De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2
(1859)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijEens krijgsmans afscheid.
| |
[pagina 317]
| |
Uw machtige arm heeft my behoed
By storm en krijgsallarmen;
Ik bleef by 't om my plasschend bloed
Bewaard door Uw erbarmen.
'k Zag duizend dappren aan mijn zij'
Van 's vijands lood doorregen,
En, God! Uw goedheid spaarde my:
Heb dank voor Uwen zegen!
Gy schonkt my weêr aan gade en kroost;
My weêr aan vriend en magen:
Dus ben ik alles thands getroost,
Wat Gy my geeft te dragen.
Hy die 't geweld betemt van 't meir,
Den stormwind legt in banden,
Ziet steeds op zijn getrouwen neêr,
Tot 's warelds verr'ste stranden.
God blijft mijn Vader, ik, zijn kind,
Aan de overzij' der vloeden.
Daar kan Hy my 't gemis van vrind
En vaderland vergoeden;
Doch, mocht Hy op een vreemde kust
Mijn ziel ter rust ontbieden,
Dan roep ik, op Zijn trouw gerust:
‘God, laat Uw wil geschieden!’
ô Dierbare, ô geboortegrond,
Waaraan mijn hart blijft kleven: -
Waar 't kusjen van den moedermond
My welkom heette in 't leven!
Waar 'k eerst met kinderlijken voet
Gods tempel mocht betreden,
En sedert met oprecht gemoed
Mijn Heiland heb beleden!
| |
[pagina 318]
| |
Waar ik den Dienaar van Gods woord
Mijn boezemvriend mocht noemen,
En veertig jaren ongestoord
Op zijn vertrouwen roemen,
Die hier in Leeraars hartetaal
Door d' afscheidsgroet bewogen,
(En, mooglijk voor de laatste maal)
My zegent voor Gods oogen!
Waar 'k in de wijde broederschaar
Nooit vijand heb gevonden,
Maar ieders hart onwankelbaar
Door trouw aan my verbonden!
O! 't scheiden kost my eindloos veel
Van Broeders, Vrienden, Magen!
Dan...! zegen zij uw-aller deel
In 's levens wisselvlagen.
ô! Zoo ik van u scheiden moet
Om nimmer weêr te keeren,
't Is alles wel, wat de Almacht doet;
Laat ons Haar wijsheid eeren;
De hoop, dat wy ons wederzien,
Voor Jezus throon vergaderd,
Doet alle bange zorgen vliên
Als 't uur der afreis nadert.
Gedenkt my in uw-aller beê
By 't zang- en speeltuiggalmen.
Mijn hart stemt met uw Hallels meê,
Uw dank- en bedepsalmen!
ô Laat ons hier nog eens, vereend,
Gods zeegnende Almacht prijzen!
Ook daar, waar 't oog geen traan meer weent,
Zal eens ons danklied rijzen!
|
|