De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2
(1859)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 322]
| |
De dood.Ga naar voetnoot*Niet als een schrikverwekkend spook,
Zie ik u om mijn sterfbed zweven:
Gy zijt me, ô Dood, een blijde boô,
Die me opvoert tot het hemelleven.
Leg vrij mijn leden ketens aan,
Uw boei bezwaart my niet, noch prangt my,
Mijn stof daalt in het stof ter rust,
En 't zorgloos bed des grafs ontfangt my.
Gy spreidt mijn hoofd geen doornenpeul,
Gelijk my soms op aarde wondde;
ô Neen, geen scherpe hartepijn
Genaakt des afgestorven' sponde!
Mijn oog zal daar geen jamm'ren zien;
De smart van 't leven niet beschreien:
Mijn hart, niet bloeden om de weên
Waar gruwlen de aard meê overspreien!
Daar stort mijn oog geen tranen meer
Op wonden die ik niet kan heelen;
Daar hongert my niet meer naar brood
Om aan den smeekende uit te deelen.
Daar flikkert my der tweedracht toorts
Noch 't vlammend krijgsvuur meer in de oogen:
Daar wordt geen lichtbegocheld hart
Door list of schijndeugd meer bedrogen!
| |
[pagina 323]
| |
Des wichtjens eerste slaap zij zacht,
Als 't, uit des moeders schoot ontwikkeld,
Bewustloos dat er smart bestaat,
Door drift noch lusten wordt geprikkeld;
Noch zachter rust de sluimeraar,
Wien by de jongste ontwakingsmorgen,
Geen leven meer te duchten staat,
Verbitterd door dees wareldzorgen.
Hem treft geen vreeslijk droomgezicht
Dat gillend uit den slaap doet rijzen,
En, voorspook van een naadrend leed,
Het zwakke hart van schrik doet ijzen!
De orkaan barst' met verwoesting los,
En schudd' de wareld uit haar assen,
My zal 't vernielend stormgeweld
Niet in het veilig graf verrassen.
De zee stroome over 't aardrijk heen,
En moog mijn stof met de aard verspoelen;
Gods Engel slaat die stofjens gâ,
Ik zal geen golfvernieling voelen.
De reiziger, van 't zwerven moê,
Voelt zich het hart van vreugde ontroeren,
Als 't vaartuig nadert, dat in 't eind,
Hem naar zijn haardsteê weêr zal voeren.
Wie zou, op vreemde kust gestrand,
In slavenboei naar redding zuchten;
En deinzende als hy uitkomst ziet,
De hand van die hem vrijstelt duchten?
| |
[pagina 324]
| |
Neen, treed vrij toe, verkwikbre Dood,
Ik zie u met gerustheid naderen,
Uw angel werd voor my verstompt
In 't stroomend bloed uit 's Heilands aderen.
|
|