De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 610]
| |
By het graf van Stella.Ga naar voetnoot*Laat 's jonglings ijdlen waan een oogwenk hier verpozen,
En hy die ooit de deugd verraste in 't maagdlijk hart,
Pleng hier een traan van rouw, keer in zich zelv, en - bloze!
En voel verlichting van der wroeging bittre smart!
Waar ademt hy, wiens list uw deugden kon belagen!
Uw argloze onschuld moorde, en door zijn vloekbren eed
De zege op Stellaas hart zoo roekloos weg mocht dragen,
En door een schijnbre deugd haar deugd bezwijken deed?
Ontmenschte! die den gloed, die afstroomt van Gods zetel,
Die liefdes heilig vuur zoo schandlijk hebt onteerd!
Beef! sidder by dit graf! - en lacht gy nog vermetel
Met Gods getergde straf..... zie wat dit stof u leert!
Gy lastraars, weg van hier! - gevoelloos koud als steenen,
Voegt ge aan de jammermaar des moedwils bittren spot.
Gy, die gevoelen kunt, en deesnistranen weenen,
Betreur op Stellaas asch de wreedheid van haar lot.
Ach! weinig was het schoon, dat Englen mocht gelijken;
Het zachtst, het zuiverst hart straalde uit haar minlijk oog!
Eens mochtze als 't schoonst gewrocht van 's Scheppers Almacht prijken
Tot haar des afgronds list in liefdes taal bedroog!
De fijner zenuwsnaar die haar ten val vervoerde,
Wrocht dieper ook 't gevoel van 't geen zy had verbeurd.
Haar minnaar toonde 't leed, dat haar de ziel ontroerde,
En dreef den spot met de angst, die 't hart haar had verscheurd.
| |
[pagina 611]
| |
ô Stella! zijn verraad was thands niet meer te ontkennen.
Gy vloodt geboortestad, en huis en maag en vrind:
Maar kost aan 't knagend wee van 't wroegend hart niet wennen
En ras had u de smart (rampzaalge maagd!) ontzind.
Waar ginds de heuvel rijst, ô siddren al die 't hooren!
Daar staat het hooge slot waar haar verrader leeft.
Dien drempel heeft zy zich ten sterfplaats uitgekoren;
Ja, op dien ruwen steen heeft Stella uitgeleefd!
Hier rust ze aan 's oevers boord, van alle smart ontheven!
Geen ouderhart besproei' met tranen asch of steen;
Maar 't Englendom wellicht zal om de grafsteê zweven
Van haar, die op deze aard hun reeds vermaagschapt scheen.
|
|