De Gemeenschap
(1986)–Theo Bijvoet, S.A.J. van Faassen, Kees Nieuwenhuijzen, Harry Scholten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Redactie: Jan Engelman, Hendrik Kuitenbrouwer, Willem Maas, Lou Lichtveld en C. Vos.
| |
[pagina 22]
| |
binnenwaarts gerichte, starre zelfbeschouwing [...].’ Gerard Bruning zou op 8 oktober 1926 overlijden. In afl. 10 schrijft H. Marsman een In memorian Gerard Bruning (oktober). In dezelfde maand overlijdt eveneens Karel van den Oever. De oktoberaflevering bevat een In memoriam door Albert Kuyle. Handschrift van Albert Kuyle's bijdrage Half-Watt-cultuur.
In afl. 2-3 (februari-maart) toont de redactie zich gekwetst over de bijdrage Anti-Thesen die Menno ter Braak in februari 1926 aan het tijdschrift De Vrije Bladen had bijgedragen; in deze Anti-Thesen typeert Ter Braak het rooms-katholicisme als ‘een groot en eerlijk bedoelde pose van verzekerdheid, die het leven en de kunst vergemakkelijken tegenover de rest...’; de reactie van de redactie van De Gemeenschap ontlokt Ter Braak een in afl. 5 (mei) gepubliceerd antwoord, met naschrift van de redactie. Deze jaargang bevat in veel afleveringen poëzie van Willem ten Berge, en in mindere mate van H. Marsman, bijv. het gedicht Heimwee (mei). Albert Helman publiceert zijn roman Zuid-Zuid-West (juli-augustus, september, oktober en november); Zuid-Zuid-West zal in ditzelfde jaar met een bandontwerp door S. van Ravensteyn in boekvorm bij De Gemeenschap verschijnen. Kuyle draagt regelmatig verhalend proza bij; in afl. 1 (januari) het verhaal Aquarium, in afl. 10 (oktober) De honden huilen, beide in 1929 opgenomen in de in de Wingerd-reeks gepubliceerde bundel De bries. Jan Engelman zet in afl. 7-8 zijn reeks artikelen over nieuwe Nederlandse schilderkunst, Nieuwe beeldende kunst, voort met een beschouwing over Jozef Cantré (juli-augustus); in afl. 10 (oktober) behandelt hij het werk van Otto van Rees. Omslag van aflevering 9 naar een collage van S. van Ravesteyn. Met de klok mee: Willem Maas, Albert Helman, de boekhandelaar Piet van Rossum, Albert Kuyle, (met pijp), Wies Moens (met pijp), de drukker Theo van Rossum, Sybold van Ravesteyn, Pieter van der Meer de Walcheren, H. Marsman, Henk Kuitenbrouwer, C. Vos, Otto van Rees, Marnix Gijsen en Jan Engelman (midden).
De brochure Onderwijs en ontspanning aan de Philips-fabrieken te Eindhoven is voor Albert Kuyle aanleiding in afl. 9 onder de titel Half-Watt-cultuur zijn weerzin te uiten tegen de ontkerstenende invloed van het Philips-concern. S. van Ravensteyn schrijft in afl. 9, bij de afbeeldingen van de maquette en de plattegrond, over het Goederenkantoor der Nederlandsche Spoorwegen te R'dam-Feyenoord dat onder zijn architectuur is gebouwd. Lou Lichtveld schrijft met grote regelmaat over muziek, o.m. over Willem Mengelberg, de oom van zijn aanstaande vrouw, in afl. 2-3 (febr.-maart) en Bestaat er ‘absolute’ muziek? in afl. 5 (mei). Voorts draagt de Utrechtse componist Willem Pijper een muziekbespreking bij (afl. 4, april) over Lou Lichtvelds Les vacances du Pantin. Portret van Willem ten Berge door Otto B. de Kat, 1927.
Evenals de voorgaande jaargang sluit deze met een zeer omvangrijke en rijk van illustraties (o.m. door Jan en Charley Toorop, H. Wiegersma, Piet Wiegman en Otto van Rees) voorziene kerstaflevering. | |
[pagina 23]
| |
Brief van Albert Kuyle aan zijn ouderlijk huis tijdens zijn reis met Albert Helman naar Zwitserland, Italië en Noord-Afrika, 24 februari 1926.
Albert Helmans Zuid-Zuid-West dat in 1926 bij De Gemeenschap verschijnt in een door S. van Ravesteyn ontworpen band.
| |
[pagina 24]
| |
Brief van H.W.E. Moller aan Albert Kuyle over een niet gerealiseerd fusie-plan tussen Roeping en De Gemeenschap, 5 september 1926 (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag). ‘Ofschoon er heel wat controversen bestonden tussen “De Gemeenschap”, het tijdschrift waarvan ik een der redakteuren was, en de “Roeping-mensen”, die wij als nogal makke schapen beschouwden, kon ik - behept met een voor mijzelf nooit geheel verklaarbare “zin voor historie” - het persoonlijk heel best vinden met Gerard [Knuvelder]. Zo best, dat ik ondanks mijn verbondenheid met het Utrechtse “jongeren” tijdschrift stiekum meewerkte aan Roeping. Met medeweten van Gerard natuurlijk, en steeds onder pseudoniem [...].’ (Albert Helman, G.K. en de vruchtbare twijfel, in: Brabantia, Bijz.nr. gewijd aan Gerard Knuvelder, 1982, p. 5).
Albert Kuyle, ca. 1926.
Portret van Albert Helman door Valentijn van Uytvanck, 1927.
|
|