De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 1
(1859)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 270]
| |
Zoo korts nog zwoer hy eed aan ons vereend belang!
Ja, zwoer aan Lochlins Vorst den wissen ondergang!
En thands verheft hy 't zwaard om d' aanval af te weeren?
hubba.
En doet hem, ons ten spijt, op alles triomfeeren.
eskus.
Op, Hubba! dit eischt wraak.
odo.
Maar - kan het mooglijk zijn?
hubba.
'k Berichtte u 't geen ik weet: hoe wonderbaar 't ook schijn',
Geen twijfel rest ons meer. Zijn list heeft ons bedrogen:
Tot bystand van den Vorst is hy ten strijd gevlogen.
De Koning was welhaast bezweken voor 't geweld,
Toen Gaöl, als een god, de zege wendde in 't veld.
Hy wist, als met één wenk, de drift der muitelingen
In 't felst der razerny, de teugels op te dringen.
Gelijk een bliksemschicht door dichte bosschen schiet
En alles nederstort waar hy zijn vuurstroom giet,
Zoo drong hy door het dichtst der saamgehoopte bende,
En 't krijgsvolk vloog uit een, zoo dra het hem herkende.
Gy kent de dolle drift waarmeê hem 't volk vereert:
Hy toont zich, en de woede is in gejuich verkeerd.
Hy vliegt voor Dargo heen, en stelt zich hem ter zijde,
En hy is 't, hy-alleen, die 't leven hem bevrijdde.
Daar is er geen, wiens arm het krijgszwaard niet ontzinkt
Op d' eersten blik van 't staal dat in zijn vuisten blinkt.
Slechts weinigen van de onze, op dit verraad ontstoken,
Zijn, tot hun wis verderf, nog op hem ingebroken;
Doch, of een godlijke arm zijn arm had bygestaan,
Zoo zag men, wat weêrstond, door Gaöls hand verslaan.
Voor my, wat zoude ik daar in ijdle woede sneven!
Neen, Bisschop, neen, de wraak gebiedt my, nog te leven.
Ik was zijn vijand steeds: ik, in den krijg vergrijsd,
Vergeef hem d' eerbied nooit die Lochlin hem bewijst.
| |
[pagina 271]
| |
Te lang reeds werd gedraald met in zijn bloed te baden.
eskus.
Schep moed, 't is thands de tijd dat we onze wraak verzaden.
odo.
'k Verstom. De woede wringt me en borst en gorgel dicht.
Kom, Hubba! wreken we ons: thands wordt het dubble plicht.
Wat doen wy -? Spil geen tijd.
hubba.
Ik zal het u doen hooren.
Hoe verr' ons werk verviel, - 't is alles niet verloren.
Eer Gaöl henen toog, als had hy achterdocht,
Omzette hy dit hof met krijgsliên, hem verknocht.
Maar weinig dacht hy toen dat ik hier heen zou snellen
En de argelooze wacht verrassend nedervellen.
Ik, in den krijg volleerd, en door de wraak bestierd
Had op dat handvol volks weldra gezegevierd.
De suffende Edoald, die 't lot my deed ontmoeten,
Viel, vroeger reeds, van 't staal doorregen, aan mijn voeten.
Wy togen in dit Hof, en alles zwichtte of vlood.
In heel dees omtrek heerscht de stilte van de dood.
Thands zijn wy meester hier; 't paleis is gants verlaten. -
Doch niets, getrouwe vriend, zou ons dit voordeel baten,
Zoo zy, wie Gaöl mint, aan onze macht ontweek.
eskus.
'k Verklaar u dat nog niets van Eddaas vlucht my bleek.
hubba.
Vermoedlijk liet het lot die buit in onze handen.
eskus.
Wat eischt de wraak dan meer, hoe fel zy mocht ontbranden!
odo.
Welaan! den kostbren tijd niet zonder baat verkwist!
| |
[pagina 272]
| |
Men voer' haar weg van hier, geweldig, of met list.
hubba.
'k Omcingelde dit hof, van waar zy ingesloten
Geen uitweg vinden kon, met mijn verbondsgenooten.
(Tegen een Hoofdman van het Gevolg.)
Gy, dappre strijdgenoot, bezet dit voorportaal.
Dat zich uw wacht tot hier, en verder niet, bepaal!
odo.
ô Edda, zoo u 't lot mijn macht reeds had onttogen!
| |
Tweede tooneel.
edda, odo, hubba, eskus. Gevolg.
edda.
(Angstig opkomende.)
Waarheen, ô hemel, waar om redding heengevlogen?
(Odo geeft een wenk en de Wachten bezetten de uitgangen der zaal.)
ô Gruwel, valt men hier de weêrlooze onschuld aan?
En blijft my hier geen weg om aan 't geweld te ontgaan?
(Zich tot de Wachten keerende.)
Op wiens bevel...? Maar neen, behoeve ik dit te vragen,
(Tegen den Bisschop.)
Na dat mijn oogen u, in deze muren zagen? -
ô Gaöl, 't is uw list, hoe gruwzaam blinkt zy uit!
Thands blijkt uw doel te klaar dan dat het word' misduid.
Een middel rest my nog: dit doet me uw dwang verachten.
(Odo en Eskus schieten driftig toe, als om haar aan te grijpen.)
Barbaren, hoe! gy durft.... Wat heb ik hier te wachten?
| |
[pagina 273]
| |
odo.
De zorg voor uw behoud dreef me ijlings herwaart heen,
Mevrouw. Het lot des krijgs dat Dargo gunstig scheen
Is t' eenenmaal gekeerd. - Maar wil uw angst bedwingen.
edda.
ô Hemel....!
odo.
Het bericht, dat we uit den strijd ontfingen,
Is nog geheim; doch eer zich de uitslag nog verspreidt,
Is 't raadzaam, dat ge u-zelv ter snelste vlucht bereidt.
edda.
Wat noodlot trof den Vorst?
hubba.
Hy staat aan 't hoofd der strijderen,
Maar ziet de zege zich elk oogenblik verwijderen.
Geen leeuwenmoed, Mevrouw, die 't zuigend jong verweert,
Gelijkt de ontzachbre drift, waarmeê hy 't lot braveert;
Doch dat verbolgen lot.... neen, zegge ik, 's hemels oordeel,
Zal nimmer dezen strijd beslissen tot zijn voordeel.
Hem wacht geen zegepraal....
edda.
Vermeet dien toon u niet.
odo.
Het stroomend bloed getuig', dat reeds zijn borst ontvliet!
Geen heidensch ongeloof is op de Christenchoren
Wier rechten 't zwaard bepleit, des Hoogsten hulp beschoren.
edda.
Hy, die door 't hart kan zien, en naar dat harte recht,
Barbaar, en Hy-alleen, kent d' uitslag van 't gevecht.
Gy moogt door huichlary uw gruwelaart verbergen,
En durven 's hemels wraak door 't snoodst vermeten tergen;
| |
[pagina 274]
| |
'k Verlaat my op die macht die de onschuld wreekt en redt.
Haast staat uw overmoed aan 't perk, door Hem gezet.
Intusschen, waag men niet, me in dit verblijf te honen!
odo.
Vergeldt gy dus dit blijk van 't ijvrigst trouwbetoonen?
Ik weet, dat Lochlins Vorst in 't bloedig strijdperk zwicht,
En biede u veiligheid in 't heilig kerkgesticht.
De krijgsmacht mengt zijn woede aan die der onderzaten;
't Zweert al den wissen dood eens heerschers dien zy haten;
Als 't volk verwinnend keert, wie temt zijn woest geweld?
edda.
Hy, die den stormwind toomt, den golven palen stelt!
Men moog me in dit paleis by Dargoos lijk doen sneven:
Dit wacht ik van uw wrok, en 'k wacht het zonder beven;
Maar 'k vlucht niet, wat geschiede.
odo.
Is dit uw vast besluit?
(Tegen Hubba.)
Zoo neem men haar in schuts, als dappren Gaöls bruid.
edda.
Wreedaartige! wat spot! - Toon eerbied voor uw orden,
En schaam u, 't werktuig van des afgronds dwang te worden.
hubba.
'k Verzeker my van u uit Gaöls naam en recht!
Die veldheer, Lochlins volk, bestemt u tot zijne echt.
Dit is zijn last, Mevrouw; zijn last, die wy voltrekken:
Het Klooster zal tot schuts van u en ons verstrekken.
edda.
Ga, 'k weet my van een dwang dien ik veracht, te ontslaan.
Mijn veiligheid bestaat in uw verraad te ontgaan.
Wie acht zich hier bevoegd, my 's Konings hof te ontrukken?
| |
[pagina 275]
| |
hubba.
Welaan dan! niets ontzien, leer thands voor 't noodlot bukken.
(Op zijn wenk schieten de Wachten toe en oncingelen Edda.)
Men voer des veldheers bruid, genoegzaam begeleid,
Langs d' u bekenden weg in 's kloosters veiligheid.
edda.
Zoo voert ge uws veldheers bruid ...? Zoo voert men 't lam ter slachting!
odo.
't Is Gaöl die 't beval.
edda.
Hy staafde mijn verwachting!
(Tot de Wachten die haar insluiten.)
Staat af! - vergrijpt uw hand aan dees verlaatne niet,
Noch zinkt zoo diep als hy die 't schandlijk feit gebiedt.
Gy monster, wiens verraad het Choorgewaad ontheiligt,
Denk, dat me een oog bewaakt dat de onschuld steeds beveiligt.
(Zy vertrekt, van de Wachten omringd.)
| |
Derde tooneel.
odo, eskus.
odo.
Ja, stroome uw bloed weldra voor Gaöls laag verraad!
'k Hoor niets meer dan de wraak waarvan mijn boezem slaat. -
Doch welk gerucht op eens! -? Het is het zegeteeken
Des vijands! Eskus vlieg! met spoed dit oord ontweken!
(Willende vertrekken, treedt Alize hun tegen.)
| |
[pagina 276]
| |
Vierde tooneel.
odo, eskus, alize.
alize.
ô Toeft! Een enkel woord! doet my mijn lot verstaan!
eskus.
Wie zijt gy?
odo.
Eskus, voort! of wilt gy hier vergaan? -
Wijk, wie ge ook wezen moogt.
| |
Vijfde tooneel.
alize.
Hoe! 't vliedt dan alles henen!
ô Hemel, mag my 't lot met Dargo niet hereenen,
Betoon my ééns genâ, niets smeek ik dan de dood. -
Waar zijt gy, ô mijn Zoon, waar zijt ge in dezen nood?
Hoe lang reeds smachtte ik hier in onverduurbre smarte!
Het langgetergd geduld doorknaagt my 't hijgend harte!
Ik vlucht van zaal tot zaal, om 't krijgsgeschreeuw te ontvliên,
Maar ijl den moord in d' arm, en zal geen Egâ zien.
Mijn Zoon, en Edda, gy, vergeet my in mijn plagen.
Wien zal ik hier mijn nood, wien al mijn wanhoop klagen?
Wat woest gedruisch! - Wat naakt me? Algoedheid, sta my by!
(Zy zijgt neder op een zetel.)
| |
[pagina 277]
| |
Zesde tooneel.
alize, zich het hoofd, als verflaauwd, ondersteunende. gaöl.
gaöl.
Wat 's dit? Mijn moeder, leef! erbarm u over my.
Uw Ega keert....
alize.
(Zich opheffende.)
Wie keert? - Herhaal het duizendwerven,
En laat me in deze vreugd, in deze wellust, sterven!
Ik zal mijn Egâ zien! - Mijne oogen, sluit u niet
Voor dat gy Zwaran in zijns vaders armen ziet!
Dan ach, waar toeft hy nog? - Of werd ik wreed bedrogen?
'k Moet ijlings voort - 'k moet voort: 't wordt duister voor mijne oogen.
(Zy doet eene poging om voort te gaan, maar zijgt gevoelloos neder.)
gaöl.
Mijn hart! ô barst van wee! splijt, aarde, voor mijn voet!
Dit, Zwaran, is uw werk. - Spoedt, maagden! Edda, spoed! -
(Met drift in 't rond ziende)
Wat gruwel had hier plaats? waar zijt gy heen gevloden?
Hoe! 'k vond dit hof omringd van uitgestrekte dooden,
En in zijn muren niets dan 't ijslijkst smartgekerm?
ô Hubba, dit 's uw wraak; dees gruwel wrocht uw arm!
(Hy blijft eenige oogenblikken roerloos staan.)
| |
[pagina 278]
| |
Zevende tooneel.
gaöl, edda, alize, in bezwijming.
gaöl.
(Edda ziende opkomen, en haar te gemoet vliegende.)
Gy leeft, Mevrouw! Gy leeft! laat me uw vergeving smeeken
Zie wat my dierbaarst is, hier voor uw oog bezweken!
edda.
(Met ijzing.)
Verraâr!
gaöl.
Verzacht dien blik die me uw verachting toont:
Ach, veel te wreed alreeds is mijn vergrijp geloond.
edda.
(Zich over de bezwemen Alize nederbuigende.)
Rampzalige! - Ach, Vorstin! ontkwam ik dien barbaren,
Om, dierbre, door uw dood mijn smart te zien verzwaren!
ô Rust gy, rust in vreê, benijdbaar is uw lot.
(Tegen Gaöl, die by haar neêrgeknield ligt.)
Wat doet gy? rijs, ontmenschte! uw eerbied is hier spot.
Te weinig voegt die stand by Gaöls zegepalmen.
Verhef, verhef uw toon tot dien der jubelgalmen!
Ik weet wat gy vermoogt; maar vleie uw hart zich niet,
Dat uw ontzachbre macht ook my, als 't lot gebied'.
gaöl.
ô Edda, hoor my! hoor....
edda.
(Terwijl ze een dolk uit haar boezem trekt, en zich doorsteekt.)
Neen, 'k ben uw' dwang ontheven.
| |
[pagina 279]
| |
gaöl.
ô Gruwel!
edda.
Dargoos moord - mijn bloed - zij u vergeven!
(Zy stort neder by Alize.)
gaöl.
(Wanhopig.)
Mijn arm heeft hem behoed; hy keert; en gy! gy sneeft!
alize.
(Zich als uit een bedwelming opheffende, en verbaasd om zich ziende.)
De Koning - werd behoed! - Wat hoorde ik! - Dargo leeft!
| |
Achtste tooneel.
de vorigen, dargo, gevolgd van Wachten.
dargo.
(In het opkomen, tot de Wachten.)
Bewaakt den Kloostervoogd, ik stel hem in uw hoede;
Mijn volk ontzie zijn stand in weêrwil van hun woede.
Reeds stroomde er bloeds genoeg. Die hand volvoer' zijn straf,
Die me in dees dag van heil mijn gade en telg hergaf.
ô Vliege ik haar aan 't hart. - Waar is zy?
alize.
(Met drift oprijzende, en hem in de armen vliegende.)
ô Mijn Gade!
Mijn Dargo, 'k heb u weêr!
dargo.
ô Hemel, uw genade
| |
[pagina 280]
| |
Hergaf me een dierbren Zoon, hergaf me eene Echtgenoot!
edda.
('t Hoofd verheffende; met de handen ten hemel, maar weder nederzijgende.)
Ach, Gaöl!
(Gaöl staat by dit alles roerloos en als van verbijstering aangegrepen.)
dargo.
(Met verschrikking beurtelings het oog op Edda en op Gaöl richtende.)
Welk gezicht!
alize.
(Desgelijks.)
Wat siddring!
gaöl.
(Zich verwoed op de borst slaande.)
Zie haar sneven!
Ik ben 't die haar den dolk het hart heb ingedreven.
Ik, die u redden mocht, ik derf haar voor altijd!
(Hy werpt zich neêr by Edda.)
edda.
(Hem de hand biedende, met een zwakke stem.)
ô Gaöl, 'k sterf te vreên, daar gy niet schuldig zijt.
alize.
ô Smart by zulk een vreugd...
(Zy zijgt aan Dargoos borst, en knielt vervolgens met hem by de stervende Edda.)
edda.
Door Odoos list bedrogen,
Zag ik van uw verraad het vreeslijkst lot voor oogen. -
Afgrijslijk heeft de wraak des Bisschops ziel verleid -
| |
[pagina 281]
| |
Red, red u van zijn haat. - Dit eischt uw veiligheid. -
'k Bezwijk. -
gaöl.
Wraak, tienvoud wraak!
edda.
Vergeef mijn wreed verdenken. -
gaöl.
ô Edda, mocht mijn bloed u d' adem wederschenken!
edda.
(Tegen Dargo en Alize.)
Het sterven is my zoet: ik zag u beî hereênd.
Te troostrijk is mijn dood, dan dat gy haar beweent.
(Aan Gaöl de hand reikende.)
Vaarwel!
(Zy sterft.)
gaöl.
(In vertwijfeling oprijzende.)
Zy is niet meer. Wat toeft ge om haar te wreken?
Gy, Hemel? Schenk me een straf voor zulk een plichtverbreken!
Ik, ik vermoordde haar; ik, roofde haar het licht
Door d' eersten stap waarmede ik afweek van den plicht.
alize.
Beklaagbre! -
dargo.
Ja, mijn zoon. Gy dorst uw hart verzaken;
Een droom verleidde uw brein, en smartlijk moest ge ontwaken.
Wanhopig was mijn smart toen Gaöl my ontviel,
Maar Zwarans wederkeer is dierbaar aan mijn ziel.
| |
[pagina 282]
| |
alize.
Kom in mijn arm, mijn zoon: wat ramp ons was beschoren,
Gy hebt uw deugd weêrom, met die is niets verloren.
gaöl.
Door my, door my vermoord, verzwelgt haar 't vroege graf!
Wat kan my 't leven zijn dan de uitgezochtste straf!
dargo.
Wy dolen, ô mijn zoon, op 't dwaalpad van dit leven;
Maar onder 't oog van Hem die 't wareldrond gebiedt.
Hy die aan 't menschlijk hart zijn plicht heeft ingedreven,
Hy redt, gedoogt, vergeeft; de Dwaling wanhoop niet!
einde. |
|