Gedichten voor kinderen(1838)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Het verstandige kind. Eens viel Jan, door wild te loopen Op een grooten steenklomp neêr: ô Hoe bloedde Jantjes hoofdtjen, En wat deed zijn knietjen zeer! Gaauw kwam Willem aangeloopen, En hy hielp hem spoedig op: ‘Daar, daar, (riep hy) is een stokjen, Geef dien stouten steenen klop.’ Kleine Willem wist niet beter, Daarom deed hy zoo verkeerd: Want, met langs de straat te spelen, Had hy niets dan kwaad geleerd. [pagina 22] [p. 22] ‘Foei! dat ik zoo dwaas zou wezen,’ Zei de zoete brave Jan: ‘Immers weet ik, lieve Willem, Dat die steen 't niet helpen kan. En zoo hy al schuld kon hebben, Weet gy niet wat Vader zegt? Kwaad met kwaad te willen lonen, Is ondeugend; ja is slecht!’ ‘Neen, ik zal voortaan in 't loopen Liever meer voorzichtig zijn, En, daar dit mijn eigen schuld is, Ook niet klagen over pijn.’ Vorige Volgende