De Gemeenschap
(1986)–Theo Bijvoet, S.A.J. van Faassen, Kees Nieuwenhuijzen, Harry Scholten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Redactie: Anton van Duinkerken, Henk Kuitenbrouwer, Albert Kuyle, A.J.D. van Oosten (m.i.v. afl. 1), C. Vos (t/m afl. 4).
| |
[pagina 54]
| |
Omslag van Eric van der Steens verzenbundel Nederlandsche liedjes die in 1932 bij uitgeverij De Gemeenschap verschijnt.
Omslag van de februari-aflevering met een houtsnede door Jozef Cantré.
Tijdens de opnamen van de film Kentering, 1932. V.l.n.r.: Toon Hin, Kees Strooband, Albert Kuyle en Jan Hin.
Brief van het bestuur van de Stichting De Gemeenschap over het ontslag van Albert Kuyle als directeur van uitgeverij De Gemeenschap, 18 oktober 1932.
Portret van Gerard Knuvelder door Elsa Rubbens, ca. 1930 (Mevr. E.M.P. van Dijck, Eindhoven). ‘[...] wat denk jij (strikt geheim) van een fusie tusschen Leiding, De Gemeenschap en Roeping met deze redactie: Gerretson, Geyl, v. Duinkerken, Knuvelder, Engelman [...]. Ik vind de tijd daarvoor rijp. “Leiding” is mislukt door onzakelijke exploitatie. Politiek wordt men het best eens - en God verlosse ons van de kleine sociale politiek die thans bij De Gemeenschap schering en inslag is.’ (Jan Engelman aan Gerard Knuvelder, wschl. maart 1931).
| |
[pagina 55]
| |
ooit iets anders geweest dan wéér een andere bron van poëzie? De ree, het naakt en de werkelooze. En verder lyriek op een paar snaren met sterren, oevergras en overspel, en een beslist gebrek aan Ambrosiaansche wijsheid.’ In afl. 8 (augustus) wijst Van Duinkerken in reactie op Kuyle's aanval op Engelman's beteekenis. Er staan in de jaargang meer artikelen van Van Duinkerken waaruit diens literaire stellingname duidelijk blijkt. Zo bespreekt hij in afl. 4 (april) met enige welwillendheid zowel het socialistische tijdschrift Links Richten en de poëzie van Geert van Oorschot, Freek van Leeuwen en Bertus Meijer (door hem als ‘kankerlyriek’ gekenschetst), als het door E. du Perron in de praktijk gebrachte ‘neocynisme’. Beide fenomenen zijn voor Van Duinkerken aanleiding zijn standpunt te verwoorden; maar het duidelijkst doet hij dat in de poëziekroniek in afl. 5-6 (mei-juni) naar aanleiding van enkele bundels van dichters rond het tijdschrift Het Venster. Van Duinkerken ziet bestaansredenen voor dat blad, maar wijst tevens op het verschil met De Gemeenschap: ‘De dichters, die er in schreven, spraken uit een andere levens-atmosfeer dan de dichters van “De Gemeenschap”. Ze zijn met opzet minder maatschappelijk, om dezelfde reden, waarom ze niet polemisch willen zijn, en ze vertalen het leven liever in symbolen, waaronder het symbool van het zwerverschap, als bijzonder eigentijdsch thema, het meest geliefde is. De dichters van “De Gemeenschap” daarentegen gedragen zich met stelligen nadruk als vertegenwoordigers eener maatschappij, die hun overigens dikwijls tegenstaat en het is juist daarom, dat hun maandblad vaak het karakter heeft van een strijdschrift.’ In afl. 2 (februari) verdedigt hij bovendien De Gemeenschap tegen in De Maasbode geuite beschuldigingen van anti-clericalisme. Genoemd moet nog het toenemend aantal bijdragen aan de Hagel-rubriek van Jan Derks en Ad.J. Sassen. Sassen houdt in afl. 10-11 (oktober-november) een pleidooi voor De dietse noodzaak; Jac. Stolte's bijdrage Kapitalisme en nationalisme in afl. 4 (april) propageert een fascistische ordening van maatschappij en staat. Omslag van Jan Engelmans bundel opstellen over kunst Torso die vertraagd in februari 1932 bij uitgeverij De Gemeenschap verschijnt.
Poëzie is er in deze jaargang, naast die van de vaste medewerkers, van Han G. Hoekstra (afl. 5-6, mei-juni), Koos van Doorne (afl. 9, september), Maurits Mok (afl. 3, maart) en Eric van der Steen (afl. 10-11, oktober-november), wiens bundel Nederlandsche liedjes in dit jaar bij uitgeverij De Gemeenschap verschijnt. Van Duinkerken herdenkt in afl. 7 (juli) de in dit jaar overleden Frederik van Eeden. In zijn poëzie- en prozabijdragen toont met name de nieuwe redacteur A.J.D. van Oosten zich een goed discipel van Kuyle, zoals ook Jac. Schreurs dat doet met zijn poëzie, bijv. het gedicht Werkverschaffing in afl. 2 (februari). In afl. 4 (april) publiceert Van Oosten het gedicht Gebed voor de arme dienstmeisjes, in afl. 5-6 (mei-juni) Loonsverlaging en Directie-order 705, in afl. 8 (augustus) het verhaal Na veertig jaren en in het kerstnummer (afl. 12, december) Car-schade. Vanaf afl. 2 (februari) publiceert Kuyle fragmenten van zijn roman Jonas in het tijdschrift; F. Bordewijk publiceert vanaf afl. 9 (september) zijn roman Knorrende beesten. Portret van Otto van Rees door Charles Eyck, 1932 (Gemeente Meerssen).
In afl. 9 (september) bespreekt Van Oosten de film Kentering van Jan Hin, voor welke film Kuyle het scenario schreef. Omslagen, tekeningen en vignetten zijn er in deze jaargang van Cuno van den Steene, Lambert Simon, Kees Strooband, Charles Eyck en Jozef Cantré. V.l.n.r.: Ossip Zadkine, Jozef Cantré, Henk Wiegersma en Joep Nicolas, 1928.
Calendarium van Anton van Duinkerken, waarin sprake is van de discussie met Albert Kuyle over de betekenis van Jan Engelman, oktober 1932.
|
|