De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijBy een kinderlijkjen.Ga naar voetnoot*Wat kwaamt gy in dit tranendal,
Lief wichtj', en spoedt zoo ras weêr henen,
En neemt het hart der Oudren meê
Die by uw doodkil lijkjen weenen?
Wat vondt gy in dit aardsch verblijf
Zoo onverduurbaar, zoo verschriklijk!
Was u de Vaderkus niet zoet?
Het Moederlachjen niet verkwiklijk?
Of zaagt ge u, lief onnoozel wicht,
Een Engel lachend tegenzweven
Die u ten speelgenoot verkoor
In de eeuwig-blijde hemeldreven?
Of riep u, lieve vreemdeling,
By de aankomst op dees kust van jammeren
Een uitgezonden Hemelgeest,
Die wacht heeft over 's Heilands lammeren?
| |
[pagina 405]
| |
Ja, op den wenk des Kindervriends
Die u Zijn hemel heeft ontsloten,
Is deze bode van Genâ
U tot behoudnis toegeschoten.
ô! Wel u, dat ge eene aard verliet,
Waar jammer heerscht, en zonde, en lijden!
God schonk u 't eeuwig Koningrijk,
En de overwinning zonder strijden.
Uw schuld, uw straf, heeft Hy getorscht
Die zich ten offer heeft gegeven.
Die Een'ge gaf voor uw behoud
Zijn bloed, zijn tranen, en zijn leven.
Weent, Ouders, weent om 't lieve wicht,
Maar jammert niet als troosteloozen!
Ach, kost gy 's Hemels Raad doorzien,
Gy-zelf hadt hem dit lot gekozen.
Ja, weent, en geeft natuur haar recht,
Maar eert des Hoogsten Welgevallen:
Hy schenkt u 't dierbre pandtjen weêr,
Wanneer zijn wekbazuin zal schallen.
1828.
|
|