Brieven. Deel 3
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
II. Aan Jeronimo de Bosch, te Amsterdam.1.WelEdele Gestrenge Heer, hoogstgeachte Vriend!
Uwe vaerzen, en in 't byzonder uwe Odes, goed over te brengen, is my zoo onmooglijk als, het die van Horatius te doen. Navolgingen en Paraphrasen is al wat ik daar in heb kunnen doen. Het Latijnsche idioma laat zich zoo wel in het Nederduitsch niet overgieten of vervangen als het Grieksche; en naar mate dit zuiverer in het oorspronklijk is, is de moeilijkheid grooter om het by te komen. Edoch, warm van de lezing van uw heerlijk dichtstuk, heb ik getracht daar eene afschaduwing van te maken, die ik de vrijheid neme, UWEg. hiernevens aan te bieden. Odes hebben deze zwarigheid boven alle andere Poëzy, dat onze Coupletten geene overgangen dulden; en van daar noodwendig uitbreidingen, en slotwendingen die deze vereischen. Het is dus uw Dichtstuk niet meer, Hedendaagsche Flaccus, maar alleen eene nabootzing daarvan; en het is hierom, dat ik my aan- | |
[pagina 7]
| |
gematigd hebbe, het Besluit naar mijn hoofd te maken, en het Nageslacht tot de voortreflijkheid van Ran uit de voortreflijkheid van het vaers dat gy hem waardig acht, te doen besluiten. En dit dunkt my is de grootste lofspraak voor dien Heer, by ieder die U en uw Dichtvermogen recht kentGa naar voetnoot(1). Ziedaar wat ik met mijn zwak hoofd, opgewekt en aangedaan door uw meêsleepende Dichtkunst, maar te krank om al wat ik er by gevoelde, uit te drukken, op 't papier heb gebracht. Ik geef het (en wijd dit, bid ik mijne zwakte) zoo als het my uit de pen gestort is:
Nec tamen emendo, labor hic quam scribere major.
't Strekke UWEg. thands alleen ten blijk van mijn warm gevoel voor uwe Dichterlijke schoonheden, en van mijne innige hoogachting en verknochtheid; met voorbehouding, om op hetzelfde stuk nog eens nader te werken, wanneer eene meerdere kalmte my 't werken veroorlooft, want thands loopen de hersens my spelen, zonder zich aan recht geregeld denken te laten verbinden. Ik teeken, na hartlijken groet, met de oprechtste gevoelens, WelEdele Gestrenge Heer, UWeleEdG. ootm. en Dv. Dienaar, BILDERDIJK. Leyden, den 9 Juny 1806. | |
[pagina 8]
| |
2.WelEdelgeboren Gestrenge Heer!
Binnen drie of vier dagen bekomen Heeren Curatoren de hun bestemde in Maroquin gebondene Exemplaren van mijn DichtstukGa naar voetnoot(1). Maar Gy, mijn oude Vriend en Weldoener, zijt my meer dan Curator, en ik bid U uit dien hoofde dit eerste Exemplaar dat ik heden ontfange, schoon eenvoudig en sierloos, vooraf van mijne hand aan te nemen. Het werk moet uw verlicht en keurig oordeel schroomen, en ik moet aarzelen het onder uw oog te brengen; maar neen, ik verlang er naar, want uwe uitspraak er over (zij moge goed- of afkeurend zijn) heeft meer belang voor my dan de lofspraak van duizenden. Vergeef dit krabbelschrift: ik schrijf het op mijn ziekbedde, zwak, en troostloos van mijne bestemming te missen, doch nog altijd vol vuur voor de studie, en altijd doordrongen van dezelfde gevoelens van hoogachting en hartlijke verkleefdheid, waar mede ik steeds was en onveranderlijk blijve, WelEdelgeboren Gestrenge Heer, UWelEdelgeb. Gestr. ootm. en getr. Dienaar, BILDERDIJK. 's Gravenhage, den 24e Septr. 1807. |
|