De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
Aan mijn echtgenoot op zijnen verjaardagGa naar voetnoot*Gelijk, ten prooi aan 't stormgeweld,
De matte scheepling op de baren,
Die ieder dag als laatste telt,
En vruchtloos naar behoud blijft staren;
Wanneer hem na de bangste nacht,
In nood en doodsangst doorgebracht,
Op eens de duistre nevels scheuren,
En 't groen der kust hem tegenlacht,
Betint met Febus rozenkleuren:
Zoo rijst voor my, zoo onverwacht,
Deze uchtendzon aan 's hemels kimmen:
Nooit had mijn moedloos hart gedacht
Haar weêr met U te zien ontglimmen:
Dees dag, mijn Gâ, nog aan uw zij',
In de onverstoorbre harmony
Van 't zaligste gevoel te vieren!
Of dit zoo blijde feestgetij
Nog met mijn dichtloof op te sieren!
Het is zoo. Dank, ja dank betaamt
Mijn hart, ô Gever aller gaven!
Dat, by uw weldaân, diep beschaamd,
Zich nog aan zorgen blijft verslaven.
Het is zoo, ja, mijn dankend hart,
Dat zoo veel heils deelachtig werd,
Moest in mijn borst van vreugde huppelen;
En toch, vermeesterd door de smart,
Voel ik mijn oog van tranen druppelen.
| |
[pagina 346]
| |
Ach! heeft mijn ziel zich niet gevleid
Dees blijde morgen te zien rijzen,
Hoe moet de vreugde en dankbaarheid
In 't lofgezang Gods goedheid prijzen!
Hoe moest ik, van Zijn trouw gewis,
Mijn wil, die enkel blindheid is,
Steeds meer en immer meer verzaken;
Gerust, dat hoe het God besliss',
Hy 't met Zijn kindren wel zal maken!
Helaas! wat zijn wy blind in 't lot!
Hoe kwelt verbeelding ons met schimmen!
Hoe wisslen smart en vreugdgenot
Als wolken af, aan de avondkimmen!
Wy vreezen, en - het is om niet;
Wy hopen, en - het droombeeld vliedt!
Want anders had Gods raad bevolen.
Hy slechts, die op den Hemel ziet,
Kan nooit in zijn verwachting dolen!
Welaan dan, danken wy te saam,
Mijn Ega, voor uw dierbaar leven;
En torschen we in des Heilands naam
Wat Hy ons zal te torschen geven.
Niet om ons-zelf is 't leven zoet,
Na zoo veel smart en tegenspoed,
Met wat my nog het hart blijft prangen;
Maar, 't is een onwaardeerbaar goed,
Van 's Hemels liefde in leen ontvangen.
Ja, waard is 't leven, dat men 't mint
Om 't aan een dierbaar kroost te wijden!
Wie zou niet leven voor zijn kind? -
Niet alles voor zijn welvaart lijden? -
Ach! wie vervangt ooit hier beneên
De Moeder die zijn eerste schreên,
Den Vader die zijn gang moet stieren
En hem op de aardsche aanloklijkheên
In God moet leeren zegevieren?
| |
[pagina 347]
| |
ô Dank dan, eeuwig dank en lof,
Zij d' Ongezienen opgezonden
Die, wat ons ooit op aarde trof,
Steeds balsem goot in onze wonden!
Ja, dank zij Hem die 't leven deelt,
't Geboorte- en stervenslot beveelt,
Dat wy nog danken op dit heden,
Daar 't windtjen reeds door 't grafloof speelt
Van duizenden, ons voorgetreden.
Wat dan de Algoedheid ons bestemm',
Geen kommer mag ons 't hart beknellen:
Verlies en onspoed voert tot Hem;
Maar voorspoed grijpt naar waterbellen!
Of heeft mijn ziel vergeefs geleên
In de oefenschool ter tegenheên,
En zou ik wanklen in 't vertrouwen;
En, daar ik zonder hoop niet ween,
Die hoop niet op Gods Liefde bouwen?
ô Ja, wat ook Zijn wil gebiedt,
Den Kristen voegt het lijdzaam volgen.
Hoe veel, wat smartlijk zielsverdriet,
Heeft reeds het meir des tijds verzwolgen!
Dan, 't was niet vruchtloos doorgestaan;
Al wat ons trof op 's levens baan,
Is zegen, weldaad, in mijne oogen:
En Hy die 't ons heeft opgelaân,
Had onze krachten afgewogen!
Welaan dan, moedig voortgetreên,
En God' de toekomst opgegeven!
Hy voere ons dwars door doornen heen,
Naar 't Vaderland waar we eeuwig leven!
Hoe hobblig dan ons pad ook zij,
Bevoorrecht nog, die zoo als wy,
Te midden van die doornestruiken,
In weêrwil van het stormgetij,
Het liefste plantjen zien ontluiken!
| |
[pagina 348]
| |
Wat ook de vlaag verwoesten moog,
Dat blijve ons 't pand van 's Hoogsten zegen!
Zijn bloei, bewaakt van 't Alziend oog,
Besproei' de zachtste hemelregen!
Geen giftdamp dring' zijn kelkjen in:
Zijn kroon genaak geen wesp of spin:
De storm ontzie zijn teedren stengel!
Zoo zien wy 't eens by Gods gezin
Herbloeien als een juichende Engel!
Geliefde! zij dan dit Uw feest
Met dank begonnen en besloten!
Hy, die en hart en ziel doorleest,
Zal dit ons offer niet verstooten.
Van elke gift, is 't blij genot
De reinste hartedank by God:
ô Danken, smeeken wy te samen!
De milde Heerscher over 't lot
Zal ons vertrouwen nooit beschamen.
Leyden, den 7 September 1822.
|
|