De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2
(1859)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 319]
| |
Toezicht op God.Ga naar voetnoot*De dwaas zoek' heil in goud of eer,
Hem moge 't aardsche stof verblinden!
De wijze laat zijn levenslot
Aan 't zeegnend albestuur van God,
En zal zich nooit bedrogen vinden.
Wat, of ons op den weg naar 't graf
De middaggloed op 't hoofd moog schijnen,
Hy nadert ook naar de eeuwigheid,
Wiens pad door 't gloeiend voetspoor leidt
Van onverkwikbre zandwoestijnen.
Niet veilig wandelt hy daar heen,
Die dartlend langs de bloemenpaden,
De knopjens van hun stengel rukt,
En roekloos bloem op bloemtjen plukt,
In onbedachtzaam plichtversmaden.
Ach, wie benijdt hem 't schijngenot,
Die, op den elpen throon verheven,
Op onix treedt en jaspissteen,
En al wat ademt om hem heen,
Voor 't fronsende gelaat ziet beven?
Of zou de weg, met goud gevloerd,
Den voet tot zeekrer steunsel strekken? -
Of zou het kostbaar vorstlijk dak,
Hoe trots zijn spits ten wolken stak,
Hem voor den donderslag bedekken?
| |
[pagina 320]
| |
Neen, stervling, neen benij hem niet:
't Geluk hangt aan geen schat of weelde.
Een bete broods, en zuivre dronk,
Zoo God u dit by zielsrust schonk,
Erken dat Hy u rijk bedeelde!
Geen pad zoo distlig, geen zoo woest,
Waar niet een geurig bloemtjen gloorde:
Geen weg zoo duister, geen zoo dicht,
Waar niet van 't koestrend zonnelicht
Een straaltjen door de nevels boorde!
Neen, pelgrim, mat en zwervensmoê,
Ducht niet voor lavingloos versmachten!
God ziet zijns trouwen dienaars nood,
En 't roofgevogelt bracht hun brood,
Die op Zijn hulp vertrouwend wachtten!
Geen neveldamp onttrekt Gods oog
Het minste vormsel van Zijn handen:
Geen stervling roept tot Hem om niet,
Die heel de schepping overziet,
En samensnoert in liefdebanden.
Bedrukten, zucht niet; komt tot Hem
Die aan uw klacht gehoor zal leenen.
Uw tranen zijn by God geteld,
Die overmoed en deugd vergeldt,
En vreugde schept uit troostloos weenen.
Oneindig als Zijne Almacht is,
Zoo grenzenloos is Zijn erbarmen!
Genaakt vertrouwend tot zijn throon,
Hy zal, om 't lijden van Zijn Zoon,
Zich over uwe klacht ontfermen!
| |
[pagina 321]
| |
Geen afstand schrikke u, moeden, af,
Die tot Zijn zetel poogt te naderen!
Geen plekjen is er in 't heelal
Van waar uw beê niet klimmen zal
Tot voor den Vader aller vaderen!
Geen trotsche lijftrawantenstoet
Die u den toegang zal verhinderen!
Zijn oogwenk slaat ons allen gâ!
Zijn throon - is allen even na,
Wy-allen - Zijn geliefde kinderen.
Geen dartle hovelingen rei,
Als soms den koningsstoel omgeven,
Is daar getuige van uw klacht,
Waarmeê hun wulpsche weelde lacht,
Die nooit des kommers neep deed beven.
In de eenzaamheid, en zonder schroom,
Waar u geen luistrer mag bespieden,
Verheft ge uw kinderlijke stem,
En stort uw boezem uit voor Hem
Wiens wenken lot en tijd gebieden!
Zoo komt dan, droeven, komt tot Hem!
ô Laat u niet door 't stof verblinden,
Weest wijs, en stelt uw levenslot
Aan 't zeegnend Albestuur van God,
En nooit zult ge u bedrogen vinden.
|
|