Redactie: Louis de Bourbon, Antoon Coolen, Anton van Duinkerken, Jan Engelman, Marnix Gijsen, Jan Vercammen en C. Vos (m.i.v. afl 9).
Redactiesecretariaat: Laurillardlaan 30, Bilthoven.
Typescript van Louis de Bourbons bijdrage aan de februari-aflevering.
De omslag van de mei-aflevering, een afbeelding van P.P. Rubens' De lanssteek, moet wellicht symbolisch worden opgevat. Het is dan een van de weinige tekens waaraan de veranderde omstandigheden zijn af te lezen.
In de zestiende jaargang komt veel sterker dan in voorgaande jaren de benadrukking van hogere waarden ter relativering van de actualiteit naar voren in de poëzie en in de literatuurkritiek. Inkeer heet een vers dat Louis de Bourbon bijdraagt aan afl. 2 (februari):
‘Laat mij van de binnenkameren/de deuren en ramen sluiten,/mijn oude boeken verzamelen/en niets meer vernemen van buiten.’
Ook Jan Engelman wijst, in zijn reactie op de verschijning van de eerste aflevering van het tijdschrift Criterium Een nieuwe generatie (afl. 3, maart), een te grote betrokkenheid van de dichter met de actualiteit af: ‘Het komt hierop neer: de dichter moet een “rijk” hebben, een “wereld” waarin hij leeft, die hij zich-zelf heeft geschapen. Persoonlijke ervaringen kunnen daarvan uitgangspunt zijn, maar zij worden tot herinnering in de groeiende zinnebeelden [...].’ De actualiteit sluipt echter ondanks Engelmans bezwaren toch wel De Gemeenschap binnen. Zo bepleit D. van Deurne in Het gezin in ere herstellen (afl. 10, oktober), een tamelijk vergaande accommodatie met de Duitse bezetter: ‘Sedert 15 Mei ziet menigeen plotseling in, dat veel in Nederland radicaal veranderd moet worden. Nederlandse Unie en andere groeperingen streven naar herstel van het christelijk karakter, dat eens ons volk sierde, stellen de eis, dat rechtvaardigheid en naastenliefde weer de zuilen zijn, waarop gezin en staat rusten. De betrekkelijk kleine groep, die voor een nieuwe gemeenschap propaganda voerde, bestaat ineens niet meer uit mensen met molentjes in hun hersenen, maar uit kerngezonden vaderlanders, die alle steun verdienen.’ Vreemd is toch, gezien de teneur van de bij herhaling geformuleerde kritiek op het nationaal-socialisme, het zwijgen van de redactie over deze zaken. In afl. 7 (juli) publiceert Anton van Duinkerken de inleiding die hij geschreven heeft voor het boek De fakkel in jonge handen, waarin het verlangen onder jonge katholieken wordt opgewekt om van voren af aan met het katholicisme te beginnen. Van Duinkerken spreekt zich in afl. 4 (april) bovendien omstandig uit over de brochure Vaarwel dan waarmee Gerard Walschap zich afwendt van het katholicisme. Hij bepleit, als Engelman, de hogere waarde van de poëzie en het zich afwenden van de actualiteit in Utopie der natuurlijkheid (afl. 12, december). In dichtvorm herdenkt Engelman het overlijden van H. Marsman (afl. 9, september). In afl. 10 (oktober) wijdt Louis de Bourbon bovendien een essay aan Marsman.
Portret van Freek van Leeuwen door Kees van Ameijden, 1942 (Aad Meinderts, Den Haag).
Poëzie is er vooral van Pierre Kemp, Jef Last, Luc. van Hoek, Freek van Leeuwen en Edgar Twello. Opmerkelijk is het gedicht Confiteor van Louis de Bourbon in afl. 8 (augustus) waarin ook hij de actualiteit ten gunste van het geloof terzijde schuift: ‘Wat ook de aarde ontsier,/wat nooddruft mij belast,/er is een hooger vier/dat brandt onaangetast’. Jan Derks draagt in afl. 12 (december) het verhaal De duivel of Weygand bij.
Vermeldenswaard zijn de omslagen van Lambert Simon, en de vignetten van Leo Gestel, Constant Nieuwenhuys en Carel Willink.
Ex-libris voor Jan Derks door Harrie Sterk.
Jan Derks, eind 30er jaren.