De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 274]
| |
Weldadigheid.
| |
[pagina 275]
| |
Aan Rijkdom, Eer, noch Staat verknocht,
Wordt hy vergeefs van hem gezocht
Wien 't goud by stroomen toe koomt schieten,
Wanneer hem in het ijskoud hart
't Gestapeld goud ten afgod werd,
Terwijl des armen tranen vlieten.
Op 't zachte zwanendons gestrekt, -
Met kostbre zijdstof overdekt,
By meer dan Morgenlandsche weelde, -
Aan d' overladen koningsdisch -
Ontbeert hy wat genieting is,
Die nimmer met zijn broedren deelde!
Weldadigheid, het is uw hand
Die Edens hof op de aard verplant,
Die nektar uit zijn bloemenkelken
Den stervling in den boezem stort,
Waar door de smart gelenigd wordt
Die lust en leven doet verwelken.
De Rijkdom stelt het hart niet vrij
Van 's Noodlots stalen heerschappy.
Wie voelt niet soms den boezem bloeden?
ô Kent men dan geen ander goed
Dan rijkdoms machtlooze overvloed,
Wat zal ons dan het leed vergoeden?
Maar, wat is 't, schatten uitgedeeld?
Weldadigheid, der Godheid beeld,
Gy zijt het, die met teedre vingeren
Des kranken wond te heelen weet,
En, daar de lijder 't wee vergeet,
Hem zachte windsels om te slingeren. -
| |
[pagina 276]
| |
ô Gy wien 't stamelend gevoel....
(Ach, woorden zijn mijn ziel te koel,
Geen taal vermag haar tolk te wezen!)
Gy, eedle, trouwste vriend op aard!
Het was voor u-alleen bewaard
Des Rampspoeds woede te belezen.
Wie ooit verdrukten by mocht staan,
Gy, gy hebt eindloos meer gedaan:
Gy hebt me een Egâ weêrgegeven,
Gy schonkt ons kroost zijn vader weêr;
En, sloeg het jammer ons ter neêr,
Door u is 't dat wy thands herleven.
Helaas! gering is eigen smart!
Diep, eindloos dieper trof mijn hart,
Wat Egâ trof en lieve telgen.
Dees alsemdrank, ô ja, was wrang;
Maar - eeuwig is geen lijdensprang,
En Hoop leert Onspoeds teug verzwelgen.
Thands is die beker afgeweerd;
Thands, de onrust-zelve in rust verkeerd;
Des kommers tand houdt op van knagen.
Geen toekomst, die ons zorgen baart!
De donkre lucht is opgeklaard,
En weg zijn storm- en onweêrvlagen.
Mijn Egâ zal den Letterschat,
Die 't uitgeputte brein omvat,
Allengskens weêr te rug zien vloeien,
En Neêrland (wijde 't u den dank!)
Den haastverdoofden Dichtvuursprank
In nieuwe vlammen op zien gloeien.
| |
[pagina 277]
| |
Nooit wordt by 't later Nageslacht
Den naam van Bilderdijk herdacht,
Of 't zal uw vriendentrouw herhalen,
En strenglen door zijn Dichtrofeên
Uw naam als Nederlands Meceen,
In Febus kunstgewijde zalen!
Hier schiet my d' ademtocht te kort.
Waar 't hart zoo diep vertederd wordt,
Daar mogen stille tranen spreken.
Welaan! verstom dan, Poëzy!
Al waart ge hemelmelody,
Hier zou het u aan kracht ontbreken.
1814.
|
|