De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 582]
| |
Aan den koninklijken hofdichter Robert Southey.Ga naar voetnoot*U, wien in Albions gebied
Apolloos lauwer 't hoofd omstrengelt,
U, die in 't hartverheffend lied
Der Godsdienst heilge tonen mengelt;
Ja, tot die moedigen behoort
Die met den stroom des tijds niet drijven,
Maar 't eeuwig zaligmakend Woord
In 't Dichtrenlied getrouw durft blijven!
U voere 't windtjen van dees kust
De zucht toe van 't gevoelig harte,
Welks leed uw lier zoo dikwerf sust,
Zoo vaak verpoozing schonk in smarte;
Terwijl uw Oostersch dichtervier
De koudste boezems doet ontgloeien,
En met het tokklen van uw lier
Des weemoeds zoete tranen vloeien.
Is 't wonder, grootsche Kroonpoëet,
Zoo haar, wie Brittens grond gekweekt heeft,
Die nooit dien tweeden wieg vergeet,
Uw Heldenzang het hart doorweekt heeft?
Is 't wonder, zoo zy zich vermat
Eens Southeys tonen na te zingen,
Om Neêrland, steeds op deugden prat,
Bewondring voor hem af te dwingen?
| |
[pagina 583]
| |
Te dwingen? - Neen, wie Hollandsch denkt
Behoeft die tol niet afgedwongen:
't Is vrije hulde, die hy schenkt
Aan hem die Krijgsmoed heeft bezongen.
Hoe fier op eigen gloriekroon
Aan Vaderlijken moed verschuldigd,
Toch klinkt de Britsche lier hem schoon,
Die Godsdienst, eer, en krijgsroem huldigt.
Met U zal 't echt Bataafsche bloed,
Op Juliaans verraad ontstoken,
By Saraceenschen overmoed
Met verontwaardigde eerdrift koken.
Ook Neêrland immers lag gekneld
In 's Overheerschers slavenketen,
En, heeft zy sints haar Eer hersteld,
Haar wond blijft eeuwig opgereten!
Wie 't eenig Heilgeloof belijdt,
Gereed om 't met zijn bloed te staven;
Wie 't leven de echte vrijheid wijdt;
Juicht met U, over Spanjes braven!
Hy juicht, als hy de Halvemaan
Versmeten van de Kruisaltaren,
Voor 't heldenvuur ziet ondergaan,
Ten afschrik van geweldenaren.
En, zoo 't voor glorie blakend hart
Zich op uw Krijgstoon voelt verheffen,
Hoe moet des Boetlings foltersmart
Den Nederlandschen boezem treffen!
Want immers de echte heldenaard
(Wat anders zou haar roem verhoogen!)
Is aan 't Godvruchtig hart gepaard
Dat open staat voor 't mededogen.
| |
[pagina 584]
| |
ô Southey, wie U hulde bied',
My geeft de rijkste taal geen klanken,
Om voor de zalving van uw lied
Naar 't diepe zielgevoel te danken.
Ik, droeve, in 't kermen afgemat,
Die in mijn weedom als versteende,
En voor die smart geen traan meer had,
Zag Adozindes smart, en - weende. -
En, wie zal zonder tranenvloed
Den heldenvorst der Spaansche Rijken
Die redding zoekt aan 's Heilands voet,
In rouw en boetsmart zien bezwijken?
Wie, met de moeder van dien zoon,
Niet meê zijn gruwzaam lot betreuren,
Wanneer hy scepter derft en kroon
In redloos wee en hartverscheuren? -
En ô, wie deelt niet in het leed
Dier moeder die haar zoon moet derven,
Hem in des vijands boeien weet,
En daaglijks dreigt van smart te sterven!
En eindlijk, als die heldenspruit
(Zijn weenende ouders weêrgegeven,)
Hem onverwacht in de armen sluit,
Wien doet dan niet de ontroering beven!
Gelukkigen! hy keerde weêr,
En met hem, ook uw levens zoetheid:
Ja, sloeg U eerst zijn afzijn neêr,
Thands juicht gy luid in 's Hemels goedheid!
Ook ik, ik wachtte een zoon weêrom,
En ach! zijn dood verscheurt my 't harte;
Maar... onbedachte klacht, verstom!
De Algoede weet, waartoe die smarte.
| |
[pagina 585]
| |
Hoe dikwerf heeft Alfonsus beeld
De in 't voorgevoel reeds diep ontrustte
Het al te weeke hart gestreeld,
Met uitzicht dat haar angsten suste!
Hoe riep ik soms met Pedro uit:
Ons kind is in Gods handen veilig;
Hy redt indien Zijn wil 't besluit!
En dacht: Die wil zij my ook heilig!
Hoe loeg me in Pedroos braven zoon
Het oog toe van den lang-gederfde,
Wanneer de krijgsdrift 's jonglings koon
Met d'Oostergloed der kimmen verfde!
Ach! even moedig, even goed,
En door de gunst van Gods erbarmen
Zoo rein in de onschuld van 't gemoed,
Verbeidden hem mijne open armen!
Dan neen, hoe moedig ook van ziel,
Eer nog zijn arm dien moed mocht staven,
Besloop de dood hem op de kiel,
Moest de Oceaan zijn stof begraven! -
Waar heen, mijn hart? bedwing u-zelf,
Verdool U in de smart niet langer;
Beur 't hoofd naar 't grensloos stargewelf
Met Isrels Godgewijden zanger.
't Is slechts de Geest die dezen dreef,
Waaruit de lijder troost mag putten:
Wat andre troost de wareld geef,
Zy zal des zwakken kracht niet stutten.
Hy is het, Southey, die uw lier
Zoo hartverheffend grootsch doet klinken,
En d' U betaambren Dichtlaurier
Met meer dan aardschen luister blinken.
| |
[pagina 586]
| |
Hy is het, die uw zang zoo zoet,
Zoo zielverkwikkend maakt en teder:
Hy schittert in der Helden moed,
Vereeuwigd door uw Dichtrenveder:
Vereeuwigd in des Boetlings rouw,
Wien, in 't gevoel van schuld verzonken,
Geen aard, geen wareld redden zou,
Had Godsvrucht hem geen troost geschonken.
ô Wel hem, wien de Poezy
Uit de eenig zuivre sprank moog vlieten!
Die, boven 's warelds slaverny
Haar zelf geniet, en doet genieten!
Ja, wel den Bard wiens elpen Luit
Niet klinkt van 't enkle stofgewemel;
Maar, die ons hooger kring ontsluit,
En met zich opvoert naar den Hemel!
Kom, boetling, die uw schuld betreurt,
Zie, zie Rodrigo 't misdrijf boeten;
Kom, zoo 't berouw U 't hart verscheurt,
Stort neêr met hem aan 's Heilands voeten!
Smeek zuivring af by de eenge bron
Met needrigheid en zelfverzaken!
Leer, hoe hy 's Boozen list verwon,
Met eenig voor zijn God te blaken!
Wat zegt het, zoo 't gelauwerd hoofd
Een glorierijke kroon omschittert,
Daar niets de rechterstem verdooft
Wier uitspraak 's levens zoet verbittert?
ô Neen, veeleer in hairen dosch
Der nooddruft schaamlen beet ontberen,
Dan, Koning op den krijgskaros,
Der wroeging stem in 't hart trotseeren!
| |
[pagina 587]
| |
Zie daar 't gevoel, den Dichter waard,
Wiens lied de zalige Englenchoren
Die waken voor het kroost der aard,
Met broederlijke vreugde hooren!
Zie daar de taal van 't Kristenhart
Dat aan geen ijdele Aard blijft kleven!
Zy voegt den roem van d'achtbren Bard,
Door hooger geestdrift opgeheven.
Ja, zoo veel Godsvrucht, zoo veel schoons,
Mocht klinken in Bataafsche zangen!
Is heldendeugd niets ongewoons
By deernistranen op de wangen,
Het Hollandsch hart heeft recht op 't lied
Dat God en Heiland doet vereeren,
Zijn' Vorst oprechte hulde biedt,
En eed en plichten leert waardeeren!
Gy dan, die met zoo grootsch een zwier
De harp waar langs uw vingren zweven,
Bezield door 't hartenloutrend vier,
Doet klinken voor de laatste Neven:
Zie ook uw Nabuur op dit strand,
Van eerbied voor uw kunst doordrongen;
En klinke uw lof door Nederland,
Hoe flaauw uw lied zij nagezongen!
En moge 't zijn bestemd by God,
Dat de eerekroon der zilvren hairen
By 't aangestoorde zielsgenot
Zich aan uw lauwerkrans moog paren!
Ja, moge uw harp, den Brit tot eer,
Nog lang voor deugd en Godsvrucht klinken;
En leg gy 't hoofd eerst spade neêr,
Om in 't verhemeld Koor te blinken!
Slachtmaand 1823.
|
|