De Gemeenschap
(1986)–Theo Bijvoet, S.A.J. van Faassen, Kees Nieuwenhuijzen, Harry Scholten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Redactie: Jan Engelman, Hendrik Kuitenbrouwer, Willem Maas, Lou Lichtveld en C. Vos.
| |
[pagina 26]
| |
In De jongeren en .... in afl. 2 (februari) geeft Albert Kuyle uiting aan zijn ongenoegen met de parlementaire democratie. Zijn bijdrage doet veel stof opwaaien, onder meer bij de hoofdredacteur van De Morgen die door de redactie, die dezelfde mening als Kuyle bleek te zijn toegedaan, met het artikel Een slecht verstaander in afl. 9 (september) van repliek wordt gediend: ‘Wij verwachten echter niets van het vigeerende parlementaire stelsel en niets meer van de pogingen om de praatcolleges met praten te hervormen.’ Karikatuur van Albert Helman door Gerard Huysser die illustraties maakte bij Van pij en burnous, 1926 (Albert Helman, Hilversum).
In deze jaargang staat de nodige kritiek geformuleerd aan het adres van Roeping, het ‘andere’ katholieke tijdschrift van deze jaren. De distantie van Roeping wordt in verschillende kroniekbijdragen van deze jaargang herhaaldelijk beleden en blijkt daarbij veel verbinding te hebben met de in Verantwoording weergegeven opvattingen over de verhouding tussen kunst en leven. Naar aanleiding van een Roeping-artikel van Henri Bruning formuleert Lichtveld: ‘Henri Bruning schijnt het “eerste doel” van àl wat wij doen (“God dienen uit liefde”) te verwarren met het “directe doel” van elke daad. Dit directe doel kan nooit gegeneraliseerd worden. Het directe doel van het gebed bijv. is God, maar het directe doel van een short story is heel wat anders.’ (afl. 9, september). Spotprent door Hendrik Wiegersma, 1927 (P. Wiegersma, Deurne). Met de klok mee: Willem Maas, Jozef Cantré, Albert Kuyle, Charles-Albert Cingria, Joep Nicolas, Hendrik Wiegersma, Jacques Maritain en Otto van Rees; in het midden: Pieter van der Meer de Walcheren, Albert Helman, S. van Ravesteyn, Jan Engelman en C. Vos. ‘Zo gebeurde het dat De Gemeenschap, nog geen drie jaar oud, om de een of andere onbenullige reden die ik mij daarom niet meer kan herinneren, maar overigens best kan indenken, zijn misnoegen wekte, waaraan hij op zijn manier uiting gaf, zonder er veel woorden aan te verspillen, Gaarne in grote formaten werkend, maakte hij een bijna meter-hoge tekening, waarop hij stuk voor stuk de naar zijn mening “schuldige” redacteuren en medewerkers van het tijdschrift karikaturiseerde, - en dat waren er nogal wat. Zijn gram uitte zich voorts niet alleen jegens hen en Otto van Rees die het bijschrift Peintre prèsque français!? kreeg, maar ook jegens kunstbroeders als Jozef Cantré en Joep Nicolas, buitenlanders als Jacques Maritain en Charles-Albert Cingria, met nog een paar architecten en auteurs. Maar Wiegersma was fair genoeg om ook zichzelf niet uit te sluiten en beeldde onder rechts zijn dubbele persoonlijkheid af, met in de linkerhand een forceps - hij was een enthousiaste vroedmeester - en in de rechter een palet met penselen. Zelf had ik de dubieuze eer te compareren in het centrum van de tekening, verbeten hengstend op de combinatie van een piano en een draaiorgel dat van achter aangezwengeld werd door een slim voor zich uit starende vos (een van de mede-redacteuren was C. Vos, vader van de bekende tekenaar Peter Vos, die toen nog onzichtbaar klein rondfladderde in het feeënrijk waar de bébietjes vandaan komen) een en ander onder streng toezicht van Pieter van der Meer de Walcheren, hier aangeduid als “cher Maître v.d. Peer”. Om de tekening te kunnen vermenigvuldigen, maakte hij er vervolgens een ets van.’ (Albert Helman, Wederkerige portretten, p. 51-52).
Afl. 4 (april) is een ‘speciaal nummer voor Noord- en Zuid-Nederlandsche poëzie’. Medewerking verlenen onder meer Paul van Ostaijen, Henriette Roland Holstvan der Schalk, Jan R.Th. Campert en Anthonie Donker (ps. van N.A. Donkersloot). In deze aflevering begint Anton van Duinkerken, die in maart 1927 het seminarie voortijdig verlaten had, zijn medewerking aan De Gemeenschap met het gedicht De Priester. In afl. 4 publiceert Kuyle o.m. het gedicht Het witte paard, dat in de herfst van 1927 bij Charles Nypels te Maastricht gebundeld wordt in Songs of Kalua. Albert Kuyle was eind 1926 begonnen met een roman, Het huis van den schilder, waarvan twee fragmenten opgenomen zijn in resp. afl. 1 (januari) en afl. 3 (maart); deze roman is gebaseerd op het leven van Otto en Adya van Rees. Albert Helman draagt over vier afleveringen verspreid (mei t/m december) een prozastuk De aesthetiek der armen bij. Willem ten Berge publiceert de novelle Buurtverkeer in afl. 12 (december). Bij De Gemeenschap verschijnt een bundel reisschetsen van de hand van Kuyle en Helman onder de titel Van pij en burnous. Ook in deze jaargang wordt ruime aandacht aan beeldende kunst en muziek besteed. Zo schrijft Jan Engelman in afl. 9 (september) over Meubels van S. van Ravesteyn en draagt Lou Lichtveld onder de titel Musicalia een muziekrubriek bij. Omslagen worden in deze jaargang ontworpen door o.m. Otto van Rees (februari), Hendrik Wiegersma (maart), Gerrit Rietveld (mei-juni) en Jozef Cantré (september); opmerkelijk is ook de omslag van afl. | |
[pagina 27]
| |
10-11 (oktober-november) met een fotocollage van o.a. Germaine Krull. Huwelijksfoto van Albert Helman en Leni Mengelberg, 20 juli 1927. V.l.n.r.: S. van Ravesteyn, C. Vos, Albert Kuyle, Leni Mengelberg, Otto van Rees, Albert Helman, Pieter van der Meer de Walcheren en Willem Maas.
Brief van Albert Kuyle aan Menno ter Braak over een niet gerealiseerd fusie-plan tussen Nu, De Vrije Bladen en De Gemeenschap, 15 november 1927.
S. van Ravesteyn, ca. 1930.
Illustratie door Otto van Rees voor de nimmer verschenen uitgave in boekvorm van Albert Kuyle's Het huis van den schilder (Mevr. M. Kuitenbrouwer-van Rees, Gellicum)
| |
[pagina 28]
| |
Handschrift van Albert Kuyle's bijdrage Het witte paard.
Omslag van H. Marsmans verzenbundel Paradise regained die in 1927 bij uitgeverij De Gemeenschap verschijnt, en waarin o.m. het gedicht Heimwee is opgenomen.
Omslag van H. Marsmans De vliegende Hollander dat in december 1927 bij uitgeverij De Gemeenschap verschijnt met houtsneden van Jozef Cantré.
Portret van Albert Kuyle door Otto van Rees bij Kuyle's Het witte paard, 1925 (Mevr. M. Kuitenbrouwer-van Rees, Gellicum).
Prospectus van uitgeverij De Gemeenschap voor uitgaven van H. Marsman, 1932.
| |
[pagina 29]
| |
Albert Helman en Leni Mengelberg in hun huis te Abcoude, ca. 1928.
Portret van Albert Helman en Leni Mengelberg door Otto van Rees, 1927. ‘“Zoet” is integendeel het dubbelportret dat hij enkele jaren later schilderde van het jonggetrouwde paar dat Leni Mengelberg en ik vormden. Ik kan mij niet meer herinneren hoe of waar wij voor de kunstenaar poseerden (het zal wel in Abcoude geweest zijn, in het huis aan de Koppeldijk dat wij toen bewoonden en waar al onze vrienden en vriendinnen weleens kwamen) maar ik zie nog duidelijk vóór mij dat prachtige schilderij in zachte kleuren - het onvergetelijke rose van Leni's jurk vooral - dat wij evenals al onze overige bezittingen in Spanje tijdens de Burgeroorlog moesten achterlaten en voorgoed kwijtraakten.’ (Albert Helman, Wederkerige portretten, p. 37).
Anton van Duinkerken als seminarist, ca. 1925. ‘Een lange jongen, in een lange zwaaiende toog [...]. Ze ontsierde de slanke jongen geenszins, bevestigde - toentertijd - in mijn oog wel nadrukkelijk de verhevenheid van de staat die hij zou gaan bekleden.’ (Gerard Knuvelder, Onachterhaalbre tijd, 1974, p.68).
Zitkamer in de woning van M.R. Radermacher Schorer, S. van Ravesteyns eerste grote interieuropdracht, 1927.
Titelpagina van Albert Kuyle's Songs of Kalua dat in de herfst van 1927 bij Charles Nypels te Maastricht verschijnt.
|
|