegde Conjugatien en Declinatien zijn de vormen, waarin men heeft leeren denken, en die vormen zijn valsch; is 't wonder, dat men die moetende verlaten, vreemd opziet? - Maar zoo ging 't met alles. Een domme Griek, Krates Mallotes genaamd, maakte een grammatica voor 't Latijn dat hy niet verstond, en de Munniken eerst, de geleerden naderhand, drongen dat fraai stelsel aan onze taal op. Een party Heidensche Filozofen die in 't wilde rondtastten, maakten stelsels van Natuur-, Zede-, en Zielkunde; en dat zelfde domme Heidendom werd de Christenheid opgedrongen en heerscht overal, in allerlei vormen vermenigvuldigd. - En niemand vraagt God en zijn zelsgevoel wat taal of wat waarheid zij. - Van eeuw tot eeuw | |
[pagina 73]
| |
meent men wijzer te worden, om dat men zich meer verkeerdheden en dwaasheden eigen maakt, en de waarheid en wijsheid voorby ziet die in ons ligt. Aanvaard (bid ik) den welmeenenden groet mijner Wederhelft met den mijnen, en bied beide aan de Uwe. Ik ben met oprechtheid, UWED. D.V. Dien. en Vriend, BILDERDIJK. Leyden, 1en January 1822. |
|