Gedichten voor kinderen(1838)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Het dankbare kind. Toen ik zoo klein als 't broêrtjen was Dat Moeder aan haar boezem voedstert, Toen heeft zy met de zelfde zorg, Ook my gevoed, ook my gekoestert. Als broêrtj' onrustig is, en schreit, Dan geeft hem Moeder duizend kussen, En zit geheele nachten door, Hem op haar schoot in slaap te sussen. Want broêrtjen schreit uit stoutheid niet, Dat kleintjen weet nog van geen dwingen; Dan had hem Moeder ook niet lief, En zou geen zuija voor hem zingen. [pagina 51] [p. 51] Maar, kwelt hem pijn of ongemak, Zijn mondjen kan het nog niet klagen; En als hy dorst of honger heeft, Hy kan nog om geen voedsel vragen. Maar Moeder zorgt dat niets hem deert: 't Verveelt haar nooit, hem op te passen. Ook my heeft zy zoo teêr verzorgd; Hoe ware ik anders opgewassen! Ik heb haar daarom hartlijk lief, En zal haar liefde nooit vergeten! Ach! zoo ik haar bedroeven kon, Dan moest ik wel ondankbaar heeten. Vorige Volgende