Avondschemering(1828)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Hooger licht. De Heer zal zijn tot een eeuwig licht. Jesaia. LX. 19. Vaart wel, gy lampen, hoog in d'ether opgehangen; Gy wisselende Maan, beheerscheres der Nacht, Nu schaamrood, dan verbleekt by 't slinken uwer wangen, Dan, moedig op uw glans by wintersterrenpracht! En gy, ô wareldbol van vuurvlam, nooit bezweken, Wiens aanblik de aarde wekt, en 't leven uit haar schoot; Beheerscher der Natuur, wien blinde volken smeeken, Wien de aard heur groeikracht dankt, wy 't onderhoudend brood! En gy, ô blaauw lazuur, besprenkeld met geen vonken, Maar wareldzonnen, op uw schijnvlakte uitgestrooid, Der Englen vloertapijt, van hooger licht doorblonken, Ten deel' voor 't sterflijk oog met wolken overplooid! [pagina 74] [p. 74] Vaart wel! 'k Moet hooger nog dan uwe omgording streven En werpen me aan den voet mijns Heilands voor Zijn throon; Mijn adem moet door 't lied der Throonherauten zweven, Ik, smelten in het licht dat uitstraalt van Zijn kroon. ô Jezus, zie mijn hart! het wenscht U toe te stroomen: Ach, schud my 's lichaams stof en al mijne aardschheid af! Gy hebt my 't hart verlicht, ô maak uw werk volkomen, En zink' 't verdorven rif in 't naar my gapend graf! 1827. Vorige Volgende